Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Cissy van Marxveldt
| |
DiscrepantiesDat het nog niet meeviel om alle feiten over Setske de Haan, ofwel schrijfster Cissy van Marxveldt (1889-1948) boven tafel te krijgen, beschrijft Soeting ook in haar inleiding. Ze kon slechts beschikken over een handjevol bronnen - van een uitgebreid familiearchief was allerminst sprake. Ze had het dagboek dat Setske tussen juli 1908 en januari 1909 over haar tijd in Engeland bij- | |
[pagina 219]
| |
hield, enkele brieven, een uitgeverscontract en verschillende losse foto's en een fotoboek; daarnaast zes kranteninterviews met de schrijfster, een autobiografisch essay en twee lemma's voor biografische werken van de hand van de schrijfster zelf. Soeting vulde dit magere arsenaal aan met minutieus archiefonderzoek en diverse gesprekken en slaagde er zo in een lijvige biografie te produceren. Soeting zoomt vooral in op de vrouw en minder op het werk. Dat werk komt wel degelijk aan bod, maar staat in dienst van de schets van de vrouw. Ze koos daarbij niet voor een psychologische karakterschets, maar voor een, ‘nieuwe biografie’ zoals Mineke Bosch het noemde. Daarin ‘gaat het niet langer om “de waarheid”, maar om de vraag hoe de gebiografeerden zich in hun leven en werk tot, bijvoorbeeld, wetenschappers, politici, activisten, toneelspelers of schrijvers maken en zo ook gemaakt worden, en zich op die wijze in het openbaar presenteren’ (p. 32). Of die keuze te allen tijde de beste is, durf ik niet te beweren, maar in het geval van Van Marxveldt lijkt het de juiste. Soeting stuitte namelijk op discrepanties tussen biografische feiten en in het dagboek neergepende schrijfambities aan de ene kant en publieke uitspraken van de schrijfster, onder meer in interviews, aan de andere kant. Dat vraagt om een verklaring en die vindt Soeting in theorieën van onder meer Erica van Boven over performance, zelfpresentatie en het narratief van vrouwelijke schrijvers en van Max Saunders over autobiografictie. Beide komen er kort gezegd op neer dat vrouwelijke schrijfsters zich lange tijd - vanaf eind negentiende eeuw tot en met het interbellum - publiekelijk voegden naar maatschappelijke rolpatronen en zich bescheiden en passief voordeden, maar privé wel degelijk van (literaire) ambities en daadkracht getuigden en deze ook in hun fictie verwerkten. Ook Van Marxveldt bagatelliseerde haar schrijverschap en deed dit publiekelijk af als een dameshobby, waarbij ze zich ook haastte eraan toe te voegen dat ze heus geen ‘echte’ roman zou schrijven: ‘het is heerlijk, allerlei zotheden te schrijven...’ (p. 10). Haar boeken mogen dan op het eerste gezicht ongecompliceerd en zot zijn en de conventionele verhaallijn van meisje-man-huwelijk volgen, volgens Soeting projecteert de schrijfster op haar romanpersonages wel degelijk haar eigen wensen en ambities. Dat is wat Soeting ons in haar biografie wil doen geloven. Ze beroept zich daarbij | |
[pagina 220]
| |
op de theorie van cultuurwetenschapper Pamela Pattynama die stelt dat in de boeken van Van Marxveldt een ‘tegenstem’ te ontdekken is die ingaat tegen ‘de mannelijk-burgerlijke conventies’. Soetings ontleding van Van Marxveldts zelfpresentatie brengt nieuwe inzichten over Nederlands populairste meisjesboekenschrijfster. Haar pogingen tot tegenlezen, zoals ze het op zoek gaan naar de tegenstem in een boek noemt, daarentegen overtuigen niet altijd. | |
SchrijfambitieSoeting laat in haar biografie zien hoe Cissy van Marxveldt op twee manieren haar publieke gezicht kneedde zoals het haar het beste paste. Allereerst is er de al genoemde discrepantie tussen persoonlijke schrijfambities en publieke uitspraken over haar schrijverschap. Op 22 november 1908 noteert Setske de Haan in haar dagboek: En nou dinsdag word ik al 19 en elke dag wordt mijn wensch vuriger en inniger, dat ik toch eens een boek mag schrijven. O een boek schrijven - ik kan er me in verdiepen en me indenken, hoe heerlijk het wezen moet een boek te kunnen schrijven en ik voel, dat ik het misschien eens kan. (p. 9, onderstrepingen in het origineel) Waar Setskes vader voor zijn dochter droomt van een carrière als onderwijzeres, koestert zij zelf een ander toekomstperspectief. Eentje dat ze ook weet te verwezenlijken. Aanvankelijk ziet haar carrière er allerminst rooskleurig uit. Setske is weinig succesvol op de hbs. Ze volgt, net als veel meisjes destijds, de driejarige variant zonder examen te doen. Daarvoor waren haar cijfers domweg te slecht. Een diploma dat deuren opende voor vervolgopleidingen had ze dan ook niet. Soeting laat zien hoe Van Marxveldt dit biografische aspect in interviews verdoezelde en zich eerder à la Joop presenteerde als een vrolijke en rebelse hbs'er. Het feit dat ze op de hbs had gezeten en dus goede scholing had genoten, was bovendien een bewijs dat | |
[pagina 221]
| |
ze uit een gegoed milieu kwam - het tweede onderdeel van haar zelfpresentatie, waarover straks meer. Na de hbs woont Setske nog drie jaar thuis, zonder werk of opleiding. Ze weet niet goed wat ze wil en bezit ook niet de papieren voor een vervolgopleiding. Op aandringen van haar vader vertrekt ze als au pair naar Engeland. Zo kan ze haar Engels bijspijkeren en zich alsnog kwalificeren voor een moacte Engels. Het wordt een grote teleurstelling: de vrouw des huizes behandelt Setske als dienstmeid en van alle beloftes - pianospelen, Engelse en Franse conversatie - komt niets terecht. Voortijdig verlaat ze het gezin om vervolgens een tijd door te brengen op een kostschool in Bath. Daar voelt ze zich eindelijk thuis en kan ze cultuur opsnuiven en haar schrijfambities koesteren. Echte daadkracht om die te verwezenlijken toont ze echter nog niet. Ze krijgt, via bemiddeling van een vriendin van haar ouders, de kans om bij de Dragtster Courant op te klimmen tot journalist, maar deze vergooit ze. Naar eigen zeggen in interviews omdat ze elk journalistiek talent ontbeerde en te veel fantasie had. Soeting gaat daar wat makkelijk aan voorbij. Ze besteedt wel uitgebreid aandacht aan contemporaine beroepskeuzes en meldt dat journalist destijds een geaccepteerd beroep voor vrouwen was, maar gaat niet verder in op de mogelijke redenen waarom Setske de handdoek in de ring gooide. Ze meldt alleen: Misschien stond de journalistiek Setske inderdaad niet aan, misschien ook had ze genoeg van het werk in de drukkerij, of allebei. Afgezien daarvan was Drachten niet bepaald een wereldstad, vooral niet in vergelijking met Coventry en Bath. Maar dat Setske talent voor schrijven had, en dat ze dat destijds ook zelf vond, is duidelijk. (p. 140) Soeting is wars van psychologiseren en wil zich strikt aan de feitenGa naar voetnoot1 houden, maar in dit geval bevredigt dat toch niet helemaal. Aan de ene kant staat ze | |
[pagina 222]
| |
te weinig stil bij het gebrek aan ambitie, daadkracht en doorzettingsvermogen van haar object - Setske had immers haar kans bij de plaatselijke krant kunnen benutten als springplank naar prestigieuzer werk. Ook haar volgende baantjes als correspondente in Amsterdam getuigen niet van ambitie en daadkracht. Setske lijkt niet te weten wat ze wil en maar te doen wat haar voor de voeten komt. Aan de andere kant constateert de biografe wel erg snel dat Setske kan schrijven. Dat oordeel is gebaseerd op het dagboek en een lange brief aan haar ouders over de terugreis van Engeland naar Heerenveen.Ga naar voetnoot2 Wat in deze teksten echter vooral opvalt, is dat ze, zoals Soeting trouwens zelf ook vaststelt, stilistisch zwaar leunen op de meisjesboeken uit die tijd, zoals die van Tine van Berken, Angela Brazil en Top Naeff. Ze bevatten nog weinig eigenheid. De echte proeve van talent zou pas later volgen. | |
ZelfpresentatieIn totaal schreef Cissy van Marxveldt vierentwintig boeken (met als eerste Game - and Set! uit 1917 en als laatste Ook zij maakte het mee uit 1946), twee verhalenbundels en tientallen gepubliceerde korte verhalen. Met deze laatste begon haar carrière. In het weekblad Panorama verscheen op 18 oktober 1915 onder het pseudoniem Cissy van Marxveldt haar eerste verhaal, ‘Toen hij weg was’, over een vrouw die in het handelskantoor van haar man gaat werken als die voor zaken naar Nederlands Oost-Indië is vertrokken. Daarna levert ze tot in de jaren twintig bijna wekelijks een kort verhaal aan Panorama. Interessant is wat Soeting vertelt over het beeld dat Setske creëerde over de keuze voor haar pseudoniem. Cissy was haar echte voornaam en haar man had er een leuke achternaam bij verzonnen. Soeting maakt duidelijk dat het eerste niet klopte, dat Setske en Leo pas in 1916 getrouwd waren en dat die leuke achternaam niet alleen zomaar leuk was. Met Van Marxveldt (of die naam nu uit haar eigen koker of die van haar man kwam) koos de schrijfster voor een waas van adellijke status. Zoals Soeting schrijft: ‘Op zich paste | |
[pagina 223]
| |
“Setske de Haan” keurig in het rijtje onopvallende namen, zoals “Nienke van Hichtum” en “Tine van Berken”’ (p. 187). Uit fatsoen en bescheidenheid kozen schrijvende vrouwen destijds voor een pseudoniem. Setske gebruikte deze conventie om haar sociale achtergrond juist op te poetsen en koos een vlotte en wel opvallende naam, eentje waarin de adellijke gloed doorklonk van toenmalige hofdame Elisabeth baronesse Sloet van Marxveld. Op nog veel meer manieren, zo weet Soeting overtuigend aan te tonen, creëerde Cissy van Marxveldt in interviews zorgvuldig een hogere maatschappelijke positie dan de biografische feiten rechtvaardigen. Zo stijgt haar man steevast in rang (bedrijfsleider van de Bijenkorf in plaats van personeelschef), dikt ze haar hbs-tijd en verblijf op een Engelse kostschool aan (zo zou ze toelatingsexamen hebben gedaan voor Cambridge University en daarvoor ‘met vlag en wimpel’ zijn geslaagd), verzint ze een gouvernante in haar eigen leven en mag ze graag vermelden dat ze in het ‘museumquartier’ woont, op stand dus zogezegd. Daarnaast suggereert de schrijfster dat de meeste van haar personages naar haar eigen leven gemodelleerd zijn. ‘Joop, c'est moi’, om het maar eens Flaubertiaans te zeggen. In werkelijkheid, zo laat Soeting zien, modelleert Van Marxveldt de kunst niet naar het leven, maar het leven naar de kunst. Joop en consorten komen uit een veel betere klasse dan Setske zelf; een hogere klasse ook dan gangbaar in de toenmalige bakvisromans. Haar man noemen als bedenker van haar pseudoniem hoort bij het conventionele narratief voor vrouwelijke schrijvers om zich bescheiden op te stellen. Dat is het tweede gezicht van Van Marxveldts zelfpresentatie. Ze bagatelliseert systematisch haar eigen inbreng en haar eigen capaciteiten. Zo beschrijft ze de geboorte van Joop ter Heul weliswaar als een keerpunt in haar carrière - het is inderdaad het boek waarmee Van Marxveldt haar roem en populariteit vestigde - maar geeft ze alle credits daarvoor aan de mannen om haar heen, die haar aanspoorden om toch te gaan schrijven. Zoals ze in een interview uit 1928 zegt: ‘Ik had inmiddels in het pension Bob, mijn heer en gebieder, al ontmoet... (...) Hij is trouwens mijn stimulant geweest, die mij tot mijn werk “geïnspireerd” heeft’ (Soeting, p. 324, mijn onderstrepingen). Je zou ook kunnen zeggen dat Van Marxveldt een fijne neus heeft voor het blad waarvoor ze wordt geïnterviewd, in dit geval Astra, dat ook in andere | |
[pagina 224]
| |
artikelen het ideaal uitdraagt van ‘werkende vrouwen die toch op en top vrouwelijk en bescheiden waren gebleven’ (p. 325). Zo zijn de columns van Sylvia Witteman in Libelle een stuk braver, lieflijker en positief moederlijker dan die in de Volkskrant. Maar Soeting laat zien dat Van Marxveldt ongeacht het medium volhardt in haar bescheiden rol, ja, daarin zelfs hardnekkiger en vuriger is dan bijvoorbeeld haar vriendin Emmy Belinfante-Belinfante. Ze benadrukt keer op keer dat haar schrijverij puur hobby is, iets wat gebeurt in de verloren uurtjes na het huishouden en als de kinderen op school zijn. In werkelijkheid was Van Marxveldt lange tijd kostwinner, in de tijd dat haar man een weinig florerend agentschap in textiel had. Zelfs in zijn Bijenkorf-tijd (vanaf 1928) verdiende hij niet veel meer dan zijn vrouw. Het zou zelfs kunnen, maar daarin blijft Soeting impliciet, dat Van Marxveldt zichzelf extra omlaag haalt, omdat haar man niet echt succesvol is. Door haar eigen werk te bagatelliseren kan ze verdoezelen dat ze niet alleen uit passie schrijft, maar ook uit noodzaak, om het gezinsinkomen te spekken. Uit de gehele biografie komt sowieso een weinig idyllisch plaatje van het huwelijk naar voren. Leo is niet de succesvolle man die hij lijkt te zijn. Hun kennismaking begint al met een leugen, namelijk dat Leo vertelt dat zijn ouders in Den Helder wonen, terwijl ze in de Amsterdamse joodse buurt wonen. Leo Beek wil zich, om hogerop te komen, ontworstelen aan zijn joodse identiteit. Man en vrouw doen dus ieder op hun eigen manier en vanuit eigen motieven hun best zich anders voor te doen dan wie ze werkelijk zijn. Later is Leo zijn vrouw bovendien ontrouw en schroomt hij het niet haar sieraden en zelfs een bontmanteltje weg te geven aan vriendinnen - een gegeven dat ze uiteraard ook angstvallig verborgen houdt voor de buitenwereld. Zo onthult deze biografie een veel treuriger beeld van de schrijfster dan menigeen op basis van haar jolige boeken - en de interviews met haar - zou bevroeden. Over het gezinsleven, en Van Marxveldt als moeder, krijgt de lezer overigens weinig te horen. Haar oudste zoon Ynze zegt in een interview met Opzij-hoofdredacteur Cisca Dresselhuys: Misschien had ze beter geen kinderen kunnen hebben, dan had ze ten minste volstrekt haar eigen leven kunnen leiden. Juist het feit, dat ze dat nu toch ook wel deed, maakt dat ik haar eigenlijk een slechte moeder vind. Zij had bijvoorbeeld helemaal geen belangstelling voor wat wij | |
[pagina 225]
| |
deden op school. Huiswerk, schoolavonden, het interesseerde haar helemaal niets. Ze was beslist geen moeder die haar kinderen achter de theepot zat op te wachten. (p. 18-19) Daar gaat het door zijn moeder zorgvuldig opgebouwde publieke plaatje van de perfecte huisvrouw die slechts schrijft als haar gezin haar niet nodig heeft aan diggelen. De jongste zoon Leo ontkende dit beeld van zijn moeder echter - vanuit oprechte overtuiging of in een poging de idylle in stand te houden? Wellicht het laatste, want deze zelfde Leo, vertelde Soeting in haar lezing op 7 april 2017,Ga naar voetnoot3 beschuldigde haar van antisemitisme omdat ze schreef dat Leo Beek sr joods was. Zo wordt het lied van schijn en wezen tot in de volgende generatie volgehouden. | |
Tegenlezen‘Van Marxveldt is de literatuurgeschiedenis ingegaan als schrijfster van vrolijke, luchtige meisjesromans als de Joop ter Heul-serie (1919-1925) en Een Zomerzotheid (1927)’ schrijft Soeting (p. 11). De biografe toont zich weinig tevreden met dit gangbare beeld en vindt dat critici, toen en nu, te veel gefocust zijn op deze succestitels en het latere, serieuzer werk veronachtzamen. Ze doet haar best een ander perspectief op dit veronachtzaamde werk te werpen. Dat doet ze door een sociologisch-emancipatoire bril op te zetten die meer gericht is op de vrouw in het werk (de al eerder genoemde autobiografictie) dan op de literaire merites van de boeken. Wat Van Marxveldt in het openbaar niet kon en niet wilde doen, deed ze in haar werk. In haar romans toonde ze haar literaire talent, en gaf ze haar hoofdpersonen in al dan niet bedekte termen haar verlangen naar onafhankelijkheid mee. Joop lijkt zich aan haar man aan te passen, maar dat is schijn. Babs en Trix vinden voldoening in betaald werk, en Pit en Dot zetten mannen naar hun hand. (p. 333) | |
[pagina 226]
| |
Door in het spoor van Pamela Pattynama op zoek te gaan naar de tegenstem in Van Marxveldts boeken wil Soeting bewijzen dat dit werk niet zo conventioneel en socialiserend is als vaak gedacht en wel degelijk een emancipatoire functie heeft. Joop ter Heul is, stelt Soeting in navolging van Pattynama, niet ‘als toegewijde echtgenote en moeder het nationale culturele geheugen [is] in gegaan, maar als “de eeuwige en vrouwelijke rebel”’ (p. 22). Dat komt omdat Joop, of ze nu bakvis, echtgenote, schoondochter of moeder is, alles ironiseert en met een vrolijke blik beschouwt. Ze is niet weeïg zoet als Joops zus Julie, geen nuf als Joops vriendin Noortje, maar een vrouw die niet maalt om mode of meningen. Dergelijke ‘storingen’ leggen een tweede verhaal bloot in de tekst, eentje waarin Joop meisjeslezers laat zien dat ze ‘zelf keuzes kunnen maken voor wat hun toekomst betreft’ (p. 23). Daarmee voldoet de serie aan de eisen die onder meer Van Lierop-Debrauwer en Dahrendorf aan het emancipatoire meisjesboek stellen, aldus Soeting (p. 23). Soeting betoogt dat juist de serieuzere boeken - zoals Kwikzilver, Puck van Holten en Ook zij maakte het mee, in de kritiek vaak afgedaan als het mindere werk van Van Marxveldt - door tegenlezen in ere hersteld kunnen worden. Een bezwaar tegen dit tegenlezen is dat dit bij Soeting louter thematisch gericht blijft. Waar Pattynama bij Joop ter Heul terecht de ironische stijl erbij betrekt, komt Soeting daar bij de andere boeken niet aan toe. Reden zou zomaar kunnen zijn, zo dunkt me, dat die ironische stijl, de originele dagboekvorm van Joop ter Heul of de speelse afwisseling tussen vrouwelijk en mannelijk perspectief in Een Zomerzotheid in deze boeken ontbreken. Ofwel, ze blijven literair-stilistisch in de schaduw staan van de gelauwerde titels. Wie Soetings beschrijving van Van Marxveldts leven leest, zou daarvoor een simpele verklaring kunnen bedenken: er moet brood op de plank komen in huize Beek. Is Van Marxveldt een broodschrijver die dankbaar teert op eerder behaalde - terechte - roem? Soeting stelt die vraag niet. Contemporaine critici bleven haar ‘domweg’ zien als schrijfster van vrolijke meisjesboeken alleen, stelt Soeting. Een terecht verwijt. Het lijkt er in elk geval op dat de receptie van Van Marxveldt gestold was na de lof op Joop ter Heul. Ze kon niet meer stuk en in alle boeken meenden critici weer die goeie oude Van Marxveldt te lezen. (Zoals trouwens hedendaagse critici zich ook laten leiden door eerder werk en daardoor gunstiger gestemd zijn jegens | |
[pagina 227]
| |
de nieuwste Palmen, Kromhout of Lindelauf dan jegens een onbekende grootheid). Soeting maakt die omissie echter niet goed en werpt zich allerminst op als kritisch en onbevangen beoordelaar van de boeken. Wat de lezers wel krijgen, zijn uitgebreide plotbeschrijvingen (soms pagina's lang) van de boeken en daarna een thematische tegenlezing. Daarbij gaat Soeting vooral op zoek naar de vrouw in het werk en minder naar de (kwaliteiten van de) schrijfster. Zo leest ze in de Marijke-trilogie (1928-1934) hoe de schrijfster haar eigen geboorteplaats Oranjewoud ophemelt en het als een soort Arcadia schetst. In Puck van Holten (1931) leest ze een ‘literaire rectificatie’ van Setskes tijd als au pair in Engeland. In het vervolg op dit boek, De enige weg (1935), leest ze dan weer een literaire wraak op de ontrouw van Leo Beek door haar heldin uiteindelijk de knappe, maar onbetrouwbare man af te laten wijzen en te kiezen voor een degelijke saaie, maar standvastige man. In De Louteringkuur (1929) - naar mijn smaak overigens beslist ook een literair geslaagde titel van Van Marxveldt - vindt Soeting als de tegenstem de schrijfster die zich positioneert als iemand die haar klassieken kent en als iemand uit de hogere klasse. Soeting presenteert dit boek overigens als titel voor volwassenen. Dat mag destijds zo geweest zijn, later is de titel herdrukt in de Witte Ravenpockets en inmiddels staat hij in Picarta te boek als titel voor 12-15 jaar. Deze ‘afdaling’ in het literaire polysysteem zou interessant geweest zijn om onder de loep te nemen. In haar inleiding rept Soeting wel over de polysysteemtheorie (van Even-Zohar en in het Nederlandse taalgebied uitgewerkt door Ghesquière), maar ze doet er in de verdere biografie weinig mee. Ook jeugdliteraire studies over dubbelpublieksauteurs en de jeugdliteraire kritiek blijven onbenoemd. Dat is jammer, want ze had haar verhaal over de rol en plaats van Van Marxveldt als jeugdboekenschrijfster daarmee meer reliëf kunnen geven. Maar een literaire waardering en plaatsbepaling is niet waar het Soeting uiteindelijk om begonnen is. | |
LeesbaarSoetings biografie gaat soms gebukt onder een topzware last aan details, alsof ze daarmee het gebrek aan directe bronnen wil vergoelijken. Tot ver achter de komma krijgen we te horen hoe het zit met bijvoorbeeld het loon van boerenknechten in en rond Van Marxveldts geboorteplaats Oranjewoud | |
[pagina 228]
| |
van eind negentiende eeuw of het leven van twee dansende tweelingzusjes die zich later ontpoppen als fans van Van Marxveldt. Heel vaak voegen die details weinig toe aan het verhaal over of de interpretatie van de mens achter Van Marxveldt. Een andere hobbel in het leesplezier is de strikt chronologische volgorde van de biografie. Daardoor lezen we keer op keer min of meer hetzelfde betoog, over hoe Cissy in interviews haar eigen leven bij elkaar fabuleert en over hoe je de romans kunt tegenlezen, dit alles doorsneden met biografische feiten en genoemde uitweidingen over details. Soetings argument dat de chronologische volgorde nodig is om onjuistheden in eerdere informatie over Van Marxveldt recht te zetten overtuigt niet helemaal. Met een thematische opzet had ze hetzelfde resultaat kunnen bereiken en de lezer herhalingen weten te besparen. Dat deze iets te lijvige biografie desondanks zeer leesbaar is, komt door de vlotte pen van Soeting. Daarnaast is deze biografie, ondanks de genoemde bezwaren, lezenswaardig en werpt ze weliswaar geen nieuw literairkritisch licht op Cissy van Marxveldt, maar wel op de vrouw achter én in het werk.
Cissy van Marxveldt. Een biografie. Monica Soeting. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, 2017. Zie: http://www.rug.nl/research/portal/files/38906067/Complete_thesis.pdf Van het proefschrift verscheen onder dezelfde titel een (licht ingekorte) handelseditie bij uitgeverij Atlas Contact. Deze bevat ook fotomateriaal. |
|