Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||
De grootstad in Playmobilformaat
| |||||||
Child of nature en child as flâneurKinderboeken over de stad hebben vaak een natuurkind zoals Mary of Winnie-the-Pooh als hoofdpersonage. Volgens ecocritica Jenny Bavidge | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
(2006, p. 326; 2009, p. 77) bevat ook hedendaagse stedelijke kinderliteratuur doorgaans een romantisch kindbeeld en een pastorale logica. De stad degradeert dan tot een ruimte waaraan het personage via afzondering in de natuur hoopt te ontsnappen. In het prentenboek Stimmy of Het oerwoud in de stad (Remmerts de Vries & Hopman, 2010) bijvoorbeeld keert een stadsjongen de winkelstraat de rug toe om in het park over een stukje ongerepte natuur te dromen (Muys, 2016, p. 39). Daarnaast kan een fragiel kindbeeld de relatie tussen kind en stad verstoren. Jonge kinderen zouden nog te kwetsbaar zijn om aan de hectische werkelijkheid te worden blootgesteld (Ghesquière, Joosen & Van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 35, 55). In jeugdliteratuur is de stad, en vooral de straat, een symbool voor rusteloosheid en gevaar (Carroll, 2012, pp. 96-97). Tenslotte wordt de stadsomgeving ook in ‘verlichte’ ontwikkelingsverhalen (Bradford et al., 2008, p. 91; Carroll, 2012, p. 100) vaak negatief voorgesteld. Een kindpersonage dat zich op straat bevindt, zou in plaats van de gewenste ontwikkeling een identiteitscrisis doormaken. Als alternatief voor de problematische representatie van het stadskind promoot Bavidge (2013, p. 58) een beeld van ‘the child as flâneur’. Concreet associeert ze het referentiekader van een kind met dat van een spontane straatwandelaar. Anders dan de (volwassen) stadsplanner voor wie elke gebeurtenis vanaf de top van een flatgebouw zichtbaar en kenbaar is, beweegt de wandelaar zich ‘onvoorbereid’ door de stad heen (Bavidge, 2009, p. 78). Met behulp van dergelijke voetgangersretoriek kunnen auteurs de stad vanuit kinderperspectief weergeven: ‘street scenes [...] feature children peeping out of the frames of the page, and the main action and detail occurs at kneelevel. The top of the frame, beyond where a child might look, becomes hazy and indistinct’ (Bavidge, 2006, p. 327). Bavidge houdt met andere woorden een pleidooi voor een diepgaande stadsverkenning, opdat zowel kindpersonages als -lezers de mogelijkheid krijgen met verschillende identiteiten te experimenteren. In dit artikel richt ik me specifiek op de relatie die de kindpersonages uit De Cocks en Vanistendaels Rosie en Moussa (2010) onderhouden met hun stadsomgeving. Ik stel me de vraag of kind en stad onverenigbaar zijn, dan wel of er ruimte is voor straatplezier. Over het algemeen kan een analyse van de ruimte inzichten opleveren over de (verborgen) ideologieën en kindbeel- | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
den in een tekst. Kindbeelden zijn namelijk sociale constructies die sterk bepaald worden door het omgevingsdiscours. Zoals cultuurcriticus Owain Jones (2002, p. 24) het formuleert: ‘[t]he nature of childhood can be transformed by the nature of the space it is set in’. Vanuit romantisch oogpunt bijvoorbeeld mogen kinderen in een natuuromgeving zich op een vrije en ‘wilde’ manier ontplooien, terwijl eenzelfde gedrag in de stad als brutaal of zelfs agressief wordt aanschouwd (Jones, 2002, p. 24). | |||||||
De panoramische ruimteRosie staat op de stoep en kijkt naar boven. / Zelfs als ze haar hoofd helemaal in haar nek legt, dan nog kan ze het dak van het flatgebouw niet zien. Zo hoog is het. (p. 5) Van meet af aan probeert hoofdpersonage Rosie haar (woon)situatie te overzien. De nieuwe omgeving kan aanvankelijk niet tippen aan haar oude thuis. Bij de eerste aanblik van het imposante flatgebouw krijgt ze het benauwd en zelfs het weer ervaart ze anders aan de andere kant van de stad: [D]e andere kant van de stad lijkt wel de andere kant van de wereld. Zelfs het weer is hier anders, denkt Rosie. Aan de andere kant van de stad scheen de zon. Hier regent het. (p. 6, onderstreping IM) Pas wanneer Rosie de trappenhal doorkruist heeft en het flatgebouw in de stedelijke omgeving kan situeren, verzoent ze zich met haar leefomgeving. De dag ziet er plots een stuk zonniger uit: Daar staan ze [Rosie en Moussa] dan. Als twee koningskinderen, helemaal boven op het dak van het flatgebouw. Het lijkt wel een groot plein boven in de lucht. Ver, heel ver boven de stad. En het is er nog veel mooier dan Moussa verteld had. Het is koud en zonnig en ze kunnen | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
eindeloos ver kijken. ‘Wat een uitkijktoren’, zegt Rosie. Ze ziet kantoorgebouwen, hijskranen die net zo hoog zijn als Rosie nu. En heel ver beneden, een wirwar aan straten en pleinen. (pp. 26-27, onderstreping IM) Rosies nieuwe woonplaats is de ‘uitkijktoren’ bij uitstek. De kinderen bevinden zich op ‘een groot plein boven in de lucht. Ver, heel ver boven de stad’. Ze krijgen ‘de wirwar aan straten en pleinen’ wel te zien, maar een daadwerkelijke stadsconfrontatie zit er niet in. Er is zelfs meer aandacht voor het totaaloverzicht dan voor de flatbewoners. Zij worden in een elliptische beschrijving slechts bij naam genoemd: ‘Ze [Rosie en Moussa] lopen langs het appartement van meester Bert, de familie Diallo... steeds hoger’ (p. 21). De appartementsbewoners die het wel tot personages schopten, blijken fanatieke beoefenaars van de stadsplannerslogica. Conciërge Tak loopt voortdurend van beneden naar boven om zijn luidruchtige buren op de vingers te tikken. Mevrouw Hemelrijk nodigt Rosie en Moussa uit om vanuit haar woning - de op één na hoogste van het gebouw - de mensenmassa met een verrekijker te bespioneren. De illustraties dragen evenzeer bij tot de creatie van een panoramische blik. Zo worden de schutbladen in alle vier de boeken van een vergezicht op de stad voorzien. In plaats van de handelingen van de heren Tak en Kegel afzonderlijk weer te geven, presenteert Vanistendael die in een enkel frame. Hierdoor is het resultaat - voor een lezer die vertrouwd is met de conventies van een stripverhaal - in een oogopslag af te lezen. De stad is in Rosie en Moussa geen kindvriendelijke ontdekkingsruimte, maar een afstandelijke en majestueuze ‘adult city’ (Bavidge, 2013, p. 58), waarin kantoorgebouwen en hijskranen hun plek opeisen (De Cock & Vanistendael, 2010, p. 29). De kinderen aanschouwen de stad vanuit het standpunt van de volwassen stadsplanner, en auteur.Ga naar voetnoot2 Moussa begint over | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
een toekomstige carrière als machinist (p. 29), maar vooral hoofdpersonage Rosie wordt als verstandige mini-volwassene voorgesteld. Zij probeert zowel de controle over haar woonomgeving als over zichzelf te behouden. Wanneer Moussa haar uitdaagt, verkiest ze beheersing boven fysiek geweld (p. 23). Bovendien voelt Rosie zich verantwoordelijk voor haar moeder en neemt ze een voorbeeld aan haar: ‘“Voor alles is er altijd een oplossing.” Ze lijkt haar moeder wel. Hoe vaak heeft Rosie die woorden al gehoord?’ (p. 45). Door hoofdpersonage Rosie met een volwassen stadsplannersperspectief en verantwoordelijkheidszin uit te rusten, geeft De Cock uiting aan een verlicht opvoedingsideaal. | |||||||
De speelplaatsMaar als je alles moet laten wat mama's niet willen, dan wordt het leven wel heel saai. (p. 21) De Cock laat ook ruimte voor rebellie en ondeugendheid. Bovenstaande gedachte behoort de doorgaans beredeneerde Rosie toe. Maar daden zeggen meer dan woorden. De kinderen maken het ‘verboden’ dak ook tot hun persoonlijke speelplek. Daarbij is het Moussa die het voortouw neemt. Als een speelvogel scheert hij over het dak, met Rosie in zijn kielzog (pp. 24-25). Het dak belichaamt met andere woorden niet alleen een panoramische blik over de stad, maar ook de speelse onbezorgdheid van de kinderen. Wanneer meneer Tak ten tonele verschijnt, komt het spanningsveld tussen privéruimte en openbare ruimte aan het licht. Evenals Rosie en Moussa denkt Tak de dakruimte te kunnen inpalmen en overschouwen zonder zelf gezien te worden. In de tekst wordt er met geen woord over gerept, maar Taks gehuppel wordt wel degelijk door Rosie en Moussa gadegeslagen. Vanistendael verbeeldt het vreugdedansje in paginagrote illustraties (pp. 40-41) en suggereert zo dat iedereen nood heeft aan een uitlaatklep, maar ook dat er in de grootste controlefreaks een deugniet schuilt. Niettemin is het Moussa die zich als een ware speelvogel ontpopt. De jongen stelt namelijk alles in het werk om tegen Taks gezag in te gaan. Sterker nog, hij verlangt naar het dak en naar een hond, juist omdat Tak die zaken verbiedt. Rosie daarentegen denkt twee keer na voor ze de verboden | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
ruimte betreedt (p. 22). Ook al delen de twee boezemvrienden een flatgebouw en hebben ze dezelfde leeftijd, ze staan op een radicaal andere manier in het leven. Moussa gelooft dat kat-hond Titus de flatbewoners over hun opsluiting op het dak zal inlichten. Rosie stelt dit reddingsplan meteen in vraag: ‘En waarom zouden we nu dan wel gered zijn?’ wil Rosie weten. Moussa haalt in noodsituaties zijn banden met de dierenwereld aan en laat zijn fantasie de vrije loop (p. 57). Rosie daarentegen vertrouwt op haar gezonde verstand en het geschreven woord. Zij recyclet stukjes oude krant om een SOS-boodschap de wijde wereld in te sturen (p. 50). Ook correct woordgebruik is voor Rosie van belang. Zo verbetert ze Moussa's taalfouten: ‘“dat lijkt me wel wat,” zegt Moussa. “Machinist,” zegt Rosie’ (p. 29). Via de karakterisering van de hoofdpersonages schuift de auteur twee verschillende kindbeelden naar voren. De Cock presenteert Moussa's romantische ziel als een welkome aanvulling op Rosies dominante rationele logica. | |||||||
De cultureel diverse ruimteOp de hoek van de straat, recht tegenover het basketbalpleintje, is het viswinkeltje van Mohammed. ‘'t Boekroeniske’ staat er op de etalage. (p. 15) Een ervaren lezer zal naar aanleiding van bovenstaand citaat meteen opmerken dat Rosie in een cultureel diverse omgeving terechtgekomen is. De naam | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
van haar buurjongen Moussa klinkt exotisch en ook de uitbater van de dichtstbijzijnde viswinkel wordt als een nevenpersonage met een niet-westerse achtergrond voorgesteld: de illustrator voorziet Mohammed van een volle, donkere baard (p. 15). Tegelijkertijd proberen De Cock en Vanistendael diversiteit te normaliseren. Zo spreekt Mohammed perfect Nederlands, en daar wordt geenszins de nadruk op gelegd. Daarnaast kreeg het viswinkeltje de naam 't Boekroeniske, een Nederlandse variant op het Berberse woord voor ansjovis. Hiermee illustreert de auteur hoe verschillende culturen elkaar kunnen verrijken. Niet homogeniteit maar diversiteit is de nieuwe norm. Ook de kennismaking tussen de twee hoofdpersonages oogt vanuit sociocultureel perspectief dubbelzinnig. In schijnbaar eenvoudige zinnetjes stelt Moussa zich aan zijn nieuwe buurmeisje voor. In plaats van haar ook even aan het woord te laten, plakt Moussa haar onmiddellijk een etiket op: ‘Jij bent nieuw’ (p. 10). De mondige Rosie corrigeert hem door aan te geven dat ook zij over een eigennaam beschikt: ze is helemaal niet nieuw, ze is Rosie. De Cock draait de rollen om. Door Rosie en niet Moussa als ‘nieuwkomer’ op te voeren, doorbreekt hij de vanzelfsprekende normativiteit van het dominante blanke perspectief. Ook uit de terloopse verwijzingen naar Moussa's gezellige, maar armoedige thuissituatie (p. 52) en Rosies afwezige vader (p. 12, 18) blijkt hoe De Cock er niet op uit is de woonomgeving van zijn hoofdpersonages te problematiseren. Verderop waagt de auteur alsnog een sprong in het diepe. Wanneer meneer Tak de dakruimte vergrendelt, kunnen Rosie en Moussa geen kant meer op. In afwachting van hulp filosoferen de kinderen over de perfecte wereld. Op steeds nadrukkelijkere wijze worden de lezers aangemaand om een ‘omgekeerde’, inclusieve samenleving uit te denken. De Cock verwacht van zijn lezers dat ze zich in Moussa's netelige positie verplaatsen én Rosies ruimdenkendheid delen: ‘In de omgekeerde wereld,’ zegt Moussa dan, ‘ben jij zwart en ik wit.’ | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
‘Niks van aantrekken’, zegt Rosie dan. ‘En trouwens, wat je daar zegt klopt niet. Want in de omgekeerde wereld maakt het niet uit of je wit of zwart, of bruin of groen bent.’ Via bovenstaande passage houdt de auteur een pleidooi voor een superdiverse maatschappij. Kindlezers zouden - via volwassen rolmodellen en speelse trial-and-error - niet alleen tot evenwichtige, rationele individuen moeten uitgroeien, maar ook en vooral moeten durven nadenken over een nieuwe socioculturele bewegwijzering. | |||||||
De natuurlijke ruimte[T]wee krantenbriefjes [dwarrelen] langzaam naar beneden als pluisjes in de wind. (p. 61) De natuurlijke ruimte trekt in Rosie en Moussa op het eerste gezicht de aandacht door haar afwezigheid. Zoals Jenny Bavidge met het oog op kinderliteratuur over New York opmerkt: Sometimes reading nature in New York children's stories involves noticing what is not there [...] The natural appears in bits and pieces [...], but it also appears as an absence or as inauthentic non-nature, implicitly recalling the missing, authentic, natural environment. (2013, p. 58) Concreet gebruikt De Cock natuurvergelijkingen en metaforen om poëtisch uit de hoek te komen. Een typisch stadsproduct zoals een krant krijgt een natuurlijke connotatie; een krantenbriefje wordt een pluisje (p. 61). Mevrouw Hemelrijk becommentarieert het neerdwarrelen van de krantenstukjes vanuit een gelijkaardig perspectief: ‘“Het sneeuwt briefjes,” zegt ze en ze lacht’ (p. 61). Frappanter is de spread waarop het flatgebouw plaats heeft moeten maken voor een boomhut. In de tekst wordt er slechts kort naar verwezen, maar wanneer de kinderen over de ‘omgekeerde’ maatschappij brainstor- | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
men, fantaseert Moussa dat hij zich op een duintop in plaats van op een stadsdak bevindt (p. 57). Deze pastorale logica (Bavidge, 2009, p. 77) heeft verregaande gevolgen voor de interpretatie van de cultureel diverse ruimte. Waar de omgekeerde wereld eerst gelijkgesteld werd aan een ideale wereld, blijkt die ideale wereld op haar beurt synoniem voor een natuurlijke wereld. Pas wanneer de kinderen doen alsof de dakruimte er ‘groen’ uitziet, kunnen ze zich een voorstelling maken van een diverse maatschappij, waarin mens en dier op gelijke voet staan en Moussa niet langer in zijn bewegingsmogelijkheden gehinderd wordt. Dergelijke romantisch geïnspireerde natuurwaarden worden door de auteur nergens expliciet aangehaald. Slechts via enkele metaforen en de discrepantie tussen tekst en illustratie komt een voorliefde voor de groene ruimte tot uiting. | |||||||
De grootstad in PlaymobilformaatEen ruimtelijke analyse van De Cocks en Vanistendaels Rosie en Moussa brengt een verzameling aan ideologieën en kindbeelden aan het licht. Met name het dak van het flatgebouw wordt afwisselend als een verlicht-rationele (Rosies panoramische ruimte), een romantische (Moussa's speelse en natuurlijke ruimte) en een cultureel diverse ruimte ingevuld. Niettemin is er een verschil tussen de ideologieën die de auteur en de illustrator bewust naar voren schuiven enerzijds en hun zogenaamde geïnternaliseerde normen en waarden anderzijds. Die laatste worden slechts zichtbaar door middel van analyse. Het gaat om opvattingen die de auteurs als vanzelfsprekend beschouwen. Zo hechten De Cock en Vanistendael uitdrukkelijk veel belang aan culturele diversiteit en aan Rosies (multiculturele) denken in het bijzonder. Tegelijkertijd vervallen ze in een traditioneel aandoend ruimtelijk discours en kindbeeld. Naar analogie met Burnetts ‘secret garden’ verwordt het flatgebouw tot een groen eilandje, ver weg van de eigenlijke stedelijke wereld. Met het oog op de positie van het kind in het algemeen treedt een verlichte of didactisch geïnspireerde overtuiging het sterkst naar voren. De lezers bekijken de wereld immers grotendeels vanuit Rosies rationele en ruimdenkende standpunt en worden - via de interactie met Moussa - uitgenodigd om het hoofdpersonage als voorbeeld te beschouwen. Wanneer | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
Rosie besluit om SOS-briefjes de wereld in te sturen, kopieert Moussa haar gedrag: ‘Rosie gooit het briefje op en neer en kust het. “Daar ga je dan,” zegt ze. Moussa doet haar na’ (p. 53, onderstreping IM). Verder haalt Rosie de spelletjes van haar buurjongen voortdurend onderuit (p. 11)Ga naar voetnoot3 en neemt ze resoluut het woord van hem over wanneer hij er niet in slaagt om hun avontuur op coherente wijze samen te vatten (p. 79). Daarnaast vraagt de positie van het kind in een specifiek stedelijke leefomgeving om aandacht. De auteurs gaven hun hoofdpersonages ook vorm vanuit een fragiele kindopvatting. Rosie en Moussa worden letterlijk van de ‘chaotische’ werkelijkheid afgeschermd (Ghesquière, Joosen & Van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 35, 55). Auteur en illustrator verkiezen een veilige thuishaven boven een confronterende stadsverkenning. Die beslissing heeft tot gevolg dat de straat en haar diverse passanten niet of nauwelijks in beeld komen. Zelfs de competente Rosie wordt niet rijp genoeg bevonden om de stad van dichtbij te verkennen. Na een bezoekje aan de viswinkel op het einde van de straat keert het meisje regelrecht naar huis. En bij een kop chocomelk van mevrouw Hemelrijk, en later vanuit de slaapkamer, blikt ze terug op een bewogen dag: ‘Het is nacht. Rosie heeft haar pyjama aan. Ze staat voor het raam en kijkt naar de stad. “Wat een dag,” denkt ze. “Wat een avontuur”’ (p. 86). Enkel boven op het dak, van achter glas of via een verrekijker is het de kinderen toegestaan om andere mensen gade te slaan of - in Moussa's geval - over een andere identiteit na te denken. Op die manier blijft de onverenigbaarheid tussen kind en stedelijke omgeving ook in De Cocks en Vanistendaels stadsroman overeind. Rosie en Moussa maken slechts kennis met de grootstad in Playmobilformaat. Vanuit hun ‘ivoren torentje’ bespelen de kinderen de naaste buren, maar de overige stadsinwoners blijven inwisselbare plastic poppetjes. Niet de openbare straat, maar het beschutte flatgebouw wordt hen als leerschool en speelruimte aangeboden. | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
Primaire literatuur
| |||||||
Secundaire literatuur
| |||||||
[pagina 106]
| |||||||
|
|