Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Levi's eerste kerstfeest
| |
Het zondagsschool- of kerstboekje: ‘ondraaglijke dufheid’Voor het protestants-christelijke onderdeel van Sanders' dissertatie is de zondagsschool van fundamentele betekenis. Via deze vrijwillige vorm van religieonderwijs kregen de meeste kinderen de boekjes over jodenbekering in handen. Sanders staat uitgebreid stil bij de waardering van deze kinderlectuur door professionele lezers van de verhalen: Wat was volgens een dominee, een theoloog of een andere vertegenwoordiger binnen het protestantisme de functie van zondagsschool- of kerstboekjes? Op welke gronden werd een boekje goed- of afgekeurd? Oorsprong en doel van de zondags- | |
[pagina 237]
| |
school echter komen nauwelijks aan de orde, terwijl dit onderdeel van cruciaal belang is voor het kunnen plaatsen van Sanders' corpus boekjes over jodenbekering. Wat waren de uitgangspunten van de zondagsschoolbeweging? In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de zondagsschool uit van een klein mosterdzaadje tot een reusachtige boom, zoals in de Bijbelse gelijkenis staat beschreven (Mattheüs 13, 31-32). In de vele gedenkboeken uit christelijke kring, celebratory history van de eerste orde, wordt deze internationale evangelisatiebeweging vaak getypeerd als ‘de redder van verdoolde zielen’. Volgens de oorspronkelijke uitgangspunten was bekering van de arme, ongelovige medemens het hoofddoel. Na enkele kleinschalige initiatieven werden in Nederland in 1865 de hervormde Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging (NZV) en in 1871 het gereformeerde ‘Jachin’ opgericht. Op vrijwillige basis verzorgden kerkelijk actieve vrouwen en mannen wekelijks op zondag, na de kerkdienst of in de middaguren, door het gehele land een les waarin de Bijbel, de Tien Geboden en religieuze liederen centraal stonden. De omschrijving van de ideale zondagsschoolleerling was een terugkerend onderwerp bij de hoofdbesturen. In De psychologie van het zondagsschoolkind (1921) formuleerde Jachin-bestuurslid G. Ch. Aalders (1880-1961) kort en krachtig wat het ideale publiek van de zondagsscholen zou moeten zijn: ‘Wij zijn van overtuiging dat niet alle kinderen op de Zondagsschool behooren, maar bepaaldelijk die kinderen, welke komen uit gezinnen, waar de gezegende naam van onze Heiland niet wordt gekend en aangeroepen als de eenige naam waardoor wij moeten zalig worden.’ Kinderen uit onkerkelijke gezinnen, dát was de belangrijkste doelgroep van het zondagsschoolwerk.Ga naar voetnoot1 Maar liep deze theorie ook in de pas met de praktijk? Uit onderzoek van Jachins hoofdbestuur bleek dat de meeste gereformeerde zondagsscholen bevolkt werden door kinderen uit kerkelijk belijdende gezinnen. Sporadisch bezochten randkerkelijke kinderen deze vorm van religieus onderwijs. Leerlingen afkomstig uit de ongelovige rafelrand van de samenleving - de belangrijkste doelgroep - waren een zeldzaamheid. Dit ‘preken voor eigen parochie’ werd weliswaar als een probleem gezien, maar | |
[pagina 238]
| |
weerhield de besturen er niet van op grote schaal door te gaan met het wekelijkse zondagsschooluurtje. Talloze gereformeerde en hervormde kinderen die doordeweeks op de christelijke dagschool zaten en dagelijks thuis voorgelezen werden uit de (kinder-)bijbel, bezochten ook wekelijks de zondagsschool. Het jaarlijkse hoogtepunt was het kerstverhaal, met warme chocolademelk en een speculaasje. Na afsluiting kregen de kinderen als geschenk een zondagsschoolboekje mee naar huis. In Lust en leerling (2001), het overzichtswerk van P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets over de geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw, wordt gesteld dat er rond de eeuwwisseling jaarlijks door de Nijkerkse uitgeverij Callenbach rond de 200 à 250.000 kerstboekjes werden verkocht. Een ongekend hoog verkoopcijfer voor een Nederlands uitgeversbedrijf van rond 1900. Waar mogelijk reconstrueert ook Sanders oplagecijfers en herdrukken. Trust in numbers, harde cijfers, in kringen van boekwetenschappers is dit een methode om het belang van een onderwerp te benadrukken. De vraag is of het getal alles zegt. De door Buijnsters-Smets gepresenteerde verkoopcijfers worden echter meteen ontzenuwd: ‘Maar voor de buitenwacht hebben deze “Callenbachjes” met hun roodlinnen ruggetjes een imago van ondraaglijke dufheid: steeds weer dezelfde op belerende toon gestelde bekeringsgeschiedenissen en kerstverhalen met hun opgelegde blije afloop.’Ga naar voetnoot2 Dit is een duidelijke diskwalificatie van zondagsschoolboekjes als bron voor de geschiedenis van het kinderboek. Desalniettemin was Levi's eerste kerstfeest, waarin de ‘Callenbachjes’ uitgebreid aan de orde komen, in 2017 voorpaginanieuws. | |
Actuele geschiedenis: ‘belofte van bekering’Sanders ontdekte dat de productie van verhalen en boekjes over jodenbekering niet in 1940 stopte. Na de verschrikkingen van de Holocaust was de verwachte breuk in dit (sub-)genre niet gekomen. Tijdens zijn zeer grondige speurtocht naar (kinder-)verhalen over christenen die er heilig van overtuigd waren dat joden bekeerd moesten worden - anders zouden zij, Gods eigen uitverkoren volk, verloren zijn - vond hij tot zijn verbazing ook eigentijdse | |
[pagina 239]
| |
kinderboekjes. De reformatorische uitgeverij Den Hertog in Houten gaf nog in 2015 de zesde druk uit van De zoektocht van Lea Rachel (1999) van M.H. Karels-Meeuse, een boekje waarin tal van stereotyperingen (haakneus, zware wenkbrauwen, zwarte baard,) en joodse (scheld-)woorden voorkomen. Rachels vader heeft bijvoorbeeld een grondige hekel aan gojims, ‘vuile christenen’, en spuwt op de grond als hij het woord ‘christen’ in de mond neemt. Binnen het reformatorische volksdeel werden bij de verschijning geen kritische vragen gesteld over de inhoud van De zoektocht van Lea Rachel. Het boekje werd zelfs positief besproken en als een ‘aangrijpende getuigenis’ voor kinderen aanbevolen. De buitenwacht raakte na verschijning van Levi's eerste kerstfeest niet uitgesproken over de antisemitische elementen in De zoektocht van Lea Rachel. Karels-Meeuse zelf was zich voor het losbarsten van de media-aandacht waarschijnlijk van geen kwaad bewust en had met haar kinderboek een ‘hoger doel’ voor ogen. Wat dit laatste betreft is zij een uitgesproken representant van de historisch gewortelde (blinde) liefde voor de joodse medemens, ‘Gods eigen volk’. Deze overigens oprechte liefde - waarom zouden we hier aan twijfelen - wordt gevoed door een ongekende, allesoverheersende zendings- en bekeringsijver, die uiteindelijk, als je er van buitenaf naar kijkt, geen échte liefde is voor de joodse medemens als ‘jood’, maar voor de joodse medemens als ‘belofte van bekering’. Voor dit heilige bekeringsdoel wordt geen enkel afschrikwekkend (stijl-)middel geschuwd. Voorgangers van Karels-Meeuse voerden in hun verhalen zelfs joodse opvoeders op, die hun naar het christendom overgelopen kroost zwaar mishandelden; in katholieke boekjes werden kinderen zelfs gekruisigd of in een oven gestopt. | |
Vragen: ‘kaffers’, ‘pindachinezen’, ‘zigeuners’Wat in de media-aandacht de boventoon voerde, was het antisemitische karakter van de dertien katholieke en zevenenzestig protestantse verhalen die Sanders heeft opgespoord en geanalyseerd. Begrijpelijk. Door een hedendaagse bril bezien zijn deze verhalen afkeurenswaardig, schandelijk, verwerpelijk. Soortgelijke verhalen over huidige minderheden en vluchtelingen zouden - hopelijk - evenveel collectieve afschuw oproepen. | |
[pagina 240]
| |
Een sterk punt van Sanders' proefschrift is de door hem geschetste historische context, die de status en de invloed van de vooroorlogse boekjes deels nuanceert. Zowel joodse als niet-joodse tijdgenoten leverden kritiek op de onrealistische bekeringsgeschiedenissen en de goedbedoelde, maar in de kern beledigende ‘hoffelijkheid’ jegens de joodse minderheid in Nederland. Ook de wijze waarop dominees en andere gelovigen met, ongetwijfeld de beste bedoelingen, hun joodse medemensen probeerden te bekeren, werd met argusogen bekeken. De Rotterdamse ‘Jodendominee’ J. van Nes (1886-1949) bijvoorbeeld organiseerde uitstapjes naar Diergaarde Blijdorp en trakteerde op pannenkoeken: een beproefde methode om kinderen mee te krijgen, zoals de vergelijkbare uitdeling van winterkleding en voedselbonnen door de diaconie onder de allerarmsten. Van Nes kreeg tot zijn woede het predicaat ‘kinderlokker’. Terwijl het Nieuw Israelitisch Maandblad (1921) waarschuwde voor zijn Messiasbode, het zendingsmaandblad onder de joden: Ouders! Begrijpt ge ten volle het gevaar, dat u en uw kinderen dreigt? Ds. v. Nes zal er wel voor zorgen dat zijn persproduct in grooten getale onder de Joden verspreid wordt. Zorgt gij er dan voor, verzoek, ja, bid ik u, dat het onmiddellijk vernietigd wordt en nooit in handen uwer kinderen komt. Is Ds. v. Nes sterk in het beramen van listige plannen, weest gij nog sterker om die te doorzien en te verijdelen. Behoedt uw kinderen voor het gevaar, dat er schuilt in die onschuldige (?) lectuur. (Geciteerd door Sanders, p. 31 ) Levi's eerste kerstfeest is een belangwekkende studie en smaakt naar meer, maar roept ook tal van andere vragen op (die Sanders overigens zelf formuleert). Hoe verhouden deze bekeringsverhalen zich tot de talloze andere zondagsschoolboekjes, maar ook schoolboeken over bijvoorbeeld ‘kaffers’, ‘pindachinezen’, ‘zigeuners’ en verschoppelingen in eigen land? Een willekeurig voorbeeld uit 1939: in de docentenhandleiding bij een filmstrook - een voorloper van de diaserie - over Nieuw-Guinea worden Papoea's getypeerd als een laagstaand en moeilijk te bereiken ras.Ga naar voetnoot3 Papoea's zijn ‘vreselijk vuil, ze wassen zich nooit en verspreiden een onaangename geur. | |
[pagina 241]
| |
[...] Alles samen genomen genoeg, om de leerling te doen inzien, dat het werk onder deze mensen grote opoffering en geloofsmoed vereist.’ Sanders merk terecht op: ‘Het zou interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre de patronen in die bekeringsverhalen overeenkomen met of afwijken van de jeugdverhalen over jodenbekering’ (p. 127). Zoals de oorspronkelijke zondagsschoolgedachte eigenlijk een faliekante mislukking was (preken voor eigen kinderparochie in plaats van bekering van ongelovige straatschoffies), zo kan ook de zending onder de joden als een zeperd van de eerste orde worden gezien: het aantal tot het christendom bekeerde joden was waarschijnlijk verwaarloosbaar; dominees waren daar zelf ook eerlijk over, zo toont Sanders aan. Waar kwam die ambitieuze bekeringsdrang vandaan? Welke drijfveren lagen hier aan ten grondslag? Waarom ging men er, ondanks de bedroevend stemmende resultaten, toch decennialang mee door? Werden deze boekjes überhaupt gelezen? Soortgelijke, veelomvattende vragen - die nauwelijks door Sanders beantwoord worden - kunnen ook gesteld worden bij een ander recent proefschrift, Voor het hoogste het beste (2014), een doorwrochte studie over religieuze traktaatjes in Nederland gedurende de periode 1913-1959 van Katinka Fikse-Omon. De meeste traktaatjes, op straat uitgedeelde evangelisch vlugschriften voor volwassenen en kinderen, werden dikwijls ongelezen weggegooid, zoals heden ten dage het lot is van De Wachttoren, het clubblad van de Nederlandse afdeling van Jehova's Getuigen. Het echtpaar Buijnsters-Smets diskwalificeerde de zondagsschoolboekjes in 2001 onterecht als ondraaglijk duffe bekeringsgeschiedenissen. Want voor wie waren ze dat? Voor de professionele lezers? Voor de kinderen die ze cadeau kregen? De buitenwacht? We weten het niet. Levi's eerste kerstfeest toont in ieder geval aan dat de inhoud van deze zouteloze zondagsschoolboekjes anno 2017 beroering teweeg kan brengen. Wie had kunnen bedenken dat kinderboekengeschiedenis, de verschoppeling van de hedendaagse wetenschap, zo actueel en belangwekkend kan zijn?
Levi's eerste kerstfeest. Jeugdverhalen over jodenbekering, 1792-2015. Ewoud Sanders. Nijmegen, Vantilt, 2017. |
|