Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Over een ongelovige dichter en haar moslimprins
| |
[pagina 23]
| |
DichterPollekes ouders zijn gescheiden. Polleke woont bij haar moeder Tina, met wie ze kan lachen én huilen. Tina krijgt een relatie met Pollekes meester. Haar vader Spiek is verslaafd en dakloos tot het moment waarop hij zichzelf in Nepal ‘ontdekt’ en bij terugkeer een meditatiecentrum opzet. Spiek wil een dichter zijn, maar met dichten is het nooit zo goed gelukt. Polleke daarentegen schrijft het ene gedicht na het andere, probeert sommige van die gedichten op het conto van Spiek te schrijven, zodat hij toch nog een dichter lijkt, en komt er gaandeweg achter dat zij de enige echte dichter is. Wie of wat je bent, lijkt simpel: ‘Je moet gewoon iets doen en wat je doet ben je.’ Pollekes beste vriendinnen zijn Caro en de Mexicaanse Consuelo, die als nieuwkomer in de klas komt. De stadse Polleke is regelmatig op de boerderij van haar opa en oma te vinden, Behalve dat Polleke zich buitengewoon prettig voelt in het gezelschap van haar ruimdenkende grootouders, is er nog een reden om bij hen op bezoek te gaan, namelijk een kalfje dat de naam Polleke heeft gekregen en zich onbeperkt laat knuffelen. | |
MimoenDat ligt anders met Mimoen, haar Marokkaanse overbuurjongen, die zich niet altijd zo gemakkelijk laat aanhalen. Het is al twee jaar ‘aan’ tussen Polleke en Mimoen. Polleke verdrinkt in Mimoens ogen, die zo zwart zijn ‘dat het wel Afrika lijkt’. Zij wordt regelmatig ‘wiebel’ van hem, met name wanneer hij op een feestje als prins verkleed komt. Zij stelt zich voor dat hij in Marokko op een kameel rijdt - een variant van het witte paard - en is lichtelijk teleurgesteld als blijkt dat hij nog nooit op een kameel heeft gezeten. Mimoen bezweert Polleke dat hij haar het leukste en liefste meisje vindt. Dat Mimoen deze opvatting niet altijd even sterk uitdraagt, door bijvoorbeeld soms niet hand in hand te willen lopen én een keer te zoenen met Caro, maakt Polleke boos. Hun relatie staat ook voortdurend onder druk door de opvattingen van Mimoens ouders. Zij vinden Polleke een heel lief, maar niet het juiste meisje, zeker niet nu Polleke een jonge vrouw wordt. Mimoen moet ooit met een Marokkaans moslimmeisje trouwen. Ze hebben zelfs al iemand op het oog... | |
[pagina 24]
| |
Behalve geloof is er ook nog cultuur. Volgens Polleke heb je een cultuur als je ‘om de haverklap beledigd’ bent, zoals Mimoen wanneer Polleke hem een Arabier noemt in plaats van een Berber. Consuelo heeft geen cultuur, ‘want die is net als ik. Ze houdt van drop en ze kan schaatsen, dus van een cultuur merk je bij haar niks’. | |
‘Hij gelooft hartstikke erg...’Vanwege de opvattingen van Mimoens thuisfront beseffen Polleke en Mimoen dat trouwen er misschien niet in zit, ook al vinden ze elkaar de liefste van de wereld. Polleke vindt dat zij ooit samen dood moeten gaan en samen begraven moeten worden onder een steen met de tekst: ‘Zij beloofden nooit te trouwen tot de dood hen scheiden zou’. Zij is zich steeds meer bewust van het verschil: ‘Hij gelooft hartstikke erg en ik geloof hartstikke niks. Kan dat wel samen?’ Zij verzucht regelmatig dat zij niet meer met Mimoen wil gaan, omdat het allemaal te moeilijk is. Maar ja, hij is wel de liefste jongen van de wereld... Polleke denkt wel voortdurend aan God - als zij aan Mimoen denkt, moet ze namelijk ook meteen aan God denken - en zoekt God overal. Wanneer zij aan koe Greetje vraagt of zij misschien God is, krijgt ze alleen geloei als antwoord. Het levert wel een mooi gedicht op: Als ik een koe zie
weet ik dat God bestaat,
maar als ik haar dat zeg
begint ze boe te roepen.
Pollekes opa adviseert haar dit niet aan een moslim voor te lezen en misschien een Hindoestaanse jongen te zoeken, omdat die wel in koeien gelooft. Pollekes grootouders hebben als protestant en katholiek volop ervaring met reacties van de buitenwereld op het fenomeen van twee geloven op één kussen. Zij staan verdraagzaamheid voor, hebben medelijden met ‘kleingelovige zielen’ en vormen een spiegel voor Polleke. | |
[pagina 25]
| |
Zowel Polleke als Mimoen ondervinden nog een ander soort weerstand. Polleke krijgt het ongevraagde advies niet met een buitenlander te trouwen, en Mimoen heeft last van vooroordelen in Marokko over westerse vrouwen: ‘Ze zeggen: Mimoen gaat later de was doen en het huis vegen. Mimoen krijgt een schortje voor! (...) Mimoen gaat op de kinderen passen en zijn blonde vrouw gaat dansen. | |
RituelenDichten is één manier waarop Polleke haar gevoelens en belevenissen verwerkt. Bidden wordt een andere manier om zich te uiten. Het is bij haar grootouders aan tafel dat zij de ruimte krijgt voor een gebed waarin zij al haar zorgen en wensen kwijt kan. Hiermee steekt Kuijer lezers een hart onder de riem: ‘In de traditie van Du Perrons Gebed bij de harde dood heeft hij met Polleke alle kinderen, van welk geloof of ongeloof dan ook, gewezen op de troost van het eigen persoonlijk gebed’ (juryrapport E. du Perronprijs). Dat Mimoen haar manier van bidden niet de juiste manier van bidden noemt, kan zij hem zelfs vergeven. Zij komt via dit nieuwe ritueel in gesprek met God. Soms vallen gebed en gedicht samen, zoals wanneer zij God in ruil voor een dikke zoen vraagt haar zieke opa te laten leven: Lieve God,
dat de mensen doodgaan
vind ik niet zo'n goed idee.
Als jij zelf een opa had
viel het je beslist niet mee
hem oud en ziek te zien
en zou je hem misschien
na al die jaren
levend naar de hemel laten varen.
Kun je dat voor een dikke zoen
ook met mijn opa doen?
| |
[pagina 26]
| |
Een ander ritueel dat Polleke uitvoert - tegen de gevestigde conventie in - is dat zij en Mimoen elkaar in een kerk voor het beeld van Maria, van wie bekend is dat ze voor wonderen zorgt, eeuwige trouw beloven en vervolgens buiten op de trap niet meer bijkomen van het lachen... Wanneer haar opa toch overlijdt, wijst Polleke clichés, als zou haar opa onzichtbaar in haar nabijheid blijven zweven of voortleven in haar, als volgt af. ‘Ja hallo! Ik ben Polleke hoor! Ik ben niet mijn eigen opa als je het weten wilt! (...) Ik heb mijn best gedaan ergens in te geloven. Maar ik geloof niks. Ik denk dat als je dood bent, dat je dan niet meer leeft.’ En wanneer ze met Consuelo naar het graf gaat, voeren ze een ritueel uit dat Polleke doet concluderen dat Consuelo wel degelijk een cultuur heeft. Omdat ze op bezoek gaan, nemen ze namelijk datgene mee waarvan de overledene hield, in dit geval jenever en aardappels. Dat dit niet de cultuur van het dorp is, ondervinden ze wanneer ze betrapt worden. Zelfs oma begrijpt het niet. Maar als een tijdje later de hele familie rond het graf is verzameld om de net geplaatste steen te zien, beschouwt oma het feit dat er aardappelplantjes op het graf groeien, wel als een wonder. | |
LiefdeLange tijd denkt Polleke dat zowel het leven als de liefde én geloven iets moeilijks is. En ze zit er erg mee dat ze geen geloof heeft. Uit onverwachte hoek wordt er echter uitkomst geboden: ‘Spiek glimlachte naar me. (...) “Geloof je dat je van de mensen kunt houden?” “Ja”, zei ik. Ik voelde Mimoens schouder warm tegen de mijne. “Geloof je dat de mensen van jou kunnen houden?” Ik keek hem aan. Hij keek zo lief uit zijn ogen dat ik er wiebel van werd. “Ja”, zei ik. “Als je in de liefde gelooft,” zei Spiek, “geloof je genoeg.” Ik voelde dat zijn woorden wáár waren en niet voor de troost.’ Dit artikel is eerder verschenen in Eeuwige jeugd. Boeken voor Rita Ghesquière (red. Dirk de Geest, Anneloes Masschelei & Jan Baetens, Leuven, 2007). Verschenen naar aanleiding van het emeritaat van prof. dr. Rita Ghesquière. |