Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| ||||||||||||||
‘Geschiedenis moet aanschouwelijk worden gemaakt’
| ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
Om de onmiskenbare invloed van het ‘verzuilde lezen’ te illustreren, citeerde Karen Woets het gedicht ‘Geloof’ (1981) van Willem Wilmink (1936-2003). Bij vriendjes thuis, aldus de dichter, kon je aan de boekenkast zien welke religie de ouders beleden: Bartje van Anne de Vries was protestantschristelijk, Antoon Coolen was katholiek en bij Merijntje Gijzen dacht hij: ‘hier zijn beslist / vader en moeder socialist’ (Ghonem-Woets, 2011, pp. 181-182). Om de scherpe contrasten in het Nederlandse geschiedenisonderwijs te accentueren, vergeleek Karen Woets enkele katholieke methodes met de driedelige protestants-christelijke geschiedenismethode Toen... En nu! (1922-1924) van W.G. van de Hulst (1879-1963) en R. Huizenga (1854-1933): ‘Zowel het geschiedenisonderwijs in de negentiende en twintigste eeuw als jeugdboeken over het verleden uit die tijd, presenteerden sterk uiteenlopende visies op de Nederlandse geschiedenis. Dit had alles te maken met het verschijnsel verzuiling’ (Ghonem-Woets, 2011, p. 181; Ghonem-Woets & Mooren, 2003, pp. 133-134).Ga naar voetnoot3 Dit leverde een caleidoscopisch beeld op van de Nederlandse geschiedenis; feiten en gebeurtenissen werden door een door religie of politiek gekleurde bril bekeken en beoordeeld. Een duidelijk voorbeeld zijn de Martelaren van Gorcum, de katholieke religieuzen die in 1572 door de Watergeuzen werden gemarteld en opgehangen (Ghonem-Woets, 2011, pp. 194-197). Volgens de katholieken een flagrante oorlogsmisdaad, terwijl protestanten het eufemistisch collateral damage noemden, om een modern begrip te gebruiken. Enkele decennia geleden stond in Nederland het historische onderzoek naar schoolmethodes nog in de kinderschoenen.Ga naar voetnoot4 Aan het begin van deze | ||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||
eeuw boorde Karen Woets met haar onderzoek naar geschiedenismethodes uit het verleden een voor Nederlandse begrippen tamelijk nieuw onderzoeksterrein aan. Die inspanning heeft navolging gekregen: er verschijnen dissertaties waarin geschiedenismethodes geanalyseerd worden, en geschiedenisstudenten gebruiken geschiedenisboekjes als bron waarmee ze actuele thema's zoals slavernij en burgerschap onderzoeken.Ga naar voetnoot5 In een museumcatalogus over Jan Pieterszoon Coen uit 2012 worden schoolboekjes zelfs als bron gebruikt om te onderzoeken in welke periode de beroemde koopman als held geroemd of als schurk verguisd werd. Opmerkelijk is dat geschiedenisboekjes in deze glossy, uitgebracht bij een tentoonstelling over de controversiële koopman Coen door het Westfries Museum te Hoorn, een ‘onconventionele bron’ worden genoemd (Rijpma, 2012, p. 82).Ga naar voetnoot6 In dit artikel snijd ik enkele thema's aan die in het onderzoek naar geschiedenismethoden aan de kantlijn zijn blijven staan. Karen Woets presenteerde het vak geschiedenis op het lesrooster in het lager onderwijs als vanzelfsprekend. Wat was oorspronkelijk de reden om dit schoolvak op het lesrooster te plaatsen? Wanneer werd geschiedenis op school door de wetgever verplicht gesteld? In ‘Gouden Eeuwen’ noemt zij terloops de namen van twee bekende onderwijsillustratoren, J.H. Isings en Cornelis Jetses. Welke rol speelden schoolplaten - de ‘platen van ridders met een kruis / en van Goejanverwellesluis’ uit het gedicht van Wilmink - in het geschiedenisonderwijs? In het kielzog van dit laatste: het katholicisme staat bekend als een beeldreligie, terwijl protestanten het sola scriptura (‘alleen door de schrift’) benadrukken. Karens Woets' dissertatie Boeken voor de katholieke jeugd is vooral verluchtigd met illustraties uit katholieke schoolboeken. Hadden protestants-christelijke schoolboeken die ook? Of had de Beeldenstorm (1566) ervoor gezorgd dat illustraties door (orthodox-)protestantse schoolboekenuitgevers niet of nauwelijks gebruikt werden? | ||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||
Afbeelding 1: Goejanverwellesluis Willem Wilmink refereert in zijn gedicht ‘De oude school’ naar de schoolplaat ‘De aanhouding van Prinses Wilhelmina aan De Goejanverwellesluis (1787)’. Deze schoolplaat uit 1911 is van schilder en (onderwijs-)illustrator J.J.R. Wetstein Pfister (1866-1937). Deze schoolplaat hing decennialang in Nederlandse klaslokalen. (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
| ||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||
Afbeelding 2: © Noordhoff Uitgevers B.V. (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
Afbeelding 3: (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
Het is niet bekend welke schoolplaat van de Kruistochten Willem Wilmink voor ogen had toen hij zijn gedicht ‘De oude school’ schreef. De bekende schoolplaat van J.H. Isings (1884-1977), ‘Kruisvaarders voor Jeruzalem - 1099’ kan het niet zijn geweest, omdat deze rond 1950 werd uitgebracht; Wilmink bezocht toen reeds de middelbare school. Het is mogelijk dat er een Franse schoolplaat in Wilminks klas hing, waarop duidelijk de kruizen van de ridders te zien zijn. (Uitgevers van schoolplaten in Europa importeerden en exporteerden schoolplaten.) Het betreft hier ‘Les croises a Jérusalem’, een uitgave van La Maison des Instituteurs, St.-Germain-en-Laye. | ||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||
Afbeelding 4: Schoolplaat Maarten Luther. Illustrator: Arhur Kampf. Uitgeverij F. Schneider, Berlijn, 1917. (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
Afbeedling 5: Detail schoolplaat Maarten Luther. Arthur Kampf. Oorspronkelijke Duitse tekst is met strook papier vervangen door Nederlandse vertaling. (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
| ||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||
Afbeelding 6: De vijf mensenrassen, een schoolplaat uit 1911, is van Duitse oorsprong, maar hing ook in Nederlandse klaslokalen. De westerse man is het middelpunt. Hij staat aan de top van de evolutie. In alle opzichten - economisch, technisch, cultureel, sociaal, juridisch - is hij de maatstaf. Zijn wil is wet. De boodschap van de schoolplaat is duidelijk: het blanke ras is superieur ten opzichte van de andere, inferieure rassen. In het licht van kolonialisme, slavernij en volkerenmoorden roept de titel van deze schoolplaat pijnlijke, beschamende associaties op. Bekend is wat de afschuwelijke gevolgen zijn van dit ingebeelde superioriteitsgevoel. (Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht)
| ||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||
Geschiedenis als schoolvak in de onderwijswetten - van facultatief tot verplichtAan het begin van de negentiende eeuw, tijdens de Bataafse republiek (1795-1806), werd in wetten de basis gelegd voor het huidige Nederlandse onderwijssysteem. In de schoolwet van 1801, de eerste nationale onderwijswet, werd korte metten gemaakt met de dominantie van de gereformeerde kerk in onderwijszaken: de organisatie van het onderwijs kwam nu in handen van de overheid. In de schoolwet van 1806 - die het lagere onderwijs tot 1857 regelde - werd vastgelegd dat ‘onderwijs in het leerstellige van het Kerkgenootschap’ waartoe schoolkinderen behoren niet op school mag plaatsvinden: religie behoorde vanaf nu tot het domein van het gezin en de kerk. In het Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Bataafsche Republiek werd de taak van het onderwijs kort en bondig omschreven: ‘Alle Schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingericht, dat onder het aanleren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zelven opgeleid worden tot alle Maatschappelijke en Christelijke deugden’ (Dane & Mentink, 2012, pp. 16-19; Van Hoorn, 1907, p. 225). Dat geschiedenis een belangrijk onderdeel vormde van een gewenste opvoeding stond buiten kijf. Kinderen uit de betere standen kregen boekjes voorgeschoteld waarin verhaald werd over rolmodellen uit het verleden; moreel hoogstaande, godvrezende, dappere mannen (en soms een vrouw), mensen waaraan kinderen zich konden spiegelen (Baggerman, 2000; Baggerman & Dekker, 2005). In de onderwijswet van 1806 werd het vak geschiedenis niet verplicht gesteld op de volksschool. De wetgever liet het aan het onderwijzende personeel over of de kinderen wel of niet bekend zouden worden gemaakt met ‘de beginselen der geschiedenis’. Een bezwaar om het níet te doceren was van praktische aard: het onderwijzersberoep stond nog in de kinderschoenen - voor 1800 werden er nauwelijks eisen gesteld aan onderwijzers op de volksschool - en tijdens hun opleiding waren de meeste onderwijzers nauwelijks vertrouwd gemaakt met de didactische en inhoudelijke aspecten van het geschiedenisonderwijs. Een ideologisch bezwaar in de eerste decennia van de negentiende eeuw was dat rooms-katholieken - | ||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||
indertijd tweederangsburgers - erover klaagden dat hun kroost les zou krijgen uit boekjes van protestants-christelijke signatuur (Dane, 2008). Vanaf 1857 bestempelde de wetgever geschiedenis als een verplicht vak op de volksschool. In de ‘Memorie van Toelichting’ op de nieuwe schoolwet stond onder andere vermeld dat het vak onderdeel was van de ‘nationale opvoeding’, met als belangrijkste leerdoelen: het aanwakkeren van ‘warme vaderlandsliefde’, het bijbrengen van christelijke deugden en het aankweken van eerbied voor overheid en het Oranjehuis (Dane, 2008). Over de praktische invulling van het vak geschiedenis op de (volks-) school wordt door pedagogen en didactici tot op de dag van vandaag gedebatteerd. Hoe en vanaf welke leeftijd kan schoolkinderen ‘historisch besef’ worden bijgebracht? Welke thema's uit de ‘vaderlandsche’ en de ‘algemene’ geschiedenis - twee begrippen die tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw in zwang waren - zijn belangrijk genoeg om te behandelen? De discussies rond de invoering van de canon in deze eeuw laten zien, dat men het hier nog steeds niet over eens is (Van Lierop-Debrauwer & Duijx, 2011). Een kwart eeuw na de invoering van de onderwijswet van 1857 besteedde pedagoog Jan Geluk (1835-1919) in zijn door onderwijzers veelgebruikte Woordenboek voor opvoeding en onderwijs (1882) aandacht aan de theorie en de praktijk van het geschiedenisonderwijs (Dane, 2015). Opvallend is dat zijn beschouwing over dit schoolvak nog immer actueel is. Ga bij jonge kinderen uit van de ‘eigen kring’ - de vertrouwde, alledaagse omgeving - en breid deze uit. Vergelijk het onbekende met het bekende en vervang abstracte voorstellingen uit de geschiedenis door concrete beelden. Wat dit laatste betreft, benadrukte Geluk in 1882 al: ‘Ten einde het onderwijs in geschiedenis aanschouwelijk te maken, bediene men zich van kaarten en platen’ (Geluk, 1882, p. 247). Vanaf de laatste decennia van de negentiende eeuw gaven educatieve uitgeverijen ook schoolplaten uit voor het geschiedenisonderwijs. De schoolplaat van ‘ridders met een kruis’ uit Wilminks gedicht, een duidelijke verwijzing naar de Kruistochten, hing hoogstwaarschijnlijk niet aan de muur in een protestants-christelijke school (Afbeelding 2 en 3; zie p. 96). Dit roept de vraag op of protestantse onderwijzers überhaupt beeldmateriaal op school gebruikten? | ||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||
Beeldenstorm - misverstand over het gebruik van afbeeldingen door protestantenGa naar voetnoot7Rond de herdenking van de Beeldenstorm (1566),die in augustus 2016 450 jaar geleden in Vlaanderen uitbrak, pleitte beeldend kunstenaar Willem Zijlstra in het protestants-christelijke Nederlands Dagblad (ND) voor een bezinning op het tweede van de Tien Geboden (Exodus, 20:4). De boodschap van dit gebod is helder: ‘Maak (...) geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.’ Zijlstra vatte dit gebod op als een opdracht voor iconoclasten, beeldenstormers. Op basis van deze Bijbelse boodschap, aldus Zijlstra, werden in 1566 in Vlaanderen en de Nederlanden kerkinterieurs, heiligenbeelden, religieuze gewaden, schilderijen en kostbaar drukwerk vernield. In de huidige tijd, viereneenhalve eeuw later, zouden orthodoxprotestanten op basis van dit gebod nog altijd beeldende kunst afwijzen. ‘De beeldenstorm mag na 450 jaar wel uitgewoed zijn,’ zo luidde de kop boven het artikel (Zijlstra, 2016). Waarom dit pleidooi? Keurden calvinistische voormannen in het verleden de Beeldenstorm goed? Werd op basis van het tweede gebod eeuwenlang alle kunst afgewezen, veroordeeld? Zijlstra's pleidooi was op drijfzand gebaseerd, zo betoogde ik enkele dagen later in het Nederlands Dagblad. De gereformeerde voorman Abraham Kuyper (1837-1920) noemde in zijn rede Het calvinisme en de kunst (1888) de Beeldenstorm een begrijpelijke reactie op de aanbidding van de roomse santenkraam, de in zijn ogen afkeurenswaardige heiligenverering van het katholieke kerkvolk. Maar dat rechtvaardigde naar Kuypers oordeel níét dat slooplustige, ‘ruwe klanten’ in de aanloop naar de Nederlandse Opstand (de tachtigjarige oorlog, 1568-1648) kerkinterieurs hadden verwoest. Of zoals Kuyper het zelf verwoordde: ‘De vernieling van veel schoons en heerlijks in den terecht gewraakten beeldenstorm bewijst dan ook niets tegen de liefde, die den Calvinist voor het schoon bezielen kan’ (Kuyper, 1888, pp. 24-25). Opmerkelijk is dat Kuypers woorden terug te voeren zijn tot Johannes Calvijn (1509-1564), de strenge theoloog, wiens naam onlosmakelijk met het | ||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||
calvinisme verbonden is. God zelf mag niet afgebeeld worden - Hij is de ‘onzienelijke’ -, maar volgens Calvijns opvatting van het tweede gebod is het wel toegestaan dingen te snijden, te graveren of te schilderen, die de ogen begrijpen kunnen. Wat bedoelde Calvijn hiermee? Altaarstukken, schilderijen en beelden die gebruikt worden voor de katholieke heiligenverering waren ongeoorloofd, maar buiten het kerkgebouw was kunst in de breedste zin van het woord (schilderijen, tekeningen, beelden, gravures) wel toegestaan. Hoe? Ter versiering (‘het ooge behaegen’) van bijvoorbeeld openbare ruimtes en huiskamers en voor didactisch gebruik (‘tot leeren en vermaenen’ (geciteerd in: Dane 2003, p. 136). De opvattingen van Calvijn en Kuyper sijpelden door naar populair drukwerk voor het gewone kerkvolk. Letterkundige Christiaan Tazelaar (1891-1953), rector van het Amsterdamse Gereformeerde Gymnasium, wees in 1925 in het veelgelezen protestants-christelijke geíllustreerde gezinstijdschrift De Spiegel (de evenknie van de Katholieke Illustratie) op het ‘wezen en de beteekenis der Christelijke kunst’.Ga naar voetnoot8 Deze kunst lag niet alleen in het citeren van Bijbelteksten, aldus Tazelaar. Christelijke kunst erkent God ‘als de Schepper van alle schoonheid’; de schepping van de beeldende kunstenaar is een uitdrukking van Gods heerlijkheid. In De Spiegel werd dit laatste in de praktijk gebracht door het afdrukken van (zwart-witte) reproducties van Hollandse en buitenlandse kunstwerken; Gods schepping vertolkt op schilderslinnen. Gezinsportretten, natuur- en stadsgezichten, kerkinterieurs, maar ook Bijbelse taferelen werden getoond en besproken (Tazelaar, pp. 2-5). Dit had een dubbel doel: om het oog te strelen en er tegelijkertijd ook iets van te leren.Ga naar voetnoot9 In de geschiedenismethode Toen... En nu! van Van de Hulst en Huizenga werd de Beeldenstorm, geheel in de lijn van Kuyper, niet verzwegen en zeker niet goedgepraat. De beeldenstormers zijn heethoofden, ‘die weinig begrepen van de wil van God!’ (Van de Hulst & Huizenga, 1935, p. 38). Zij benadrukten dat de Beeldenstorm een ‘grote dwaasheid’ was, die door Willem | ||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||
van Oranje, de Vader des Vaderlands, juist scherp werd veroordeeld. De auteurs betreuren de vernietiging van schilderijen, misboeken, kostbare priesterkleden. Over een Mariabeeld met in haar arm het kindeke Jezus, dat met bijlen wordt vernietigd, schrijven ze: ‘(...) alsof die stenen vrouw met haar stenen kindje nu de schuld was van de droeve tijd’ (Van de Hulst & Huizenga, 1935, p. 39). Beeldende kunst werd door invloedrijke kerkelijke voormannen niet afgekeurd; buiten de kerkmuren was het wel toegestaan. De beeldende kunst werd in De Spiegel ingezet als een pedagogisch en didactisch middel om de wereld te tonen. In Toen... En nu! werd de Beeldenstorm expliciet veroordeeld; geheel in de lijn van Kuyper. Afbeeldingen waren juist wel toegestaan. Zowel in het rooms-katholieke als in het protestants-christelijke geschiedenisonderwijs werden de gekleurde schoolplaten van Isings, Jetses en andere onderwijsillustratoren gebruikt om de geschiedenis te verklaren. Vaak waren het dezelfde schoolplaten die voor de klas hingen, maar de juf of de meester vertelde er een ander verhaal bij, zoals bij hervormer Maarten Luther het geval was. | ||||||||||||||
Maarten Luther-internationale geloofsheld, ketter en naziGa naar voetnoot10Tussen 1922 en 1924 verscheen de eerste druk van de driedelige geschiedenismethode Toen... En nu! bij de Groningse educatieve uitgeverij J.B. Wolters. Decennialang werden deze boekjes in het lager onderwijs gebruikt, vaak in combinatie met de eveneens door Wolters uitgegeven langlopende serie Schoolplaten voor de Vaderlandsche Geschiedenis (tussen 1910 en 1971 werd deze serie in de fondscatalogi aangeboden). Onderwijsillustrator J.H. Isings tekende het merendeel van de schoolplaten. Door de bijbehorende handleidingen, boordevol feiten over de historische gebeurtenissen en de afgebeelde figuren, kregen veel verhalen een algemeen protestants-christelijke signatuur (Vos, 1982, p. 47). Ook katholieke leerlingen keken graag naar de aantrekkelijke schoolplaten. Om de rooms-katholieke onderwijswereld van dienst te zijn - en niet te vergeten: óók uit commerci ële overwegingen - bracht uitgeverij Wolters bij | ||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||
enkele schoolplaten een alternatieve handleiding op de markt. Was bijvoorbeeld de strekking in de oorspronkelijk door het Utrechtse schoolhoofd Herman Wagenvoort (1860-1926) geschreven handleiding bij de schoolplaat Luther op den Rijksdag te Worms 1521 nog enigszins neutraal te noemen (Wagenvoort, 1917), in de door de leraar geschiedenis J.H. Werkman bewerkte katholieke handleiding werd de Augustijner monnik in de eerste regel al streng veroordeeld: ‘Een ontzettende invloed heeft de ketterij van Maarten Luther op den loop der geschiedenis gehad.’ Door de ‘pseudo-hervorming’ van deze zogenaamde kerkhervormer was de katholieke levensopvatting in Europa ‘in vuur en vlam gezet’ (Werkman, 1927, p. 3). Luther was eigenlijk onderdeel van wat ‘algemene geschiedenis’ werd genoemd, maar voor de ‘vaderlandsche geschiedenis’ was hij ook van betekenis. Met een Duitse schoolplaat kan het internationale karakter van de leermiddelenhandel aangetoond worden. In de aanloop naar het Lutherjaar 1917 publiceerde de Berlijnse uitgeverij F. Schneider een schoolwandplaat waarop de kerkhervormer krijgshaftig staat afgebeeld. De eenvoudige monnikspij en de traditionele tonsuur, de kruinschering van de kloosterling, doen niets af aan zijn martiale pose. Deze breedgebouwde, stoer ogende man heeft zojuist met zijn hamer, die hij als een timmerman stevig in zijn rechtervuist vastklemt, de loop van de geschiedenis veranderd. Zijn tegenstanders kunnen hun borst natmaken. Met deze vastberaden monnik valt niet te spotten (Afbeelding 4; zie p. 97). Volgens de Duitse leermiddelencatalogus Schulwart had kunstenaar Arthur Kampf (1864-1950) de beroemde Thesenanschlag zu Wittenberg 1517 - Maarten Luthers 95 stellingen tegen de aflaathandel - treffend in beeld gebracht. Kampfs voorstelling van de geloofsheld werd warm aanbevolen voor protestants-christelijke scholen. Schulwart leverde ook het kunsthistorische verhaal bij de plaat. Met ferme pas, ‘als de stormwind’, loopt de reformator het beeld uit. Achter hem dromt het volk samen rond zijn anti-pauselijke stellingen. Alle standen zijn vertegenwoordigd: zelfbewuste burgers, boeren en knechten. Een monnik kijkt tegelijkertijd deels afgunstig, deels bewonderend naar zijn uit het beeld lopende collega. Dit kunstwerk ademt eenheid en kracht uit: reformator en volk zijn één. Luther vertegenwoordigt een belangrijke schakel in de ontwikkelingsgang van de Duitse geschiedenis, aldus Schulwart in december 1916 (Dane, 2016b). | ||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||
Kampfs Lutherplaat was ook in Nederland bekend. Het Nationaal Onderwijsmuseum heeft een exemplaar in de collectie: over de Duitse titel is een strook geplakt met de Nederlandse vertaling (Afbeelding 5; zie p. 97). Ruim een eeuw geleden werden schoolplaten internationaal verhandeld. Omgekeerd hing werk dat Isings en Jetses voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs maakten ook in Duitse klaslokalen. Met de Duitse schoolplaat over Luther kan ook de betekenisverandering van in het onderwijs gebruikte beelden worden geïllustreerd. Twintig jaar na het Lutherjaar werd de kerkhervormer naadloos in de nazi-ideologie geïncorporeerd: hij had eenheid gebracht en Jodenhaat gepredikt. De schoolplaat van Arthur Kampf, die intussen als een belangrijke nazi-kunstenaar was ingelijfd, werd in 1936 opnieuw onder de aandacht gebracht. Dit keer als nazileermiddel: het toonde immers de ari ër Luther, afgebeeld als een krachtige, eenheid scheppende Duitser (Dane, 2016b). | ||||||||||||||
ConclusieLange tijd haalden historici hun neus op voor onderzoek naar geschiedenismethodes, en deden ze af als een ‘onconventionele bron’ waarin de werkelijkheid geweld werd aangedaan (Mathijsen, 2007; Rijpma, 2012). Met ‘Gouden eeuwen’, het hoofdstuk uit haar dissertatie Boeken voor de katholieke jeugd, betrad Karen Woets een voor Nederlandse begrippen nieuw onderzoekterrein: met geschiedenisboekjes bracht zij het verzuilde geschiedenisonderwijs in kaart. Twee onderwerpen die enigszins in de zijlijn van het onderzoek naar de historische ontwikkeling van het geschiedenisonderwijs en de bijbehorende schoolboekjes zijn achtergebleven, heb ik in dit artikel aangesneden: onderwijswetgeving en het belang van het aanschouwelijk maken van het geschiedenisonderwijs, met in het bijzonder het gebruik van schoolplaten. Samen met de geschiedenismethodes werden gekleurde platen ingezet om het onderwijs over het verleden aanschouwelijk te maken en de historische figuren een gezicht te geven. Wat dit laatste betreft, is een observatie van de Franse historicus Marc Ferro veelzeggend. In zijn studie The Use and Abuse of History (1984) merkt hij over het geschiedenisonderwijs dat kinderen krijgen treffend op: | ||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||
Our image of other people, or of ourselves for that matter, reflects the history we are taught as children. This history marks us for life. Its representation, which is for each one of us a discovery of the world, of the past of societies, embraces all of our passing or permanent opinions, so that the traces of our questioning, of our emotions, remain indelible. (Ferro, 1984, p. vii) Geschiedenisonderwijs, zo toonde Karen Woets aan in ‘Gouden Eeuwen’, presenteert naast feiten óók oordelen, vooroordelen, algemeenheden en sjablonen. Dit is een goede reden om onderwijswetgeving, geschiedenismethodes en schoolplaten uit het verleden intensief te onderzoeken, omdat ze inzicht kunnen bieden in het ontstaan en bestaan van hedendaagse opinies over racisme, religie, vrouwen en minderheden (Afbeelding 6; zie p. 98). | ||||||||||||||
Secudaire literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||
|
|