Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
Wees zichtbaar
| |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
leverde nagenoeg hetzelfde bedroevende beeld op. Van Voorst (2017) ziet in het opheffen van strikte grenzen tussen jeugd- en volwassenenliteratuur mogelijkheden om meer culturele diversiteit te brengen door niet-westerse auteurs die adolescentenromans voor volwassenen schrijven.Ga naar voetnoot1 In dit artikel wil ik op die gedachte voortbouwen door een drietal recente romans waarin deze thematiek centraal staat te bekijken vanuit het dubbele perspectief van adolescent en culturele achtergrond: Wees onzichtbaar van Murat Isik (2017), De belofte van Pisa van Mano Bouzamour (2015) en Het gym van Karin Amatmoekrim (2011). Na een kort resumé van de discussie over de zichtbaarheid van personages met een niet-Nederlandse achtergrond en de kenmerken van adolescentenliteratuur, analyseer ik de drie romans aan de hand van het kader dat Joanne Brown geeft in haar boek Immigration Narratives in Young Adult Literature: Crossing Borders (2011). Welke grenzen steken de hoofdpersonen over en hoe gaan ze daarmee om? | |||||||||||||||||
Kijken en gezien wordenHet debat over de zichtbaarheid of de representatie van allerhande minderheden is de afgelopen jaren verhevigd. Ook in de (jeugd)literatuur wordt het gesprek over diversiteit gevoerd. Literatuur zonder leeftijd wijdde in de zomer van 2017 een heel nummer aan diversiteit in de jeugdliteratuur: ‘(...) verschillende klassen, culturen en etniciteiten (...), maar ook leeftijden, seksen en seksuele oriëntaties’ (Parlevliet, 2017, p. 7). Aannames en posities binnen het literaire veld staan ter discussie: wie mag schrijven over wat, met welke stem en verbeeldingsruimte? De vraag is niet nieuw, maar werd bijvoorbeeld ook gesteld door de feministische literatuurkritiek in de jaren zestig over de vrouw als auteur, als romanpersonage of als lezer. Onder meer door Abdelkader Benali is onlangs betoogd dat ook huidskleur een belangrijke rol is gaan spelen in het debat. Hij stelt dat je huidskleur een bom legt onder je taal en noemt dat ‘[v]erraderlijk omdat kleur alleen gezien wordt door hen die het ervaren en niet of nauwe- | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
lijks zichtbaar is voor hen die er niet mee geconfronteerd worden. Maar wat het echt tot een probleem maakt, is dat ook zij die het willen zien, dat niet of nauwelijks lukt’ (Benali, 2016, z.p.). Ons zelfbeeld bepaalt in grote mate hoe we de werkelijkheid percipiëren, en omgekeerd bepaalt de omgeving - dat wil zeggen, hoe we denken dat anderen ons zien - voor een groot deel het beeld dat we van onszelf hebben. De filosoof Charles Taylor (1991) stelt: ‘our identity is partly shaped by recognition or its absence, often by the misrecognition of others’ (citaat in Brown, 2011, p. 116). Belangrijker nog dan zichtbaarheid in aantallen, is dus de manier waarop een individu of groep in beeld wordt gebracht. Wie kijkt? Wie ziet, en wat ziet hij of zij? Wie is de focalisator en welke rol speelt de lezer als waarnemer in dit geheel? Deze kwestie zien we terug in het onlangs opgelaaide debat over culturele toe-eigening: mag een westerse schrijver zich wagen aan de verbeelding van niet-westerse etnische personages? En is het beeld dat een insider schetst van een cultuur per definitie authentieker of waarachtiger dan wanneer dat gedaan wordt door iemand die de cultuur niet van binnenuit kent? We zouden eraan toe kunnen voegen: moet een schrijver altijd gebruik maken van zijn eigen culturele, etnische, seksuele of anderszins kenmerkende achtergrond? Of dichten we goede auteurs meer verbeeldingskracht toe? Een schrijver ontkomt er natuurlijk niet aan om in de huid van zijn personages te kruipen. Om die geloofwaardig neer te zetten, moet de schrijver zich alle moeite getroosten om zich in te leven in die fictieve figuur met al zijn innerlijke tegenstrijdigheden, zijn drijfveren en blokkades, zijn gemoedstoestanden en gevoelens - om hem te zijn al is het om slechts tien procent daarvan te kunnen gebruiken voor zijn verhaal, zoals David Grossman (2007) zegt in zijn essay over de ziel van het schrijven. Waarmee hij overigens niet doelt op een volledige versmelting van de auteur met zijn personage, maar juist op het besef van het onderscheid, van ‘het anders-zijn van de ander’ (Grossman, 2007, p. 17). Toch is de vraag wie mag schrijven over personages met een migratieachtergrond, of wie dat wil of het beste kan, niet vrijblijvend omdat de uitgangspositie van auteurs van niet-westerse afkomst lange tijd ongelijkwaardig is geweest. Daardoor zijn hun stemmen in het verleden minder gehoord. Een eerste vereiste is dus de zichtbaarheid van - in dit geval - | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
personages met een migratieachtergrond, en het bieden van verschillende perspectieven op ‘de’ werkelijkheid. Vaak zijn deze personages niet zozeer onzichtbaar, maar bevinden ze zich buiten het blikveld van de lezer. | |||||||||||||||||
Het onzichtbare zelfEen treffende omschrijving van die onzichtbaarheid geeft de proloog van de beroemde roman Invisible Man die Ralph Ellison in 1952 publiceerde: I am an invisible man. No, I am not a spook like those who haunted Allan Poe; nor am I one of your Hollywood-movie ectoplasms. I am a man of substance, of flesh and bone, fiber and liquids - and I might even be said to possess a mind. I am invisible, understand, simply because people refuse to see me. Like the bodiless heads you see sometimes in circus sideshows, it is as though I have been surrounded by mirrors of hard, distorting glass. When they approach me they see only my surroundings, themselves, or figments of their imagination - indeed, everything and anything except me. Dit zijn de personages die niet gezien worden, die in de literatuur spiegel noch raam vinden, maar slechts een vertekening, een schim van wie ze zijn, enkel hoe anderen hen willen zien - áls ze al gezien worden. Een hedendaagse verwoording van deze onzichtbaarheid geeft Nasim Miradi in de Woutertje Pieterse Lezing van 2017: Want ik creëede een nieuwe werkelijkheid, een werkelijkheid zonder oma met hoofddoek en mét ouders die heerlijk konden meeblèren met ‘een eigen huis, een plek onder de zon’. Ik creëerde een wereld waarin ik het gevoel had dat ik erbij hoorde, een Nederlander was. | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Zij, en vele anderen, pleiten voor een grotere diversiteit in de perspectieven die literatuur kan bieden. En als het gaat om de zichtbaarheid van minderheden, wie kan hen beter een stem geven dan de auteurs die deze verdwijntrucs aan den lijve hebben ondervonden? | |||||||||||||||||
De volwassenwording van multiculturele literatuurIn het laatste decennium van de twintigste eeuw debuteerde gelijktijdig een aantal, veelal jonge schrijvers en dichters van Marokkaanse komaf, zoals Said el Haji, Najoua Bijjir, Naima El Bezaz, Mustafa Stitou en Abdelkader Benali. Zij groeiden op in Nederland, binnen een milieu waar andere culturele en religieuze normen heersten dan waar zij op school en op straat mee in aanraking kwamen. Haast vanzelfsprekend wisten zij uitdrukkingen en gebruiken uit de Marokkaanse cultuur in hun verhalen te verweven. In hun debuten eind jaren negentig leken ze eerst te moeten afrekenen met de cultuur van herkomst. Vervolgens wilden ze af van de dubieuze status van ‘allochtoon’ - overigens dezelfde etikettering die hen hielp doorbreken. Deze eeuw zijn er nieuwe stemmen bijgekomen van Turkse, Iraanse, Surinaamse en andere schrijvers met een niet-westerse achtergrond. Ook in deze romans bewegen de personages zich in een multiculturele omgeving. De recente Nederlandse geschiedenis is nu ook duidelijker in hun verhalen verwerkt, zoals de Bijlmerramp en Vinexwijken, en politieke kwesties op de achtergrond. Bekende thema's die we vooral kennen uit de adolescentenliteratuur zoals de vader-zoon relatie, het loskomen van je thuismilieu, pestgedrag en erbij willen horen, krijgen in een multiculturele context een extra dimensie. Denk bijvoorbeeld aan de vader-zoon relatie zoals deze centraal staat in Özcan Akyols roman Turis (2016), en in De dagen van Sjaitan (2000) van Said El Haji. Adolescentenliteratuur als apart genre met een eigen lezerspubliek is de afgelopen jaren enorm in opmars. Naast voorspelbare, plotgedreven verhalen over tieners in de problemen, verschijnen er ook adolescentenromans voor de jeugd met meer psychologische diepgang. De groei naar volwassenheid en het vormen van een eigen identiteit staan daarin centraal. Tijdens de adolescentie vormen jonge mensen hun persoonlijkheid en leren ze zich te verhouden tot de wereld om hen heen. Janet Alsup (2010) beschrijft de | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
adolescentie als de fase waarin identiteitsontwikkeling centraal staat. Juist in deze fase kunnen verhalen met levensechte problemen zoals in ad adolescentenliteratuur een middel zijn om tot die identiteit te komen. Jerome Bruner (2002, pp. 85-86) noemt dit een ‘narrative of the self’, een samenhangend verhaal van onszelf op basis van onze ervaringen: ‘It is through narrative that we create and re-create selfhood, that self is a product of our telling and not some essence to be delved for in the recesses of subjectivity’ (citaat in Alsup, 2010, p. 4). Dat hoeven overigens niet alleen ervaringen uit de eerste hand te zijn, het betreft ook gemedieerde ervaringen uit films en boeken. Joanne Brown deed onderzoek naar de combinatie van immigratieverhalen en adolescentenliteratuur. In Immigration Narratives in Young Adult Literature: Crossing Borders (2011) beschrijft zij de fasen van de culturele transformatie die migranten doormaken wanneer ze zich vestigen in een land dat in vrijwel alle opzichten verschilt van hun thuisland. Hoewel de focus van haar studie ligt bij jonge immigranten van de eerste generatie, stelt zij zelf dat de problemen die zij tegenkomen in weinig verschillen van de uitdagingen waar hun nakomelingen, de zogenaamde tweede (en derde) generaties, voor komen te staan. In het hoofdstuk ‘Rebels with a cause’ gaat Brown dieper in op de kinderen van immigranten, die opgroeien in een ander land dan dat waar hun ouders in groot zijn gebracht. Ze schrijft: And because these immigration journeys provide the perfect archetypical circumstances for the characters' movement from innocence to experience, many of the narratives follow a coming-of-age pattern in which the protagonists are separated from the safety of family and community, overcome a series of obstacles, and are finally reunited with their community, having earned enhanced status. (Brown, 2011, p. 46) Brown benoemt een aantal veelvoorkomende conflicten en plotwendingen in ‘young adult immigrant literature’. Eerste generatie migranten zijn vaak zó druk met het fysiek en emotioneel ‘overleven’ dat ze geen ruimte overhouden om zich ook nog bezig te houden met de uitdagingen die een gezin in een ‘normale’ situatie al met zich meebrengt. Kinderen die zich gaan afzetten tegen de ouders, die hun autoriteit betwisten en hun eigen fouten moeten mogen maken, het komt er allemaal nog eens bij. Het gezin biedt | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
enerzijds een veilige haven voor de tweede generatie, de kinderen van migranten, maar is anderzijds een plek waar de nodige conflicten worden uitgevochten. Daarbij is vaak sprake van grote verschillen tussen de omgeving waaruit de ouders afkomstig zijn - ander land, vaak een klein dorp - en de stedelijke omgeving waarin ze zich hebben gevestigd. De ouders hebben vaak onrealistisch hoge verwachtingen; ze hebben immers zoveel opgegeven in de hoop op een betere toekomst voor hun kinderen. Die kinderen hebben zo hun eigen problemen. Ze zijn gemakkelijker bereid om hun moedertaal, hun waarden en culturele gebruiken op te geven om net als de anderen te zijn. Dat levert spanning op met hun ouders, die zich vastgeklampt hebben aan de herkomstcultuur als houvast in een onbekende nieuwe wereld. Deze spanning wordt treffend verwoord in het essay ‘De derde generatie: Uit de koffer van mijn vader’ van Lotfi El Hamidi (2017): En het beeld van de kinderen die opgroeien als kleurling in een overwegend witte samenleving, zoals de niet gevierde verjaardagsfeestjes, de hoge succeseisen van migrantenouders, het gebrek aan representatie en de subtiele maar ook expliciete gevallen van discriminatie en racisme. De rode draad van zijn verhaal: de zoektocht naar een tussenpositie in een land waarin je weliswaar geboren en getogen bent, maar waar je je vanwege je huidskleur en (vermeende) religieuze achtergrond continu moet verhouden tot de dominante meerderheidscultuur, terwijl je aan de andere kant de banden met familie en de minderheidsgroep wil blijven behouden. (El Hamidi, 2017, z.p.) Het beeld dat El Hamidi van zichzelf schetst, lijkt rechtstreeks afkomstig uit de roman Wees onzichtbaar van Murat Isik (2017), waar ik later in dit artikel dieper op in ga: En zo rolde ik de middelbare school binnen, met een veel te grote rugzak met boeken voor acht lesuren en een onzichtbare rugzak met de dagelijkse ervaringen in de achterstandswijk. Ondertussen pendelde ik tussen thuis, school, moskee en straat, elke ruimte met eigen verwachtingen en regels. (El Hamidi, 2017, z.p.) | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
Coming of age gaat over de transformatie naar volwassenheid, en brengt de fasen in beeld die de jonge hoofdpersoon doorloopt in het proces van aanpassing van of aan de geldende normen. Voor personages met een achtergrond in een andere cultuur of sociaal milieu, of beide, is de weg van onschuld naar ervaring geplaveid met net wat anders gevormde stenen. | |||||||||||||||||
Rebels with a cause?Joanne Brown (2011) heeft betoogd dat de kinderen van migranten ‘rebels with a cause’ zijn. Ze moeten allerlei grenzen oversteken om hun plekje te bevechten, zoals op het gebied van taal, religie, sociale klasse en ook in de literatuur. Uit het twintigtal adolescentenromans die ze bespreekt in haar boek, distilleert Brown een aantal strategieën die bijdragen aan een succesvolle immigratie (naar Amerika in dit geval): toekomstgerichtheid, ambitieus zijn en initiatiefrijk, verbale expressiviteit, en ‘intentionality’ wat ik hier vertaal als doelbewustzijn. Aan de hand van drie recente voorbeelden uit de Nederlandse literatuur wil ik de uitdagingen illustreren die de overgang naar jongvolwassenheid met zich meebrengt en de strategieën die de jonge personages kiezen om hiermee om te gaan.Ga naar voetnoot2 De roman Wees onzichtbaar (2017) van Murat Isik speelt zich af in de Bijlmer in de jaren tachtig en negentig, waar Metin op vijfjarige leeftijd samen met zijn zus en moeder terechtkomt om herenigd te worden met zijn vader. Uitgebreid wordt de jeugd van Metin uit de doeken gedaan, zijn puberteit en de fase daarna, wanneer hij gaat studeren en op eigen benen staat. De belofte van Pisa (2015) van Mano Bouzamour verwijst naar het pact dat Sam (Samir) sluit met zijn oudere broer vlak voordat die opgepakt wordt voor de misdaden die hij heeft begaan. Sam moet wat van zijn leven maken, en de kans die hij krijgt nu hij op het Hervormd Lyceum is aangenomen met beide handen grijpen. Het gym (2011) van Karin Amatmoekrim gaat over Sandra die samen met haar moeder en een halfzus in een armoedige stadswijk aan de kust woont. | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
Als enige uit haar klas gaat ze naar het chique gymnasium in het dorp een paar kilometer verderop. De roman beschrijft het eerste jaar van Sandra op de nieuwe school. Alle drie de romans spelen zich voor een groot deel af op een middelbare vwo-school in Nederland aan het einde van de twintigste eeuw, in een omgeving waar een jongere met een niet-Nederlandse achtergrond opviel tussen allemaal Nederlandse klasgenoten. De hoofdpersonen leven samen met lager opgeleide of, in De belofte van Pisa, analfabete ouders in een buurt die zich laat kenmerken als een achterstandswijk. Hun leven thuis wijkt behoorlijk af van het milieu waarmee ze op school in aanraking komen. Dat maakt hun puberteit, die als vanzelfsprekend al gepaard gaat met onzekerheid en het verlangen erbij te horen, extra lastig. De hoofdpersonen uit deze romans zijn van respectievelijk Turkse (of: Zaza), Marokkaanse en Surinaamse achtergrond. Ondanks de verschillende culturen, lijken de situaties waarin zij verzeild raken veelal op elkaar, maar geldt dat ook voor de manier waarop ze de uitdagingen het hoofd bieden? Hoe wordt hun coming of age verbeeld? Moeten ze strijd leveren om zich staande te houden in een onveilige omgeving, om niet op te vallen, om erbij te horen, succesvol te zijn en aan de verwachtingen van hun ouders te voldoen? Welke grenzen moeten ze oversteken, en welke strategieën kiezen ze om daarmee om te gaan? | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Hoge verwachtingen van de oudersHoewel Sams ouders in De belofte van Pisa analfabeet zijn en niets weten van het Nederlandse schoolsysteem, laat Sams oudere broer hem beloven dat hij zijn vwo-diploma zal halen, en niet het criminele pad opgaat. Ook voor Sandra (Het gym) is het niet vanzelfsprekend dat ze naar het gymnasium gaat. Het is vooral de armoede thuis die maakt dat ze afwijkt: ‘Wat ik wil zeggen,’ zei haar moeder nu op een toon die Sandra niet van haar kende, ‘is dat het een hele dure school is. Je moet je best doen. Begrijp je dat? Je gaat me niet teleurstellen. Oké?’ (Het gym, p. 30) In Wees onzichtbaar zijn Metins ouders het niet eens met de indeling van Metin in een mavo/havo-klas en willen verhaal halen bij de rector. Metin zelf laat het onverschillig, maar de druk die de verwachtingen van zijn ouders meebrengt is ook hier duidelijk voelbaar: Misschien kwam het door het avontuur dat me te wachten stond dat ik mijn schouders ophaalde: ‘Dan ga ik toch naar klas 1F?’ De verwachtingen van hun familieleden zijn voor deze personages in zekere zin bepalend voor de weg die zij (moeten) bewandelen. Interessanter is echter voor welke uitdagingen ze op die weg komen te staan en hoe ze daarmee omgaan. | |||||||||||||||||
BuitenbeentjesZowel Sam (De belofte van Pisa), Sandra (Het gym) als Metin (Wees onzichtbaar) zijn buitenbeentjes. Door hun sociale milieu, hun culturele gewoonten en hun uiterlijk vallen ze op tussen de rijkeluiskinderen in de klas die als vanzelfsprekend bij elkaar lijken te horen: | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
De hele klas stond voor het lokaal op de wiskundeleraar te wachten. Iedereen leek elkaar al jaren te kennen. Kleine groepjes jongens en meisjes stonden samengepakt alsof ze deel uitmaakten van een geheim genootschap. (Wees onzichtbaar, p. 233) De nieuwe vriendinnen van Sandra maken zelfs onderscheid tussen kakkers en raskakkers. Duidelijk is dat Sandra tot geen van beide categorieën ooit zal behoren. Ook op de school van Sam wemelt het van de kakkers. Op de eerste schooldag kent Sam nog niemand, maar zijn klasgenoten kennen iedereen al: Je had kakkers en kakkers, veel meer kakkers, nog meer kakkers, andere kakkers en nog wat kakkers. (De belofte van Pisa, p. 79) Op het toilet komt Sam de schoonmaker tegen, ook een Marokkaan: We spraken Arabisch met elkaar. Hij wees met het uiteinde van zijn dweil naar mij. De romans hebben als overeenkomst dat alle drie personages buitenbeentjes zijn op school. Hun ‘anders-zijn’ dan de dominante meerderheid wordt echter niet alleen gedefinieerd door hun etnische afkomst; er is duidelijk sprake van intersectie met sociale klasse of milieu. Religie is een volgende factor die daar mogelijk aan bijdraagt. | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
Omgang met religieMetin, in Wees onzichtbaar, is van huis uit niet gelovig, maar komt door vriendjes uit de buurt met verschillende geloofsovertuigingen in aanraking. Zo blijft hij een keer eten bij zijn vriendje Floyd, waar ze bidden voor het eten. Ternauwernood weet Metin te voorkomen dat hij moet voorbidden. Later, als hij met de Pakistaanse Saleem naar de moskee gaat, is Metin vooral bang om door de mand te vallen als niet-moslim. Als jonge jongen worstelt Metin met zijn etnische, niet-religieuze identiteit. Hij leert al snel dat ‘Turk’ doorgaans een negatieve connotatie heeft, en weigert zich Turk te laten noemen. Hij is Zaza, de naam van een etnische minderheid uit het vroegere Iran. Op een van onze ochtendwandelingen zei mijn zus ineens: ‘Wij zijn ook moslim.’ Ze zei het op zo'n vanzelfsprekende toon dat ik me afvroeg of zij misschien iets wist wat mijn ouders me pas zouden vertellen als de tijd er rijp voor was. In De belofte van Pisa zijn Samirs ouders wel gelovig, maar zelf heeft Sam zich een vrije omgang met de tradities en gebruiken aangemeten. Mijn vader had een eigen kapstok in de Al Kabir-moskee. Hij zat altijd vooraan, op de eerste linie, ook wel ‘Gods sterrengordel’ genoemd. Als de imam naar zijn houten preekstoel wandelde, schudde hij eerst de hand van mijn vader alvorens hij aan zijn vrijdagse haatpreek begon. | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
Mijn vader zat in het bestuur van de moskee, hij benoemde de imams. (De belofte van Pisa, p. 52) Sam is intussen in de ban van minder vrome gevoelens. Hij is een opgroeiende puber wiens hormonen hem door het lijf gieren. Ik wist niet hoe het kwam, maar tijdens het bidden speelden zich filmpjes af in mijn hoofd, waarin blote vrouwen dansten. Soms in kringetjes. Meestal in achtjes. Heel zwoel allemaal. Na het dansen besmeurden ze elkaar met vanillevla en rollebolden ze over de gebedstapijten tussen de linies biddende baarden. Ik probeerde ze stiekem weg te schoppen, maar ik schopte dwars door ze heen. Vaak waren het blonde vrouwen, dus het kan zo zijn dat ongelovigen er toch indirect iets mee te maken hadden. In Het gym komt religie als thema niet voor. Ook in De belofte van Pisa en in Wees onzichtbaar speelt religie slechts een bijrol. Echt sprake van spanningen of grensoverschrijdingen is er niet. Metins ouders zijn ongelovig, en hoewel Sams vader een belangrijke positie bekleedt in de moskee, lijkt hij zich erbij neer te leggen dat Sam nauwelijks belangstelling voor religieuze zaken heeft. Het is ook nauwelijks een issue op school, op wat nieuwsgierige vragen van volslagen onwetende klasgenoten na. | |||||||||||||||||
Nergens veilig: sociale grensoverschrijdingenTijdens zijn jeugd ziet Metin in Wees onzichtbaar de Bijlmer veranderen van een idealistisch nieuwbouwproject in een sociale achterstandswijk. En dat is niet de enige verandering die de familie moet doorstaan. Vader Harun is een werkloze communist, die dweept met Marx en Russische romanschrijvers en zich 's avonds bezat in het café. Zijn frustraties uiten zich thuis door enorme woedeaanvallen om futiliteiten. Metins lagereschooltijd verloopt redelijk soepel, maar met de overgang naar het voortgezet onderwijs ziet de wereld er ineens een stuk onoverzichte- | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
lijker uit. Metin gaat als enige van de oude klas naar het vwo. Deze overgang markeert niet alleen het einde van zijn kindertijd, maar ook een scheidslijn tussen sociale milieus. Als enige uit de klas afkomstig uit de Bijlmer, valt Metin vanaf het begin al buiten de boot en is hij een makkelijke prooi voor bullebak Dino. Hij vindt geen enkele aansluiting bij zijn klasgenoten, die hem in navolging van Dino steevast aanduiden als ‘de schoonmaker’. Een soortgelijke overgang ervaart Sandra, in Het gym, wanneer ze als enige uit De Wijk naar het gymnasium gaat in het dorp. Tussen de rijke kakkers voelt Sandra zich een bezienswaardigheid, een gevoel dat versterkt wordt door de reacties van haar klasgenoten en docenten, hoe goedbedoeld soms ook. Schoolvriendinnen neemt ze nooit mee naar huis omdat ze zich schaamt. In de klas heeft één jongen het op haar gemunt, Bart Willink, de enige die net als Sandra afkomstig is uit een lager sociaal milieu. Het lijkt of hij daarom juist Sandra als mikpunt heeft gekozen, net als Dino die de kwelgeest is van Metin in Wees onzichtbaar. Het zijn de kinderen die zelf ook afwijken van de (sociale) norm die daarom juist proberen hun positie te verstevigen ten koste van een nog ‘zwakkere’ broeder of zuster. Voor Sam ligt dat anders. In De belofte van Pisa is onveiligheid op straat voor hem een gegeven. Hij kent de straatschoffies en het criminele circuit van nabij, hij weet dat de politie elk moment iemand van de straat kan plukken. En het lijkt hem niet te deren. Sam heeft een brede algemene ontwikkeling en een muzikaal talent. Hij speelt virtuoos piano. Momenten van rondhangen op straat en thuis op de gestolen vleugel spelen, vloeien naadloos in elkaar over. Op school loopt hij over van zelfvertrouwen, zelfs als hij blijft zitten. Maar het voorbeeld van zijn broer, die in de gevangenis zit, is voor Sam duidelijk een grens waar hij niet overheen wil. Echt onveilig wordt het voor Sam vrijwel nooit. Doordat hij zowel de mores van de straat als de omgangsvormen van de school uitstekend beheerst én overloopt van zelfvertrouwen, laveert hij moeiteloos tussen de verschillende milieus. Wanneer hij zijn Nederlandse vriend Ys meeneemt naar het buurthuis is Ys de vreemde eend in de bijt, precies zoals Sam tijdens het etentje met Ys en zijn steenrijke ouders. Ze lijken er geen van beide echt moeite mee te hebben. | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
In het oog van de anderEr zit een gevoelige scène in Wees onzichtbaar die heel precies aangeeft hoe bepalend anderen kunnen zijn voor iemands zelfbeeld. Tijdens de Engelse les zegt een klasgenoot van Metin ineens ‘Wat praat jij eigenlijk raar.’ Metin is te verbouwereerd om de nare opmerking gewoon te negeren: hij gaat er serieus op in, wat de situatie erger maakt. Toen ik die dag terugliep naar huis, was ik ervan overtuigd dat ik een spraakgebrek had. Terwijl die gedachte zich als een furieus gif in elke vezel van mijn lichaam nestelde, was het alsof er een stuk uit mij was verdwenen, alsof de dwerg een gapend gat in mijn borstkas had geslagen en net zo lang in de verse wond had gewroet tot hij het glimmende orgaan had gevonden dat mij tot voorleeskampioen van de Bijlmerhorst had gemaakt, en het vervolgens lachend in zijn kleine hand had fijngedrukt. En vanaf dat moment wilde ik me alleen nog maar terugtrekken in een hoekje van de klas, ik wilde onzichtbaar zijn en zwijgend en in stilte de dagen doorbrengen. (...) ik was mijn gave kwijtgeraakt. Dat ze me voor ‘schoonmaker’ hadden uitgemaakt, kon ik op de een of andere manier nog verdragen. Maar nu hadden ze iets van me afgepakt. Om de vernedering compleet te maken, krijgt Metin uitgerekend in de week na het incident dat zijn zelfvertrouwen had vermorzeld in de klas een voorleesbeurt. Hij kan zich niet verschuilen en zichtbaar voor al zijn klasgenoten krijgt hij geen lucht meer en verliest hij tijdelijk zijn stem. Dit fragment resoneert sterk met de woorden van Ralph Ellison in Invisible Man (1952). Voor Metin was zijn stem een belangrijk onderdeel van zijn ‘zelf’ waarmee hij positief zichtbaar was op zijn vorige school. De vraag is echter of jezelf onzichtbaar proberen te maken een effectieve strategie is, zeker wanneer | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
anderen - in de woorden van Ellison - toch zien wat ze willen (of kunnen) zien. | |||||||||||||||||
OverlevingsstrategieMetin, Sandra en Sam bedenken elk op hun eigen manier een tactiek waarmee ze de uitdagingen van het opgroeien tussen verschillende culturen of milieus het hoofd weten te bieden. Sandra, die geleerd heeft van zich af te bijten in de achterstandswijk waar ze vandaan komt, maakt van het begin af duidelijk dat ze niet met zich laat sollen. Als ze toch mikpunt wordt van de pesterijen van Bart, rekent ze met hem af door hem in elkaar te slaan. Sam heeft weinig moeite met ‘overleven’, het lijkt hem allemaal vrij gemakkelijk af te gaan. Als er problemen zijn, lost hij die op met een kwinkslag, met een leugen of met geweld. Sams ouders zijn analfabeet, maar Sam weet zichzelf te ontwikkelen en zijn vwo-opleiding af te ronden zonder in grote problemen te geraken. Metin heeft de meest opmerkelijke overlevingsstrategie. Hij blijft zoveel mogelijk buiten het blikveld van zijn vader, en probeert hetzelfde op school. Uiteindelijk leert hij dat onzichtbaar zijn niets oplost. Sommige problemen gaan ‘vanzelf’ over, zoals de pestende klasgenoot Dino die uiteindelijk zo gewelddadig wordt dat hij voor twee jaar de gevangenis ingaat. De precaire verstandhouding tussen Metin en zijn vader is als een rode draad door de hele roman verweven. Om binnen het gezin overeind te blijven, kiest de introverte Metin ervoor om zichzelf onzichtbaar te maken: ‘We leerden naar de grond te staren en als onopvallende spookjes door het huis te dwalen, op weg naar de ruimte die ons was toegewezen. We leerden incasseren en slikken’. Het is een wrange paradox: tegelijkertijd wil Metin namelijk niets liever dan gezien worden door zijn vader. Pas door de vriendschap met Kaya krijgt Metin weer zelfvertrouwen en wordt hij als het ware zichtbaar voor zijn omgeving. Dan durft hij ook tegen zijn vader in te gaan. | |||||||||||||||||
ConclusieJoanne Brown heeft betoogd dat de kinderen van migranten ‘rebels with a cause’ zijn. Metin, Sandra en Sam steken grenzen over op het gebied van - vooral - sociale klasse en culturele gebruiken. De uitdagingen die ze tegen- | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
komen, hebben vooral te maken met hun afkomst: de manier waarop het thuismilieu afwijkt van dat van hun klasgenoten, de lage verwachtingen van de omgeving versus de hoge druk door verwachtingen van familie, de vooroordelen en het onbegrip door cultuurverschillen. Ze gaan daar echter op verschillende manieren mee om. Samir (De belofte van Pisa) lijkt het makkelijkst te manoeuvreren tussen thuis, school en straat. Hij heeft zeker iets van een rebel, vol bravoure is hij en voor niemand bang. Maar hij heeft weinig om tegen te rebelleren. Sterker nog, hij lijkt ondanks zijn afkomst en sociale milieu juist de wind mee te hebben. Sandra (Het gym) heeft meer moeite met de oversteek tussen het wat wereldvreemde milieu van het gymnasium en het rauwe straatleven in de wijk waar ze woont met haar moeder en haar halfzusje. Toch maakt ze op beide plaatsen vriendinnen, blijft ze in zichzelf geloven en verzet ze zich tegen de hypocrisie van haar klasgenoten en docenten, zonder haar doel uit het oog te verliezen. Ze is niet bijzonder, ze wil gewoon zichzelf zijn. In de zachtmoedige Metin (Wees onzichtbaar) schuilt misschien wel het meest van een rebel. In alle misère blijft hij altijd dicht bij zichzelf. Door zijn vriendschap met de zelfverzekerde Kaya kruipt hij langzaam uit zijn schulp. Als zijn belangrijkste kwelgeest het veld heeft geruimd, staat niets hem meer in de weg om geaccepteerd te worden en het vwo op een prettige manier af te ronden. Doelgericht gaat hij door naar de universiteit, zelfs de geplande reis met Kaya kan hem daar niet van af brengen. Uiteindelijk lijkt Metin zich zelfs te verzoenen met zijn vader, maar tot een warme verhouding tussen vader en zoon zal het nooit komen. | |||||||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
|
|