Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| ||||||
Wat je niet kraakt, maakt je sterker
| ||||||
[pagina 68]
| ||||||
groups of Europe, and the impact can be seen in literature dating back centuries’ (p. 105). Tegelijk is het lot van de Roma en Sinti in de Nederlandse en Vlaamse geschiedenis een nagenoeg lege pagina. Net om die reden wordt het in bijvoorbeeld de Vergeten oorlog-reeks van uitgeverij Leopold onder de aandacht gebracht met het boek Opgejaagd (2009) van Lydia Rood.Ga naar voetnoot4 In het licht van de overkoepelende focus op culturele diversiteit in dit nummer kon een analyse van de beeldvorming rond een van de meest gemarginaliseerde en veronachtzaamde groepen in onze maatschappij dan ook niet ontbreken. Daarom ga ik in dit artikel op zoek naar het beeld van Roma en Sinti dat via hedendaagse Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur doorgegeven wordt. Handvatten daarvoor vond ik in onderzoek over dit onderwerp uit het buitenland - als rondtrekkende volken waren Roma en Sinti niet gebonden aan een enkele natie, daardoor is hun beeldvorming dat evenmin. Voor dit onderzoek heb ik daarom Duitse, Amerikaanse en Zweedse studies geraadpleegd. Deze bieden een leidraad, in de vorm van terugkerende thema's en motieven, aan de hand waarvan ik mijn eigen besprekingen van vijf recente romans met Roma of Sinti als hoofdrolspelers zal vormgeven. | ||||||
Beeldvorming over Roma en Sinti: Onbekend maakt onbemind‘Gypsies exist through images and images create gypsies,’ stelt imagoloog Jean Kommers (2007, p. 172). ‘Zigeuners’ bestaan als beelden, ze worden erdoor gecreëerd. Waar dit op neerkomt, is dat ‘zigeuners’ an sich niet bestaan, maar dat ze louter exponenten van de verbeelding van buitenstaanders zijn. Er is dus geen betere manier om de beeldvorming over Roma en Sinti te analyseren dan aan de hand van literaire teksten. Vooraleer ik met die teksten aan de slag ga, wil ik echter even stilstaan bij de consequenties van bovenstaande stelling. | ||||||
[pagina 69]
| ||||||
Een delicate kwestie‘Initially misunderstood, the origin and culture of the Roma is now far better known by experts, though still distorted and mysterious to most people’, schrijven Sturm en Gaherty (p. 105). Globaal genomen is de kennis die niet-Roma en -Sinti over deze groepen hebben eerder beperkt. Sturm en Gaherty (p. 105) wijzen er op dat dergelijke onwetendheid een vruchtbare voedingsbodem is voor vooroordelen en onverdraagzaamheid: onbekend maakt immers onbemind. De vraag is welke ideeën zoal dat beeld bepalen. Sturm en Gaherty (p. 105) leggen uit dat Roma en Sinti in die bevooroordeelde zienswijze doorgaans gereduceerd worden tot rondtrekkende dieven en leugenaars. In deze bijdrage wil ik de beeldvorming verder in kaart brengen. Een ideaal uitgangspunt daarvoor is de imagologie, die het ontstaan en de verspreiding van nationale en culturele stereotypen in de literatuur bestudeert.Ga naar voetnoot5 In het standaardwerk Imagology: The Cultural Construction and Literary Representation of National Characters (2007) worden Roma en Sinti onder de noemer ‘gypsies’ behandeld. Auteur Jean Kommers (2007, p. 171) plaatst bij deze keuze de expliciete kanttekening dat dat etiket ongepast en oneerbiedig is, maar dat het nu eenmaal de gangbare term is in het door stereotypen gekleurde literaire discours dat in de imagologie onderzocht wordt. Er is dus een probleem met de term ‘gypsy’/‘zigeuner’, waarvan Kommers de essentie treffend vat wanneer hij verklaart dat, hoewel ‘zigeuners’ enkel in beelden bestaan, ze er niet tot teruggebracht kunnen worden: ‘This is not to say, of course, that gypsies can be reduced to images, for such a reduction could result in ignoring social practices that marked - and often disfigured - the lives of many people up to our times’ (p. 172; mijn cursivering). De benaming ‘zigeuner’ herleidt de eigenheid van een etnische groep tot een paar essentialistische kenmerken, die onrecht doen aan de beleving van individuele leden van die groep en vooral aan de manier waarop zij vaak onrechtvaardig behandeld werden - en nog steeds worden. Om die reden is de term problematisch. Dat ‘gypsies’ en ‘zigeuners’ zulke beladen benamingen zijn, die door de Roma en Sinti afgewezen worden, is dus een gevolg van de aanhoudende discrepantie tussen hoe zij zichzelf zien en hoe ze door anderen gezien | ||||||
[pagina 70]
| ||||||
worden. Hoe is deze situatie kunnen ontstaan? Sturm en Gaherty (2013) stellen vast dat foute veronderstellingen en vooroordelen tegenover Roma en Sinti (blijven) bestaan omwille van een gebrek aan kennis en begrip (p. 106) en leggen uit dat buitenstaanders moeilijk grip krijgen op waar zij voor staan: ‘The Roma have an oral, rather than written, tradition and strongly value separation from non-Roma or gadje,Ga naar voetnoot6 which most likely contributed to the misunderstandings and perversions of their culture that began to appear in European literature’ (p. 106).Ga naar voetnoot7 In hun ogen kunnen vooroordelen bovendien woekeren omwille van ‘[t]he treatment of gypsies as a behavioral group, rather than an ethnicity’ (p. 106). De moeilijkheid is dat outsiders ‘Roma’ en ‘Sinti’ doorgaans niet als etnische identiteiten beschouwen, maar steeds teruggrijpen naar het label ‘zigeuner’ als synoniem voor typische gedragspatronen en kenmerkende gedragseigenschappen. Kommers laat zien dat we een gelijkaardige opvatting kunnen terugvinden in de belangrijkste academische studie over het onderwerp, In Search of the True Gypsy: From Enlightenment to Final Solution (1997) van Wim Willems. Willems verklaart dat het beeld van ‘de zigeuner’ dat leeft in de Westerse verbeelding - gesteund op literaire zowel als wetenschappelijke bronnen - eigenlijk een fata morgana is. De ‘zigeuner’ is onvatbaar, want onbestaand (Kommers, 2007, p. 173). | ||||||
[pagina 71]
| ||||||
In een analyse van de beeldvorming is het daarom belangrijk een onderscheid te maken tussen de culturele identiteit van leden van de etnische groepen Roma en Sinti enerzijds en het literaire construct ‘zigeuners’ anderzijds. Dat laatste is het product van de collectieve fantasie van niet-Roma en -Sinti. Europa heeft de ‘zigeuners’ uitgevonden, staat te lezen in een synthese van de verschillende verschijningsvormen van Roma en Sinti in de Duitse jeugdliteratuur van Ute Wolters, waarin ze verwijst naar een studie van Klaus-Michael Bogdal uit 2011. Onderzoek van Wilhelm Solms uit 2006 leerde al dat ‘[d]ie literarischen Zigeunerbilder [...] keine Abbilder lebender Personen, der Sinti und Roma, [sind] sondern Fiktionen oder Erfindungen, die jedoch vom normalen Leser auf Sinti und Roma projiziert werden’ (Wolters, z.d., z.p.). Uit het vervolg van dit artikel zal blijken dat het niet enkel ‘normale lezers’ zijn die ‘zigeuner’-beelden op Roma en Sinti projecteren, maar ook schrijvers. | ||||||
De oer-‘zigeunerin’ Carmen en de ‘zigeuner’-romantiekHet literaire construct van de ‘zigeuners’ is ten tijde van de Romantiek aan de Europese verbeelding ontsproten. De geromantiseerde voorstelling van ‘zigeuners’ werd gevestigd en verspreid door middel van werken als De klokkenluider van de Notre Dame (1831) van Victor Hugo, de triviaalliteratuur van Karl May, en Bizets opera Carmen (1875) - die op zijn beurt gebaseerd is op een kortverhaal van Prosper Mérimée (Kommers, 2007, p. 173; Wolters, z.d, z.p.). Zowel Kommers (2007) als Wolters (z.d., z.p.) verklaren dat de nadruk in de ‘zigeuner’-romantiek’ op exotisme en erotiek ligt. Er wordt gedweept met bohemiaanse eigenschappen van het ‘zigeunervolk’. Kommers (2007, p. 173) merkt op dat deze bewondering zich heeft geuit in terugkerende thema's als ontembare hartstocht (typisch belichaamd door femmes fatales), een nomadische levensstijl, en lak aan wetten en conventies.Ga naar voetnoot8 Het geïdealiseerde, verre van realistische beeld verheerlijkt de vrijheid waar ‘zigeuners’ voor staan, dat wil zeggen, de mogelijkheid om te ontsnappen aan de dwang van de maatschappij (Wolters, z.d., z.p.). Maria Becker, die in | ||||||
[pagina 72]
| ||||||
haar lezing ‘Zigeuner’-Bilder in der Kinder- und Jugendliteratur der DDR’ (2016) verder bouwt op Wolters' overzicht, expliciteert dat ‘zigeuners’ in deze benadering het verlangen naar vrijheid verpersoonlijken doordat ze het tegenovergestelde van rijkdom en macht voorstellen en net onderdrukt worden (p. 2). Carmen is het oervoorbeeld van de geëxotiseerde, geërotiseerde ‘zigeuner’-femme fatale. In 1996 maakte ze haar intrede in de Nederlandstalige jeugdliteratuur in een bewerking van Ed Franck, die deel uitmaakte van de Valentijnreeks van uitgeverij Averbode.Ga naar voetnoot9 In het nawoord van zijn adaptatie verwijst Franck naar de Carmen van Mérimée. Hij merkt op dat de schrijver geïntrigeerd was door de magische en exotische ‘zigeuners’ en dat zijn tekst doordrongen is van de vooroordelen die destijds - ‘in het preutse Frankrijk van zijn tijd’ - leefden (1996, p. 79). Franck geeft aan die vooroordelen niet te hebben weggewerkt. Hij betoogt, ‘Omdat de kern van de verhaallijn opgehangen is aan deze verwrongen kijk op de zigeuners, kon daar weinig aan veranderd worden’ (p. 79).Ga naar voetnoot10 Om die reden neem ik zijn bewerking als uitgangspunt voor een bespreking van de voornaamste stereotypen binnen de stroming van de ‘zigeuner’-romantiek. In Carmen van Ed Franck blikt de terdoodveroordeelde don José Navarro terug op zijn noodlottige liefde voor de ‘zigeunerin’ Carmen. Zijn ik-vertelling is ingebed in een kaderverhaal, waarin een rondtrekkende archeoloog beschrijft hoe de beide protagonisten zijn pad kruisten. De naamloze wetenschapper leert don José kennen wanneer die al in de ban is van de ‘duivelin’ Carmen (Frank, 1996, p. 57, p. 59, p. 63). De eerste kennismaking van de archeoloog met Carmen zet meteen de toon voor de beeldvorming rond ‘zigeuners’ in dit boek. Op een avond, ergens in Cordoba, trekt een jonge vrouw zijn aandacht. Hij beschrijft zijn | ||||||
[pagina 73]
| ||||||
eerste indrukken: ‘In haar haar stak een grote tros jasmijn, waarvan de blaadjes 's avonds een bedwelmende geur verspreiden. [...] Ik zag een jong, aantrekkelijk gezicht met onmogelijk grote ogen, die tegelijk duister en levenslustig de wereld in keken’ (p. 24; mijn cursivering). Hij is meteen in de ban van haar prikkelende voorkomen. De twee raken in een gesprek verwikkeld en hun afkomst komt ter sprake. De man geeft aan dat hij Frans is, en vraagt de vrouw of zij uit de streek komt. Haar respons wakkert zijn nieuwsgierigheid nog meer aan: ‘U heeft al lang gezien dat ik een zigeunerin ben,’ zei ze. ‘Ik heet Carmen. Als u wilt, voorspel ik u de toekomst.’ Carmen alludeert zelf op de praktijk van het handlezen, die typisch met ‘zigeuners’ geassocieerd wordt. De archeoloog, van zijn kant, toont zich terdege bewust van de slechte reputatie die ‘zigeuners’ genieten, maar laat zich daardoor niet uit het lood slaan. Haar schoonheid brengt hem echter wel van zijn stuk en hij reflecteert er verder op: ‘Haar gezicht straalde een vreemde, wilde schoonheid uit, waar je eerst verbaasd naar keek en die je daarna nooit meer kon vergeten’ (p. 26; mijn cursivering). Carmen maakt misbruik van de begeestering van de man en berooft hem van zijn uurwerk. De archeoloog had haar krediet gegeven, maar dat is onterecht, zo blijkt achteraf. Ook don José raakt bedwelmd door Carmen. Hij leert haar kennen in Sevilla, terwijl hij als jonge snaak in dienst van het leger ergens de wacht houdt. Ook hij is niet ongevoelig voor haar verschijning: ‘Hoe ze liep, meneer! Als een prachtig veulen uit de stoeterij van Cordoba! Het was alsof haar gestalte uit het zinderende licht was ontstaan. Als je haar aankeek, deed je dat met al je vijf zintuigen’ (p. 36). De ontmoeting raakt hem diep en hij merkt op: ‘Ze is een onafhankelijke vrouw. Ze heeft geen man nodig om haar leven zin en richting te geven’ (p. 37). De archeoloog en de militair tonen zich allebei geïmponeerd door Carmens ontstellende schoonheid, die ze associëren met woestheid. Verder is de ene verbouwereerd door de diefstal | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
en leidt de andere uit haar gedrag af dat ze staat op haar vrijheid.Ga naar voetnoot11 Verderop in de tekst houdt Carmen een pleidooi voor een dolend leven: ‘Open lucht, een zwervend bestaan, de hele wereld je thuis, geen wetten behalve je eigen wensen, en het prachtigste gevoel ter wereld: vrijheid!’ (p. 55; mijn cursivering). Haar verheerlijking van onafhankelijkheid is de ultieme bevestiging van de geromantiseerde visie op het ‘zigeuner’-bestaan. In feite kunnen de redenen waarom Carmen een sterke indruk op de beide mannen nalaat stuk voor stuk teruggebracht worden tot haar ‘zigeuner’-identiteit. Om te beginnen representeerden ‘zigeuners’ oorspronkelijk vrijheid. Hun beeldvorming bouwt op een scherpe tegenstelling tussen het wilde en de sociale en culturele idealen van de gadje: civilisatie en beheersing (p. 171). In de ogen van de burgerij waren ‘zigeuners’ ronduit ongecultiveerd.Ga naar voetnoot12 Kinderverwaarlozing, diefstal, zwarte magie en alcoholmisbruik zijn slechts enkele van hun moreel verwerpelijke bezigheden die Becker (p. 6, p. 8) vermeldt. Kommers (2007, p. 171) geeft aan dat de burgerij geloofde dat ze allemaal dieven, luilakken, of zelfs kannibalen waren. Ze werden geassocieerd met bedreiging, misdaad, immoraliteit en lelijkheid, en als gevolg daarvan gedemoniseerd (p. 171). Zoals Sturm en Gaherty (p. 116) opmerken: ‘Roma characters are still an outlet for fantasizing and demonizing the “Other”.’ Als woest aantrekkelijke dievegge met magische krachten beantwoordt Carmen helemaal aan dit plaatje. José komt in zijn hoedanigheid van soldaat in aanraking met het ‘doortrapt[e] zigeunerinnetje’ (p. 41). Zij maakt misbruik van haar bedwelmende invloed om hem om te kopen zodat de leden van haar smokkelbende ongehinderd hun gang zouden kunnen gaan. José laat zich verleiden. Tussen de twee ontspint zich een spel van aantrekken en afstoten. Jaloezie drijft hem meermaals tot agressieve daden. José ziet gaandeweg in dat het probleem niet bij haar minnaars ligt, maar bij de ontembare Carmen zelf. Hij dreigt ermee haar om te brengen, tenzij ze ermee instemt om met hem een nieuw | ||||||
[pagina 75]
| ||||||
leven te beginnen. Ze weigert echter omdat ze de dood als vrije vrouw verkiest boven een leven aan zijn zijde. Haar afwijzing breekt hem. Hij steekt haar neer en gaat zichzelf aangeven bij de politie, waardoor hij nu in de dodencel zit. Carmen is dus letterlijk een femme fatale voor José - zijn liefde voor haar heeft fatale gevolgen. De ‘tegelijk edele en woeste’ gelaatstrekken van don José getuigen van zijn dubbelzinnige identiteit, die ergens tussen edelheid en barbarij in zweeft (p. 16). De manier waarop Carmen geschetst wordt, is daarentegen eenduidig: zij is de verpersoonlijking van de demonische ‘zigeunerin’. Geheel conform de dictaten van de ‘zigeuner’-romantiek steelt en bedriegt de ongrijpbare duivelin Carmen dat het een lieve lust is en brengt zij het slechtste in don José naar boven. Onder haar benevelende invloed verwordt don José, een respectabele, adellijke man en plichtsbewuste militair, tot de ‘beruchtste bandiet van heel Andalusië’ (p. 19). | ||||||
Van het geromantiseerde in het gecriminaliseerde uitersteAls exponent van de romantische opvatting vertegenwoordigt Carmen slechts één pool van het spectrum dat de beeldvorming van ‘zigeuners’ bepaalt. De begeestering voor de exotische ‘zigeuner’-identiteit die uit deze tekst spreekt, vindt haar tegenpool in een minachtende houding. Wat betreft de beeldvorming heeft Bogdal het over een geschiedenis van fascinatie en verachting (Becker, 2016, p. 1; Wolters, z.d., z.p.). Zowel bewondering als dedain worden bij buitenstaanders ingegeven door de alteriteit (Kommers, 2007, p. 171), het anders-zijn, van ‘zigeuners’. Getuige hiervan is de voornaamste rol die ‘de zigeuner’ toebedeeld krijgt: het archetype van de vreemdeling. Kommers legt uit: ‘In the course of European history, gypsies took a prominent place in the construction of images about strangers. At times they even shaped the prototype of “the stranger”’ (2007, p. 171; mijn cursivering). Zoals in Carmen vastgesteld kon worden, schipperen uitwerkingen van die oervorm van de onbekende tussen romantische voorstellingen en het beeld van een misdadiger (p. 171). Sturm en Gaherty (2013, p. 107) verwijzen naar studies waaruit blijkt dat ‘zigeuners’ in de Amerikaanse jeugdliteratuur hoofdzakelijk opgevoerd worden als de stereotiepe enigmatische ‘ander’, niet als individuen. De archetypische rollen die de beeldvorming | ||||||
[pagina 76]
| ||||||
domineren zijn die van dief of leugenaar, van heks of toverkol, of van romantische figuur (p. 107). Carmen zelf belichaamt de perceptie van ‘zigeuners’ als wild en ongeciviliseerd, als de antipode van de doorsnee beschaafde burger. In haar geval uit de wildheid zich op een relatief positieve manier, met name in haar woeste schoonheid. Deze interpretatie kan echter ook de tegenovergestelde vorm aannemen: volgens Wolters (z.d., z.p.) worden ‘zigeuner’-personages doorgaans neergezet als dierachtige wezens die in een symbiotische verbinding met de natuur leven. Ook hieruit spreekt het contrast met de gecultiveerde burger. Becker (2016, p. 10) onderschrijft deze interpretatie met een analyse van de Duitse jeugdliteratuur met beelden van ‘zigeuners’. Ze vult verder aan dat aan ‘zigeuners’ vaak lichamelijke tekortkomingen toegeschreven worden, als fysieke uitingen van hun alteriteit en minderwaardigheid (p. 9, p. 11). Hun afwijkende lichamen verschillen van de algemeen geldende norm en worden gepresenteerd als een weerspiegeling van hun laakbare gedrag. Wolters (z.d; z.p.) merkt ook nog op dat het motief van kinderroof erg vaak voorkomt. Canonieke literaire voorbeelden hiervan zijn Preciosa uit de novelle ‘La gitanilla’ uit Cervantes' Novelas ejemplares (1613) en Mignon uit Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795/1796). Wolters (z.d.; z.p.) ziet dit specifieke patroon en waar het voor staat - ‘Faszination für die freien Wilden und Angst vor den dunklen, fremden Gestalten’ - als een van de belangrijkste componenten van het beeld van ‘de zigeuner’. Samengevat komt het er op neer dat ‘zigeuner’ doorgaans gelijkgesteld wordt met ‘anders’ en ‘afwijkend’ en dat ‘zigeuners’ buitenstaanders zijn. Door de geschiedenis van de mensheid heen is al herhaaldelijk gebleken dat wie anders is met wantrouwen benaderd wordt. Dat is voor Roma en Sinti niet anders, want ook zij krijgen vaak te maken met reacties die in xenofobie geworteld zijn (Kommers, 2007, p. 173). Al bij al is het plaatje niet bijzonder rooskleurig. Dat ‘zigeuner’-figuren in kinder- en jeugdboeken werkelijk alle hoop voorbij zouden zijn, is daarmee echter nog niet gezegd. Becker (2016) toont dat er ruimte is voor een visie die een alternatief biedt voor de rol van vertegenwoordiger van het slechte an sich. Ze wijst op enkele zeldzame representaties waarin de nadruk eerder ligt op ‘das positive, weil faszinierende Fremde’ en de alteriteit van de ‘zigeuners’ | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
niet gevreesd maar juist bewonderd wordt (p. 2). Daarnaast schemert in sommige socialistisch geïnspireerde kinderboeken de opvatting door dat ‘zigeuners’ ‘ook’ mensen zijn, maar dat ze nog tot goede, ‘echte’ mensen gevormd moeten worden (p. 9). Daarmee brengt ze tevens aan het licht dat er een zekere ambivalentie bestaat in de manier waarop verschillende generaties geportretteerd worden. Kinderen zijn de hoop voor een (socialistische) toekomst, hen worden vaak positieve eigenschappen toegedicht. De volwassenen, daarentegen, ‘sind “unerziehbar” - sie repräsentieren den Untergang des Alten’ (p. 9). Zij zijn hopeloze, asociale gevallen, terwijl ‘zigeuner’-kinderen zich mogelijk nog kunnen integreren in de maatschappij, indien ze tenminste breken met de oude wereld (p. 4). De blanke, Europese samenleving geldt dus als ideaal. De spanning tussen sociale integratie enerzijds en afzondering anderzijds is eveneens een terugkerend thema. ‘Zigeuners’ zijn vrij, ongebonden, en horen nergens bij. Ook in dit opzicht is de term ‘Fremdkörper’ van toepassing, met name in de betekenis van uitzondering of indringer (Becker, 2016, p. 4). ‘Zigeuners’ plaatsen zichzelf grotendeels bewust buiten de samenleving van de gadje. Ze zijn buitenstaanders (Becker, 2016, p. 8; Hallberg, 2017, p. 51; Wolters, z.d., z.p.), hetgeen zich in verhaaltechnische termen vaak vertaalt in een perspectief van buitenaf (Wolters, z.d., z.p.). De stem van de Roma en Sinti zelf wordt, in de Duitse jeugdliteratuur alvast, zelden gehoord. De stem van de Zweedse Katarina Taikon komt wel van binnen de etnische groep van de Roma. Taikon schreef een reeks van dertien boeken (1963-1980) waarin de hoofdrol weggelegd is voor tomboy Katitzi. In de Zweedse en zelfs de internationale jeugdliteratuur is Taikons serie een zeldzaam fenomeen, net omdat de boeken min of meer autobiografisch zijn. Het motief van de outsider staat ook hier centraal. Als Zweeds Roma-meisje groeit Katitzi na de dood van haar moeder op in een kindertehuis. Later neemt haar vader haar op in zijn nieuwe gezin, waar ze mishandeld wordt door haar stiefmoeder. De Zweedse jeugdliteratuuronderzoeker Kristin Hallberg (2017) leest de Katitzi-boeken als een pleidooi voor begrip voor de moeilijke levensomstandigheden van de Roma (pp. 52-54). De weergave van de penibele situaties is haast documentair, en wordt gekleurd door de beleving van Katitzi zelf (p. 57). In Hallbergs ogen legt het vertelperspectief | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
van een naïef kind de sociale ellende doeltreffend bloot (p. 52). De gebeurtenissen die in de serie verhaald worden, draaien rond maatschappelijke isolatie, vernedering, pesterijen, en racisme. Anders dan in de Duitse kinderliteratuur is er ook aandacht voor de angst waarin de Roma onder het nazibewind leefden (p. 57). Daarnaast bieden de Katitzi-boeken een kijkje in de eigen keuken, er worden immers ook interne problemen zoals mishandeling en gedwongen kinderhuwelijken aan de kaak gesteld. Tot slot merkt Hallberg ook een vleug van ambiguïteit in Taikons boeken op. Hoewel het gezichtspunt van de insider vernieuwend was, herhalen de boeken ook enigszins de romantische exotisering van de Roma-identiteit. | ||||||
Roma en Sinti in de Nederlandstalige jeugdliteratuurDe bespreking van de conclusies van eerder onderzoek toont een complexe puzzel van stereotypen en werpt de vraag op hoe het beeld van de ‘zigeuners’ in hedendaagse Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur zich daartoe verhoudt. Is het eenzijdig, met de nadruk op de erotische en enigmatische dimensie, zoals bij Carmen van Ed Franck het geval is, of multidimensionaal, zoals in de Katitzi-reeks? Heeft de romantische opvatting haar sporen nagelaten en leven de clichés verder, of is er ook ruimte voor verfijning van de beeldvorming? Voor het selecteren van relevante primaire literatuur raadpleegde ik het Centraal Bestand Kinderboeken (CBK). Omdat ik de invloed van het romantische beeld van ‘zigeuners’ wil opsporen, waarvoor ik Carmen als een blauwdruk beschouw, hanteer ik het publicatiejaar van dat boek, 1996, als ondergrens om het corpus in de tijd af te bakenen. Een zoekopdracht met de termen Roma en Sinti leverde in totaal 125 treffers op: 101 vielen onder de eerste noemer en 24 onder de tweede. Van de 125 resultaten bleken uiteindelijk elf treffers te voldoen aan de selectiecriteria: verhalende teksten waarin Roma- of Sintipersonages voorkomen, gepubliceerd na 1996.Ga naar voetnoot13 De publicatie van Carmen blijkt wel degelijk een kantelpunt in de representatie te vertegenwoordigen. Voor die tijd verscheen enkel non-fictie over Sinti en Roma. De zoektocht leverde slechts één fictief werk op dat voor Carmen uitkwam: | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
Afscheid van Sidonie. Een verhaal (1990), een vertaling van Abschied von Sidonie. Erzählung (1989) van Erich Hackl. Het lijkt er dus op dat Francks Carmen de lont aan het spreekwoordelijke vuur van de ‘zigeuner’-literatuur gestoken heeft. Van de elf toepasselijke boeken heb ik vier titels uitgekozen om aan een grondige analyse te onderwerpen. Deze heb ik geselecteerd met de bedoeling om spreiding qua genre te garanderen. De elf relevante boeken zijn nagenoeg allemaal realistische verhalen. Slechts één tekst, het prentenboek Jowena en de viool (2000) met tekst van Toon van Rijnsoever en illustraties van Richard Feld, voldoet niet aan die omschrijving. Vier van de elf boeken zijn historische romans, de overige zijn gesitueerd in een hedendaagse setting. De uiteindelijke selectie bestaat uit Zigeunergebroed (2015) van Pat van Beirs, Vioolmeisje (2012) van Leny van Grootel, Mijn zusje (2015) van Inez van Loon, en Opgejaagd (2009) van Lydia Rood. Zigeunergebroed wordt op de cover nadrukkelijk gekaderd als een historische roman. Mijn zusje en Opgejaagd behandelen de vervolging van Sinti tijdens de Tweede Wereldoorlog en zijn geïnspireerd door feiten. Van Loon (2015, p. 310) geeft aan dat ‘[d]e gebeurtenissen in Westerbork en Auschwitz gebaseerd [zijn] op ooggetuigenverslagen van Sinti’. Haar boek speelt zich af in Duitsland, Nederland, en België. Opgejaagd concentreert zich op de situatie in het oosten van Nederland. Zoals in de inleiding aangegeven maakt het boek deel uit van de serie Vergeten oorlog. In een nawoord geeft Rood (2009, pp. 168-171) enkele feiten over Sinti en Roma mee en geeft ze een overzicht van hoe de hoofdpersonen in het echt heetten en hoe oud ze waren in 1944. In de paratekst van Vioolmeisje, dat in een contemporaine setting geplaatst is, is geen authenticiteitsclaim terug te vinden. | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
In deze boeken ben ik op zoek gegaan naar de grootste gemene delers, met het doel om de meest persistente beelden aan de oppervlakte te brengen en zo mogelijke patronen bloot te leggen. Leidende vragen waren aan de hand van welke elementen de Roma- of Sinti-cultuur gekenmerkt wordt en hoe Roma- of Sinti-personages behandeld worden door leden van de meerderheidscultuur. Als voornaamste onderwerpen kwamen uit mijn analyse naar voren: de rol van meisjes in het gezin, de viool als drager van de ‘zigeuner’-identiteit, uitingen van antiziganisme, het belang van vrijheid, en een hoopvol toekomstperspectief. In wat volgt, orden ik mijn bevindingen rond deze thema's. | ||||||
Tradities, gebruiken, en vrouwenzakenEen tendens die onmiddellijk in het oog springt bij het overlopen van de relevante titels in het CBK is dat een duidelijke meerderheid van de verhalen (zeven van de elf titels) gebracht wordt vanuit het standpunt van een meisje. De protagonisten in de boeken uit het corpus - Romanie uit Zigeunergebroed, Jenika uit Vioolmeisje, Perla uit Mijn zusje, en Maira uit Opgejaagd - zijn stuk voor stuk jonge Roma- of Sinti-vrouwen. De teksten besteden behoorlijk wat aandacht aan de verschillende rollen die voor jongens dan wel meisjes weggelegd zijn. De jeugdige hoofdrolspeelsters leggen zich toe op praktijken die bij de Roma en Sinti gezien worden als typisch vrouwelijke bezigheden, zoals ‘mangen’ (venten op markten of deur aan deur) en waarzeggen. De meisjes en vrouwen doen aan handlezen en hun gave om de toekomst te voorspellen ontlokt bij buitenstaanders verschillende reacties, niet zelden negatieve. Dat is bijvoorbeeld het geval in Opgejaagd. De vrouwen van het Sinti-gezin worden op een jaarmarkt staande gehouden door een Duitse soldaat, die hun papieren wil controleren. In het onderstaande fragment maakt moeder Bloema handig gebruik van de clichés om zich van den domme te houden en de militair zo een rad voor de ogen te draaien: Opeens zag Maira haar moeder veranderen. [...] Met een buiging van haar hoofd werd ze de Lola Loeloedji die ze op de kermis wel eens speelde - een verleidelijke waarzegster. | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
dapper man. Zo te zien gaat u een roemrijke toekomst tegemoet. Zal ik u de hand lezen?’ (pp. 31-32; mijn cursivering) In Mijn zusje zorgt de waarzeggerij voor een contrast tussen hoofdfiguur Perla en haar nichtje Kersja. Beiden worden door hun grootmoeder ingewijd in de ‘vrouwenzaken’, ze leren handlijnen en de kristallen bol te interpreteren (p. 130). Kersja heeft het snel onder de knie, en is daardoor ‘de trots van de familie’ (p. 157), Perla lijkt er echter weinig aanleg voor te hebben. Zij heeft wel talent voor lezen, wat haar grootmoeder dan weer niet weet te waarderen. | ||||||
Van ‘zigeuner’- en ‘gadze’-muziekEen van de belangrijkste bakens van de ‘zigeuner’-identiteit is de viool. Hun diensten als muzikanten op feesten en kermissen, die ze met viool- en gitaarmuziek opluisterden, waren traditioneel een belangrijke bron van inkomsten voor Roma en Sinti. De ‘zigeuner’-romantiek vestigde de symboolwaarde van het instrument, dat de aangeboren muzikaliteit belichaamt. Het kan geïnterpreteerd worden als een teken van vrijheid: doordat vioolspelende ‘zigeuners’ vaak rond een kampvuur afgebeeld werden, is vioolmuziek een symbool geworden voor het ongebonden leven van rondtrekkende clans (Wolters, z.d., z.p.). In Mijn zusje komt het belang van de viool een aantal keren aan de oppervlakte. Bij de geboorte van Perla's broertje Elmo, bijvoorbeeld, wordt de betekenis van het instrument tastbaar in de vorm van een ritueel: Tata heeft hem naast een viool en geld gelegd. Greep hij naar het geld, zou hij handelaar worden, maar tot grote blijdschap van iedereen graaide Elmo meteen met zijn handjes naar de viool. Er is weer een nieuwe muzikant in de familie! (p. 164; mijn cursivering) De vreugde over de ‘keuze’ van de boorling illustreert dat de viool als een essentieel onderdeel van de Sinti-identiteit beschouwd wordt. In het bezette Nederland waarin ze leven, wordt rondtrekken verboden. De familie komt terecht in een verzamelkamp voor woonwagenbewoners en wordt van daaruit naar Westerbork overgebracht. De gevangenen worden aangemaand om | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
hun kostbaarste bezittingen met zich mee te nemen. Voor Perla en haar familieleden is het vanzelfsprekend dat ze hun violen en gitaren bij zich houden, die beschouwen zij immers als hun waardevolste eigendommen (p. 247). Ze is dan ook erg overstuur wanneer ze, eenmaal in Westerbork aangekomen, verplicht wordt de viool van haar vader in te leveren (p. 255). De viool is daarenboven een verbindende factor tussen Perla's verloren zusje Kriepela en de familie die ze nooit gekend heeft. Kriepela is als baby achtergelaten in een ziekenhuis en opgevangen, eerst door kloosterzusters en daarna in een pleeggezin. Ze gaat als Marla door het leven. De hoofdverhaallijn in Mijn zusje, het relaas van Perla over de impact van de oorlog, wordt nu en dan onderbroken door glimpen uit het leven van de inmiddels 13-jarige Marla/Kriepela die een gave voor vioolspelen blijkt te bezitten. Als lezers hebben we initieel geen idee wie Marla is. Haar moeder en vader bekennen niet haar biologische ouders te zijn. We kunnen vermoeden dat ze een band met Perla heeft, op basis van de titel van het boek en omwille van haar talent voor viool, dat ze niet van haar pleegouders meegekregen heeft. Uiteindelijk worden Marla en Perla herenigd op een schoolconcert, waar Marla optreedt met haar viool. Zo wordt de rol van het instrument als verbindende factor nadrukkelijk in de verf gezet. In Vioolmeisje is de viool van hoofdpersoon Jenika nog uitdrukkelijker aanwezig, want ze is de spil in het verhaal. Jenika is omwille van oorlog met het gezin van haar oom en tante vanuit een onbestemde Oost-Europese regio gevlucht naar Nederland, waar ze Felix, haar tegenspeler en een gadje-jongen, leert kennen. Jenika is een kind uit een gemengd huwelijk tussen een gadje-vader en een Roma-moeder - een zeldzaamheid in Roma-milieus. Haar vader, die muzikant is, komt in Europa niet maar aan de bak en is daarom naar de Verenigde Staten getrokken in de hoop om daar werk te vinden. Haar moeder is overleden en Jenika's viool is het enige tastbare aandenken aan haar. Door de titel wordt Jenika schijnbaar gereduceerd tot dit ene aspect van de Roma-cultuur. Het instrument wordt daarenboven gebruikt om de tegenstelling tussen Roma en ‘gadze’ te signaleren. De ideologische lading van de viool komt aan de oppervlakte wanneer oom Lazlo Jenika verplicht om er op straat muziek mee te maken om geld te verdienen. Om de sympathie van niet-Roma te wekken, raadt de oom haar aan om ‘gadzemuziek’, die ze mooi | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
vinden, te spelen. Jenika begrijpt dat Lazlo daarmee doelt op klassieke muziek, ‘[m]uziek die je uit boeken leerde, met opgeschreven noten. Dat soort muziek had ze samen met papa gespeeld als hij op bezoek was’ (p. 59). De muziek die Jenika van haar vader, de niet-Roma, leert, is anders dan de muziek die kenmerkend is voor de Roma-cultuur. Hier wordt ingespeeld op het onderscheid tussen culturen met een mondelinge en een schriftelijke overlevering. Gadje schrijven hun composities neer, Roma niet. De ‘gadzemuziek’ krijgt bovendien een dubbele betekenis: Lazlo heeft er niets mee, terwijl ze voor Jenika een sterke sentimentele waarde heeft. Verderop in de tekst zijn enkele niet-Roma getuige van een muzikaal intermezzo in het Roma-kamp. In de beschrijving van die scène haalt het perspectief van de buitenstaanders de bovenhand. Jenika speelt viool en anderen uit de groep beginnen spontaan met haar mee te musiceren: Dan staat een van de omstanders op, heft zijn armen boven zijn hoofd en begint een vreemd ritme te klappen. Jenika pakt het meteen op en nu klinkt er onvervalste zigeunermuziek. In een mum van tijd is iedereen aan het dansen, steeds sneller en wilder (pp. 121-122; mijn cursivering). Wanneer de muziek stilvalt, worden de musicerende Roma zich bewust van de aanwezigheid van de gadje en ‘voelen [ze] zich betrapt’ (p. 122). De niet-Roma zijn niet op hun plaats in het kamp en hun aanwezigheid maakt de Roma ongemakkelijk. Door het gebruik van adjectieven als ‘vreemd’ en ‘wild’ wordt bovendien onderstreept dat de buitenstaanders de muziek - en daarmee ook de cultuur - niet begrijpen. De afstand tussen de culturen wordt dus beklemtoond. | ||||||
Vooroordelen, beledigingen, en antiziganismeDe tekst van Vioolmeisje speelt daarnaast bewust in op de negatieve connotatie van de term ‘zigeuner’. Zo wordt Felix bespot omwille van zijn vriendschap met Jenika. Hij wordt nageroepen: ‘Haha, Felix valt op zigeunermeiden. Loser!’ (p. 16). Jenika merkt bij haar aankomst in Nederland op: ‘Ook in dit land werden ze aangegaapt en werd er stiekem over hen gepraat. “Zigeuners,” hoorde ze meermalen zeggen. Het klonk als een scheldwoord’ (p. 54). Voor de vier bestudeerde boeken geldt dat de verzamelnaam | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
‘zigeuner’ louter voorkomt als schimpwoord, in de mond genomen door niet-Roma of -Sinti. Voor het overige wordt in de teksten consequent naar de personages verwezen met de benamingen Roma of Sinti. Voorbeelden die de connotatie van ‘zigeuner’ als belediging illustreren, zijn legio. In Van Beirs geval alludeert de negatieve lading van het tweede deel van de titel, ‘gebroed’, op het problematische van de beeldvorming. Ook in Mijn zusje roept de term ‘zigeuner’ een negatieve bijklank op en komt de antagonistische relatie tussen de ‘zigeuners’ en de rest van de bevolking meermaals boven drijven. Perla en haar familie pachten tijdens de winter een stuk grond van een vriendelijke boer en zijn vrouw, maar worden daar uiteindelijk weggejaagd door mannen uit een naburig dorp, die geen ‘zigeunertuig’ in hun buurt willen (p. 165). Wanneer de boerin de Sinti-familie verdedigt en een van de dorpelingen erop attent maakt dat hun situatie - met een boorling - dezelfde is als de zijne, werpt de man op, ‘Maar wij zijn fatsoenlijke mensen. Wij werken hard en wij hebben een dak boven ons hoofd’ (p. 165; mijn cursivering). Hetzelfde kan volgens de dorpsbewoners niet gezegd worden van het luie, nomadische ‘zigeuner’-uitschot, met wie zij als beschaafde burgers niets gemeen hebben. De clichés uit de buitenlandse studies zijn ook aanwezig in het corpus. In Vioolmeisje passeren enkele van de meest gangbare stereotypen de revue. Felix' tante is bijvoorbeeld bang dat Jenika in haar huis zal inbreken (p. 14), en stuurt daarom de politie op haar af (p. 23). De agenten van dienst trekken de echtheid van haar papieren in twijfel: ‘Mooie vergunning. [...] Vervalst natuurlijk’ (p. 23). Bovendien wordt Jenika in de paratekst op de achterflap geïntroduceerd met een stereotype: ‘Wie is toch dat mysterieuze meisje met die viool? [...] Bloedmooi en betoverend is ze. Sinds hun ontmoeting lijkt Felix' kalme leventje voorgoed veranderd’ (mijn cursivering). Het effect dat Jenika zogezegd op Felix heeft, doet sterk denken aan de invloed van Carmen op don José. Ook de manier waarop Felix de dag van hun ontmoeting - wellicht niet toevallig 8 april, International Roma(ni) Day - aanduidt in zijn agenda, wijst in die richting. Hij gebruikt de ‘geheime’ code ‘MMV’, in de hoop dat iedereen zal denken dat die naar een voetbalclub verwijst. De afkorting staat echter voor ‘Meisje Met Viool’ (p. 19). Het gebruik ervan, en het feit dat Felix Jenika dus verborgen wil houden, draagt bij aan het versterken van het raadselachtige aura van het stereotiepe ‘zigeuner’-meisje. | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
In Opgejaagd toont hoofdpersoon Maira zich eveneens bewust van de negatieve gevoelswaarde van het woord ‘zigeuner’. Bij de bakker gapen andere klanten haar aan. Een van hen snauwt haar toe, ‘Nou komt dat zigeunertuig ook al tussen nette burgers wonen’ (p. 37; mijn cursivering). De opmerking maakt duidelijk dat Maira's alteriteit een muur opwerpt tussen haarzelf en de omstaanders. De tekst alludeert ook op uiterlijke kenmerken die haar anders-zijn markeren. Maira vangt een blik op van zichzelf in een spiegel achter de toonbank en stelt vast dat zij, ‘met pikzwarte losse haren, een lichtbruine huid en ogen die fonkelden als kooltjes uit de kolenkit,’ uit de toon valt ‘tussen de blonde, bleke mensen’ (p. 36). Door het contrast wordt ze zich bewust van haar eigen alteriteit. Ze verplaatst zich in de niet-Sinti: ‘Gek, dacht ze, vroeger vond ik de gaadzje anders. Maar ík ben het die anders is’ (p. 36). Maira brengt empathie op voor hun zienswijze, maar daarmee bevestigt de tekst wel de normativiteit van de meerderheidscultuur. Maira ontsnapt uit Westerbork, waar zij en haar familie ondergebracht worden na hun arrestatie, en moet opnieuw opboksen tegen vooroordelen wanneer ze onderdak krijgt van een zeker echtpaar Bots. De vrouw houdt er een erg stereotiepe kijk op haar gast op na: ‘Maira's kleren [...] waren volgens zuster Bots zo vuil omdat haar moeder niets van hygiëne wist. De gouden ring zou haar familie wel gestolen hebben. Haar vader was een oplichter die opgelapte violen voor nieuwe verkocht’ (pp. 114-115). Maira trekt haar conclusies, ze beseft dat de strijd tegen de vooringenomenheid van mevrouw Bots hopeloos is: ‘Na die beschuldiging had Maira niets meer over haar vroegere leven verteld. Ze legden toch alles verkeerd uit’ (p. 115). | ||||||
Vrijheid en vervolgingMet haar opmerking over een eerder leven dat verkeerd begrepen wordt door de gadje alludeert Maira op een schijnbaar onoverbrugbaar verschil tussen beide groepen, namelijk het contrast tussen een sedentaire en een nomadische levenswijze. Het is in deze context dat de waarde van de ontembare, ongrijpbare Carmen, als symbool voor het belang dat de Roma aan hun vrijheid hechten, begrepen moet worden. Op dit vlak valt het beeld in de literatuur dus samen met de zelfperceptie van de Roma. In Zigeunergebroed komt protagonist Romanie voornamelijk over als een burgermeisje. De drang naar onafhankelijkheid is de enige kenmerkende | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
‘zigeuner’-eigenschap die in haar karakterisering een rol speelt. Het etiket ‘zigeuner’ wordt in dit boek als een excuus gebruikt om de rol te rechtvaardigen die Romanie speelt als boegbeeld van de onafhankelijkheidsstrijders in het Gent van de jaren 1820. Het verhaal speelt tegen de achtergrond van de nakende Belgische afscheuring van Nederland en belicht de gebeurtenissen vanuit het standpunt van de Gentse orangisten. Romanie is de dochter van een ‘zigeuner’-moeder, die sterft onder de guillotine, en een succesvolle ondernemer, die de Groot-Dietse gedachte aanhangt. Tegen de verwachtingen die haar status als burgermeisje met zich meebrengt in is ze een ‘omwentelwicht’ (p. 85). Als rebellenleidster verzet ze zich tegen de onderdanige positie die vrouwen opgelegd wordt en tegen de overmacht van de Fransen in de stad. Ze wordt het boegbeeld van de strijd tegen de overheerser, en neemt het voortouw in de opstand van 29 mei 1829. Met ontbloot bovenlijf, als een evenbeeld van de Marianne uit het schilderij ‘La Liberté guidant le peuple’ van Eugène Delacroix (pp. 198-199), staat Romanie op de barricaden. Ze neemt wraak door de Franse moordenaar van haar moeder te doden. Daarmee is haar ‘zigeunerziel [...] gezuiverd’ (p. 187). De tekst suggereert dat ze de rol van rebel niet op zich zou kunnen nemen indien ze een zich conformerend ‘burgertrutje’ was (p. 7). Over Carmen schreef Ed Franck (1996, p. 79) in zijn nawoord: ‘als hij [Mérimée; SVdB] van zijn wilde en onafhankelijke Carmen een Française had gemaakt, zou hij heel wat herrie hebben gekregen in het preutse Frankrijk van zijn tijd.’ Op dezelfde manier staat Romanie's sociale positie haaks op haar rebelse aard, die ze naar eigen zeggen geërfd heeft van haar moeder en die ze haar ‘ware gemoed’ noemt (p. 41). Ze is trots op haar ‘wild[e], woest[e] leeuwinnenhart’ (p. 9; mijn cursivering). Haar medestanders erkennen haar ‘robuuste’ inborst (p. 189). Romanie's non-conformisme, dat voortvloeit uit haar afkomst als ‘zigeunerin’, maakt haar functie als boegbeeld van de omwenteling mogelijk. De focus op onafhankelijkheid is kenmerkend voor alle teksten in het corpus. Alle hoofdpersonages worden geconfronteerd met pogingen om Roma en Sinti de vrijheid, die juist voor hen zo belangrijk is, te ontnemen. In Opgejaagd vormt de beknotting van de bewegingsvrijheid van de Sinti-familie waartoe Maira behoort de kern van het conflict. De gebeurtenissen spelen in het voorjaar van 1944, rond de razzia op ‘zigeuners’ van 16 mei, die honder- | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
den Roma en Sinti in kamp Westerbork deed belanden. Het boek begint met een flashback naar 1940, wanneer de onrust over het antiziganistische nazibeleid voor het eerst de kop opsteekt. Maira probeert er zichzelf van te overtuigen dat de territoriale twisten hen niet kunnen raken (p. 18), daarin gesteund door haar oom Tsjavolo die redeneert, ‘In '14-'18 hebben we toch ook geen last gehad! [...] Oorlogen gaan om grondgebied. Wat malen wij daarom? Wij hebben de hele wereld. Ze doen maar. [...] Het zijn gaadzje-zaken’ (p. 8; cursivering in origineel). De Duitsers denken daar echter anders over: zij verbieden het iedereen in de bezette gebieden om nog rond te trekken, waardoor de familie van Maira tijdelijk in een huis moet gaan wonen. Het gedwongen settelen valt haar vader zwaar. Wanneer een boer hen uitscheldt voor ‘stinkzigeuners’ omdat ze ‘[d]oen of de wereld van hén is’, spreekt haar vaders reactie boekdelen: ‘“Ach, zo'n boer...” zei vader Django. “Die zit vast aan zijn eigen miezerige stukje grond. Terwijl wij...” Zijn blik versomberde. Zij hádden de hele wereld niet meer’ (pp. 29-30). De tekst klaagt de onrechtvaardigheid van de situatie aan. Bij haar aankomst in Westerbork mijmert Maira: ‘Ze hoorden hier niet te zijn, in dit kale kamp zonder vuur en zonder muziek. Ze hoorden met hun wagen door het bos te trekken’ (p. 58). De verwijzingen naar het vrije leven in de natuur, met muziek en kampvuren als stereotypische kenmerkende eigenschappen, staan in scherp contrast met het leven in gevangenschap.Ga naar voetnoot14 | ||||||
‘Zigeuner’-dochters als dragers van hoopZigeunergebroed verschilt van de andere teksten in de wijze waarop de personages met verdrukking omgaan. Daar waar Romanie in opstand komt, lijden de hoofdfiguren uit Opgejaagd, Vioolmeisje, en Mijn zusje als gevolg van vervolging grote verliezen en zien ze enkel heil in vluchten. Die ontsnappingen brengen op hun manier echter ook hoop op een betere toekomst met zich mee. De jonge hoofdfiguren - Maira, Jenika, Perla, en haar zus Marla - belichamen de overtuiging dat er beterschap kan komen in de penibele en onrechtvaardige omstandigheden waarin de onderdrukte Roma en Sinti moe(s)ten leven. De trend die Becker (2016, p. 4) waarneemt in de socialis- | ||||||
[pagina 88]
| ||||||
tische Duitse jeugdliteratuur van de jaren 60 en 70 wordt hier dus voortgezet. In Opgejaagd is Maira letterlijk de laatste sprankel hoop voor het gezin Meinhardt, aangezien zij als enige het verblijf in Westerbork overleeft door een list van haar moeder, die haar oudste dochter doelbewust niet registreert bij aankomst in het kamp. Wanneer de rest van de familie op 18 mei op de trein richting Auschwitz gezet wordt, kan de niet-geregistreerde Maira ongemerkt achterblijven en met de hulp van een Joodse opzichter uit het kamp ontsnappen. Haar enige bezit zijn de kleren om haar lijf en een hoofddoek, waarop Maira's moeder stiekem gouden munten genaaid heeft. Maira beseft, ‘Dat was verschrikkelijk. Moeder Bloema had Maira het kostbaarste meegegeven dat ze had: haar toekomst’ (p. 87; mijn cursivering).Ga naar voetnoot15 Symbolischer kan haast niet. Na weken van schuilhouden vindt Maira tot slot haar ondergedoken grootmoeder terug. Zij legt het voortbestaan van haar volk eveneens in Maira's handen. De grootmoeder ziet onwetendheid als een van de grootste oorzaken van wat de Sinti tijdens de oorlog overkomen is - ‘Niets wisten we. Daardoor hebben ze ons te pakken kunnen nemen. Dat mag nooit meer gebeuren’ (p. 157). Ze vindt daarom dat Maira moet leren lezen en schrijven, omdat ze toegang tot kennis cruciaal vindt om te overleven. Zoals Becker (2016, p. 4) vaststelt, is er voor ‘zigeuner’-kinderen enkel hoop op integratie wanneer ze loskomen van de oude wereld. In Maira's situatie geldt dat op twee niveaus. Ten eerste wordt ze buiten haar wil om weggerukt uit haar vertrouwde omgeving. Daarnaast stimuleert haar grootmoeder haar om af te wijken van de orale culturele praktijk van de Sinti en haar toekomst via de schriftelijke cultuur van de niet-Sinti veilig te stellen. Ook dit betekent voor Maira een breuk met de traditie waarin ze opgroeide. In Mijn zusje staan lezen, schrijven, en school eveneens symbool voor kennis die als verdedigingsmechanisme gebruikt kan worden. Perla mag van haar vader leren lezen om een praktische reden, opdat het gezin zou kunnen anticiperen op het nazi-beleid: ‘Volgens de boer hebben ze het over een zigeunerplaag [...]. En Perla... Jij moet leren lezen zodat we weten wat ze over | ||||||
[pagina 89]
| ||||||
ons schrijven’ (p. 88). De beslissing om Perla onderwijs te laten volgen, zorgt voor verdeeldheid binnen de familie. In tegenstelling tot de grootmoeder van Maira uit Opgejaagd, vindt Perla's mami boeken overbodig: ‘“Wij hebben geen boeken nodig. Alles zit hier, ook de plaatjes.” En ze wijst op haar hoofd’ (p. 151). De schriftcultuur van de gadje wordt lijnrecht tegenover de mondelinge verhaaltraditie van de Sinti geplaatst, maar anders dan in Opgejaagd krijgt de laatste de voorkeur. Perla is net als Maira de enige van haar familie die levend terugkeert uit het concentratiekamp. Zij wordt opgevangen in een kamp van Nederlandse Sinti en gaat uiteindelijk werken als leerkracht in de woonwagenschool (p. 285). Perla omarmt haar verleden dus voluit, iets wat moeilijker ligt voor haar zus Kriepela/Marla, die van niet-Sinti heeft geleerd haar afkomst te verbergen. Het is veelzeggend dat voor de buitenwereld Kriepela's enige kans op overleven de ontkenning van haar Sinti-identiteit inhoudt. Tot slot berust het positieve toekomstperspectief in Vioolmeisje ook op een breuk met Roma-tradities, en dit op twee manieren. Om te beginnen blijft Jenika, nadat het kamp wordt opgedoekt, met haar teruggekeerde gadje-vader in een flat in de stad wonen. Daarmee wijkt ze af van de visie van haar oom Lazlo, die onafhankelijkheid prefereert wanneer de Roma uit het kamp worden verplicht om in te trekken in een appartementsgebouw en te leven ‘als nette burgers’ (p. 48; mijn cursivering). Lazlo protesteert: ‘je zit mooi gevangen. Of denk je dat we daar zo vrij kunnen leven als hier? [...] Ik wil een huis op wielen, zodat ik kan gaan en staan waar ik wil’ (p. 49; mijn cursivering). Hij vertegenwoordigt de vrijheidsgedachte die centraal staat in de ‘zigeuner’-identiteit. Jenika en haar vader gaan daarin niet mee. Wanneer Jenika leert lezen, is dat ook in dit verhaal een twistpunt. Lazlo ziet er het nut niet van in dat Jenika naar school gaat en dus wordt grootgebracht als een gadje (p. 45). Volgens hem willen meisjes die geleerd hebben later het huis uit, net als mannen, en dan loopt het fout (p. 57). Door een opleiding te volgen en te kiezen voor een leven op een vaste plek, houdt Jenika zich dus niet aan de tradities van de Roma. De onderliggende boodschap is dat de levenswijze van de Roma op de lange termijn niet vol te houden is en dat enkel het aannemen van een gadje-levensstijl uitzicht biedt op een succesvolle toekomst. | ||||||
[pagina 90]
| ||||||
TegengeluidOndanks de impliciete normativiteit van het wereldbeeld van de gadje is het beeld van de Roma in Vioolmeisje overwegend positief te noemen. Daarvoor zijn drie redenen aan te wijzen. Ten eerste draagt de afwikkeling van de plot, die draait rond de symbolische viool, bij aan de ondermijning van gefixeerde denkbeelden. De viool wordt de drijfveer in de intrige wanneer Jenika's oom Lazlo ze wil verkopen om geld te hebben voor benzine. Het voortbestaan van het kamp waar het gezin verblijft, staat immers onder druk door protesten van buurtbewoners en hij heeft geld nodig om verder te kunnen trekken. Aangezien de viool haar dierbaarste bezit is, wil Jenika verhinderen dat ze verkocht wordt. Jenika vraagt gadje Felix om de viool voor haar te verbergen, maar door een opeenstapeling van misverstanden wordt hij er uiteindelijk van verdacht de viool gestolen te hebben. Felix is woedend op Jenika, omdat hij denkt dat zij hem bedrogen heeft: ‘Dus tante Friza heeft toch gelijk. Mensen zoals Jenika zijn niet te vertrouwen, ze luizen je erin waar je bij staat’ (p. 98; mijn cursivering). Later ziet hij tot zijn eigen schaamte in dat hij het bij het verkeerde eind had en dat hij was meegegaan in het vooroordeel van zijn tante. Bovendien wordt de typische criminalisering van ‘zigeuner’-figuren, gesignaleerd door Kommers (2007, p. 171), hier omgekeerd. Doordat gadje Felix valselijk van diefstal beschuldigd wordt, ondervindt hij aan den lijve wat Roma en Sinti aan de lopende band meemaken. Ten tweede krijgt het personage van Jenika voor Felix een belangrijke functie in de verwerking van een trauma. Tijdens een van haar straatsessies ziet hij haar tegenover het huis waar hij met zijn tante woont. Hij herkent in Jenika een personage van een schilderij uit een museum dat hij bezocht op de dag dat zijn ouders verongelukten, op weg naar huis van het museumbezoek. Jenika personifieert voor hem een dierbare souvenir. Die herinnering wordt zelfs tastbaar wanneer Felix op de plek waar hij haar viool verstopt, bovenop zijn kleerkast, foto's en persoonlijke spullen van zijn ouders terugvindt. Dankzij Jenika kan hij dus in zekere zin de band met zijn overleden ouders weer aanhalen. Op deze manier krijgt het enigszins essentialistische etiket van ‘vioolmeisje’ uit de titel alsnog een positieve lading, hetgeen de negatieve connotatie ervan ondergraaft. Ten derde wordt de behoorlijk gebalanceerde visie op de verhouding tussen Roma en niet-Roma die uit de tekst spreekt ondersteund door het | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
gekozen vertelperspectief. Het verhaal begint met een alwetende verteller die de gebeurtenissen weergeeft vanuit het gezichtspunt van Felix. Daarna wisselt de tekst tussen Felix en Jenika als focalisatoren. Zo wordt niet enkel de blik van de meerderheidscultuur op de ‘zigeuner’-personages gegeven, maar krijgen we ook de andere kant van het verhaal te horen. Het aandeel van de beide focalisatoren in het verhaal is even groot. Daar komt nog bij dat het initiële contrast tussen de twee uitgehold wordt. Hoewel Jenika aanvankelijk voorgesteld wordt als een mysterieuze verschijning en een spannende factor in Felix' bestaan, zijn er ook veel overeenkomsten tussen de twee. Wat hen verbindt, is dat ze allebei ouderloos zijn (al wordt Jenika uiteindelijk herenigd met haar vader) en schrik hebben voor hun voogd. Ze vinden elkaar in hun angst - ‘“Niet bang zijn.” / Een brok in zijn keel. ”Jij ook niet”’ (p. 84) - waardoor de afstand tussen hen afneemt. Bovendien zijn ze allebei underdogs - Jenika als ‘zigeuner’-meisje, Felix als slachtoffer van pesterijen. Je zou kunnen zeggen dat hij een minderheid binnen de meerderheid vormt. Zowel vormelijk als inhoudelijk suggereert de tekst dat Jenika en Felix niet zoveel van elkaar verschillen en dat ze het allebei waard zijn om gehoord te worden. Zo worden de twee op gelijke voet geplaatst. | ||||||
Besluit: De toekomst is aan de meisjes‘Zigeuners’ worden gecreëerd door beelden en bestaan enkel als beelden, waar geen daadwerkelijke etnische identiteit tegenover staat. Die gedachte vormde de inspiratiebron voor deze studie naar de beeldvorming van Roma en Sinti in de hedendaagse Nederlandstalige jeugdliteratuur. De achterliggende gedachte was dat onbekend onbemind is. Op een bepaalde manier blijkt dat nog steeds het geval: er verschijnen slechts heel zelden boeken waarin personages met een Roma- of Sinti-achtergrond een rol van betekenis spelen. De weinige boeken die uitkomen, lijken daarentegen wel een bijdrage te willen leveren aan het verhelpen van de onwetendheid, aangezien ze gekenmerkt worden door een lichte didactische inslag. Die kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een woordenlijst, zoals in Mijn zusje, of van verklarende passages in de vertellerstekst. Dergelijke fragmenten zijn niet alleen in Mijn zusje, maar ook in Vioolmeisje, Opgejaagd, en Zigeunergebroed terug te vinden. | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
Wolters (z.d., z.p.) maakte gewag van fictieve denkbeelden over ‘zigeuners’ die door lezers op Roma en Sinti geprojecteerd zouden worden. Mijn analyse toont aan dat ook auteurs zich ‘schuldig’ maken aan een dergelijke projectie. De onderzochte teksten lijken echter doelbewust gebruik te maken van geromantiseerde stereotypen om een contrasthouding te scheppen waartegen de ‘zigeuner’-personages positief afsteken. In het corpus zijn het dan ook vooral antagonisten, zoals nazi-soldaten of xenofobe burgers, die zich beroepen op vooringenomen clichés, als zouden alle ‘zigeuners’ stelen en bedriegen. In Opgejaagd en Mijn zusje houden de ‘zigeuner’-personages de eer aan zichzelf en gaan ze niet in op zulke beledigingen. Daardoor worden de achterliggende opvattingen niet expliciet ter discussie gesteld. In Vioolmeisje worden de vooroordelen efficiënter aangepakt omdat ook een personage uit de meerderheidscultuur tot het inzicht komt dat dergelijke opvattingen niet kloppen. De problematische aard ervan wordt daardoor nadrukkelijker aan de kaak gesteld. Ook verschillen tussen Roma en Sinti enerzijds en gadje anderzijds worden gethematiseerd. Ze worden aangegeven door middel van symbolische culturele praktijken (zoals lezen en schrijven of muziek maken) en attributen zoals de viool. Van de stereotiepe denkbeelden omtrent lelijkheid, fysieke gebreken, kinderverwaarlozing, of kinderroof blijft daarentegen niets meer over. Wel wordt in alle teksten het zwervende leven in meer of mindere mate bezongen. In Zigeunergebroed is de drang naar vrijheid die ingegeven wordt door de ‘zigeuner’-identiteit zelfs een dekmantel voor een burgermeisje dat in opstand komt. In dat opzicht vertonen de verhalen nog overeenkomsten met Carmen, maar van de femme fatale is in de boeken in het corpus amper nog een spoor te bekennen. Enkel de zeventienjarige Romanie komt nog in de buurt van het prototype Carmen, de overige meisjes zijn jonger en meteen ook een pak onschuldiger. Hoewel de jonge vrouwelijke hoofdpersonen ietwat onschuldig zijn, bezitten ze stuk voor stuk een zekere daadkracht, die de sleutel tot de verhalen is. Voor het hele corpus geldt het credo ‘meisjes aan de macht’. Ze laten zich niet kisten door pesterijen en kleinerend gedrag van buitenaf en nemen hun toekomst zelf in handen. Als je in het achterhoofd houdt dat de besproken teksten allemaal geschreven zijn door niet-Roma of -Sinti, kan je onder de oppervlakte een verdoken agenda van de blanke auteurs vermoeden. De | ||||||
[pagina 93]
| ||||||
onderliggende boodschap is dat de protagonisten enkel kunnen slagen in het leven wanneer ze breken met de Roma- en Sinti-tradities en een Westerse vorm van emancipatie nastreven. Het sluimerende Westerse ideaal haalt echter nooit helemaal de bovenhand. Het wordt overstemd door de hoopvolle toon van de boeken. In de onderzochte teksten is er wel degelijk aandacht voor de negatieve beeldvorming rond ‘zigeuners’ en de impact daarvan op het leven van de hoofdpersonages, maar de nadruk ligt er niet op. Het gaat hem vooral om hoe de pijnlijke ervaringen de Roma- en Sinti-meisjes vormen en hen agency verlenen. Globaal gezien is de toon behoorlijk optimistisch - ‘What doesn't kill you, makes you stronger’ - en de toekomst is aan de meisjes die door de tegenslagen die ze meegemaakt hebben alleen maar sterker worden. Deze tendens duidt op een verschuiving in de beeldvorming, van een romantisch, essentialistisch buitenstaandersperspectief in Carmen naar een breder geschakeerd beeld gebracht vanuit het standpunt van personages uit de bewuste etnische groep, wat al bij al een behoorlijk positieve ontwikkeling is. | ||||||
Primaire literatuur
| ||||||
Secundaire literatuur
| ||||||
[pagina 94]
| ||||||
|
|