Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||
Levensbeschrijvingen: belemmeringen onderweg
| |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
I OnwelgevalligHalverwege mijn onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen om een biografie van de homo universalis Chris J.H. Engels (Rotterdam, 1907 - Curaçao, 1980) te schrijven, sloten de familiearchieven. Op initiatief van mr. Jaime Saleh, de toenmalige gouverneur van de Nederlandse Antillen, en de hoogleraren dr. Jaap J. Oversteegen en dr. Harry Hoetink kon ik mij tussen augustus 1995 en december 1996 buigen over de nalatenschap van Engels en uitgebreid interviews afnemen met mensen die Engels goed hadden gekend. Het initiatief werd met enthousiasme verwelkomd door de erven. Voor dit inventarisatie-onderzoek werd dan ook het privé-archief van de erven-Engels in het stadshuis Stroomzigt, in Otrobanda, Willemstad, Curaçao, opengesteld.Ga naar voetnoot2 De erven sloten het archief toen duidelijk werd dat ik niet alleen de waardering voor Engels in de eilandelijke samenleving op tafel legde, maar mij evenzeer geïnteresseerd toonde in de (stevige) kritiek die dikwijls onder tafel was gebleven. Bovendien zouden Engels' tekortkomingen van indringender aard kunnen blijken dan vermoed. Het een en ander was een station te ver, zo begreep ik van Hoetink. Met de erven waren - vanzelfsprekend - afspraken gemaakt, op papier, over kennisname van heikele onderwerpen en grote terughoudendheid ten aanzien van publicatie, gezien het explorerende karakter van het onderzoek. Desondanks was de familie niet toe aan een levensbeschrijving zonder hagiografische inslag.
Christiaan Joseph Hendrikus Engels behoort - in de woorden van de Posterijen Nederlandse Antillen - tot de ‘Personen die zich voor de Antilliaanse gemeenschap verdienstelijk hebben gemaakt’. De Posterijen wijdden in 1996 | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
dan ook een postzegel aan Engels in een jaarlijkse serie ‘lokale persoonlijkheden’. In de folder die de serie begeleidt, worden Engels' wapenfeiten opgesomd, terwijl op de zegel een vijftal symbolen Engels' vakmanschap verbeeld worden: dat van arts, schrijver (pseudoniem Luc. Tournier), schermer, beeldend kunstenaar (schilder) en musicus. Hieraan hadden nog symbolen toegevoegd kunnen worden die verwijzen naar zijn bemoeienis met de geschiedenis van de Nieuwe Wereld, de Indiaanse invloeden op het Papiaments, de architectuur, de archeologie en het museumwezen. Chris Engels werd op 19 november 1907 in Rotterdam geboren. Na zijn studie medicijnen in Leiden vertrok hij in 1936 naar Curaçao, waar hij zich in 1939 definitief vestigde en op 20 december 1980 door een verkeersongeluk overleed. Wie zich in Engels' leven op Curaçao verdiept, stuit op een overvloed aan gegevens. Lokale kranten berichtten voortdurend over Engels' bezigheden. Engels zelf liet in zijn vele ingezonden brieven nimmer de kans voorbijgaan om melding te maken van ondernomen of te ondernemen projecten. In zijn briefwisseling met de journalist en romancier Johan van de Walle blijft schijnbaar niets onvermeld van zijn vele activiteiten.Ga naar voetnoot3 Hierbij voegen zich nog de talrijke besprekingen van zijn publicaties en van zijn literaire lijfblad De Stoep (1940-1951). Ze mogen niet altijd even lovend zijn geweest, iedere bespreking draagt bij tot het beeld van Engels als een uiterst actieve, creatieve en productieve man. De lokale kranten maakten daarenboven altijd wel meer of minder uitgebreid melding van de tientallen tentoonstellingen die het Curaçaos Museum sinds zijn oprichting organiseerde en van de concerten die het Curaçaos Philharmonisch Orkest uitvoerde. Van het museum was Engels medeoprichter, bestuursvoorzitter, directeur en conservator; van het orkest, ge- | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
dirigeerd door zijn schoonvader Rudolf F.W. (Dodo) Boskaljon, was hij jarenlang pianist. Kortom, het openbare leven van Engels is journalistiek ruimschoots gedocumenteerd. De verdiensten van Engels worden in ieder artikel over hem opgesomd en kunnen ook worden nageslagen in het vriendenboek Luc Tournier 70; Portretten en ontmoetingen (Hoetink-Espinal et al., 1977). Een biograaf wil niet zozeer dat publieke resultaat, maar vooral de man en zijn inspanningen erachter onder de loep leggen. Hoe gastvrij de Curaçaose samenleving ook mag zijn, er werden Engels wel degelijk grenzen gesteld en bij het ‘verdienstelijke’ karakter konden vraagtekens worden geplaatst. Voor Engels goed en wel zijn plannen voor vestiging op het eiland kon realiseren, werd hij zelfs al bijna teruggestuurd naar Nederland.
Op 30 maart 1939 ontving de Gouverneur van het gebiedsdeel Curaçao, G.J.J. Wouters, een indringend advies.Ga naar voetnoot4 De directeur van de Openbare Gezondheidsdienst, dr. P.I. Henriquez, en de Procureur-Generaal, mr. F.A. Jas, lieten hem weten dat zij het er over eens waren ‘dat de toelating van den arts Engels tot de uitoefening van de praktijk in Curaçao door Uwe Excellentie behoort te worden ingetrokken op grond van handelingen, welke het vertrouwen in den stand der geneeskundigen ondermijnen.’ Het handelen betrof de ‘ongeoorloofde verhouding’ die Engels had gekend met zijn patiënte J.M. (Annie) van der Meer-Sjamaar, de echtgenote van mr. S.W. (Steef) van der Meer. Zij waren beiden gelijktijdig met Engels en zijn vrouw op het eiland aangekomen. Het echtpaar Engels was in 1936 onder de hoede van de rooms-katholieke missie naar het eiland afgereisd. Engels werd er op 17 september van dat jaar ‘tot de uitoefening van de geneeskundige praktijk’ toegelaten. Na het overlijden van zijn vrouw in oktober 1937 en haar begrafenis in Nederland, keerde hij eind december van dat jaar terug naar het eiland. De amoureuze affaire ontstond in januari 1938 en zou in maart al worden afgebroken. | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
Van der Meer diende een aanklacht in. Zijn verachting voor Engels was groot. Zo liet hij de ouders van Engels in een brief weten: ‘Treur niet om zijn overleden vrouw; dank God, dat Hij haar tijdig van zulk een gluiperig beest heeft weggenomen.’ Op 26 april 1939 maakte gouverneur Wouters de volgende aantekening: ‘Dokter Engels heb ik ernstig onderhouden en hem medegedeeld dat als hij zich aan dergelijke feiten als het [sic] in dit dossier bedoelde meer schuldig maakt, ik zijne toelating tot uitoefening der practijk in het gebiedsdeel Curaçao zal intrekken.’ Geen gouverneur heeft Engels de toestemming ontnomen om een medische praktijk uit te oefenen. Het onderzoek, de adviezen en het wikken en wegen zijn vrij gedetailleerd bewaard gebleven en zullen te gelegener tijd benut worden voor een levensbeschrijving van Engels. De zaak werd gesloten, verdween voor decennia in het ‘Geheim archief’ van de inlichtingendienst, dat in Fort Amsterdam huisde en niet publiekelijk toegankelijk was. Het een en ander kon ten tijde van het gebeuren en evenzeer erna uit de media gehouden worden. Het zal niet in de bedoeling van de erven gelegen hebben, dat mijn onderzoek een faux pas als deze aan het licht bracht; ook nu nog wordt aandacht voor de kwestie in eilandelijke media niet op prijs gesteld. De privé-archieven gingen dicht. Voor een levensbeschrijving kan dat een ‘doodsklap’ zijn. De kwestie zal Engels niet onberoerd hebben gelaten. De bestuurlijke tik op de vingers lijkt als extra krachtige drijfveer gediend te hebben. Dit betreft de energie waarmee hij enerzijds zich op het eiland als duizendpoot manifesteerde, anderzijds zich inspande om een achtenswaardig imago op te bouwen en te behouden. Zijn rentree op het eiland mag met een vernederende ervaring zijn begonnen, daarna volgde een doelgericht handelen dat waardering en dikwijls bewondering afdwong. Engels heeft de misstap ruimschoots weten te compenseren, wat de fascinatie voor deze man vooral versterkt. | |||||||||
II UitputtingOf een misstap als Engels' kortstondige affaire wel of juist niet in een levensbeschrijving van hem moet worden ondergebracht, is in de context van dit betoog van secundair belang. De biograaf moet er in ieder geval van kennis- | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
nemen. Wanneer erven een dergelijke nieuwsgierige betrokkenheid c.q. opdringerigheid dan wel indiscretie van een onderzoeker niet op prijs stellen, sluiten archieven en wordt medewerking ingetrokken. Dit motiveerde mij af te zien van verdere inspanningen om aan een levensbeschrijving van Engels te werken. Het schrijven van een biografie wordt door het sluiten van deuren (aanzienlijk) lastiger, zij het niet per definitie onmogelijk. Archieven worden tenslotte niet uitsluitend door erven beheerd. Het amoureuze uitstapje van Engels werd gedocumenteerd in een inmiddels voor onderzoek toegankelijk archief. Dit kreeg ik eerst onder ogen in 2009 en bij gelegenheid van een onderzoek van geheel andere orde, namelijk naar de geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (zie Broek, 2011). We zijn niet exclusief afhankelijk van erven of van de persoon aan wie we de biografie wijden, maar hun zeggenschap reikt wel verder dan wat in eigen ruimtes ligt opgeslagen. Toen de mogelijkheid zich aanbood om een biografie te schrijven van Miep Diekmann had ik niet met erven, maar wel met de persoon zelf te maken.Ga naar voetnoot5 Miep en ik schoven in 2011 meerdere keren samen aan tafel om de aangelegenheden te bespreken die in voorgaand punt een obstakel waren gebleken: oprechte medewerking en openheid over alle mogelijke - inclusief heikele - aangelegenheden en toegang tot privé-archieven. De beslissing over wat uiteindelijk van mijn bevindingen in de biografie terecht zou komen, was aan mij als biograaf. Ik verkreeg de volmondige instemming van Miep. | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
Om te beginnen trok ik de velden in waar ik mij redelijk vertrouwd mee voel, i.c. de Antillen en het politiewezen. Dat bracht Miep en mij bij indringende ervaringen en de (jarenlange) herinneringen daaraan, zoals het vervroegde vertrek uit Curaçao van haar vader, Johannes M. Diekmann, als commandant van politie (in mei 1938); de levensbedreigende val van Miep, in 1936, van een dak in Fort Amsterdam waar het gezin Diekmann woonde (1935-1938); de intrigerende vermenging van feit en fictie in de vele ‘Antilliaanse jeugd- en kinderboeken’ van Miep; eilandelijke minnaars; en de rol van vader Diekmann en Miep zelf in de Tweede Wereldoorlog. Waar bij het onderzoek naar Engels deuren sloten, gingen die bij Diekmann steeds verder open. Het onderzoek naar haar leven kon niet zónder medewerking. Zonder haar toestemming zou ik geen toegang hebben gekregen tot archiefmateriaal van Miep zelf en van haar vader in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR).Ga naar voetnoot6 Diekmann opende een deur die zij zelf ook niet eerder had geopend door mij toestemming te verlenen in het CABR relevante documenten te bestuderen. Wat het materiaal in dit archief opleverde heb ik beschreven in een artikel in dit tijdschrift, waarin deze zin de problematische kern verwoordt: ‘De ontwikkelingen zijn uiterst pijnlijk niet alleen omdat haar vader aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond, maar ook Miep zélf slipte’ (Broek, 2013, p. 16). Dit memoreer ik niet om het belang van medewerking en toegang te onderstrepen, die spreken voor zich. Achter de alinea gaan inspanningen verscholen, die uiteindelijk het schrijven van een biografie blokkeerden. Diekmann toonde zich bereid om spanningsvolle onderwerpen gedetailleerd te bespreken, toegang te verlenen tot relevant archiefmateriaal, en mij door te verwijzen naar belangrijke informanten die zij toestemming gaf en zelfs aanmoedigde om openhartig te spreken. Zodoende liet zij mij als biograaf kijken achter de façade, die zij doelbewust over de jaren had opgebouwd. Dit zorgde voor een beduidend indringender en aantrekkelijker resultaat dan aanvankelijk voor mogelijk werd gehouden. Miep en ik moesten echter constateren dat de vele gesprekken en de kennisname van - meer dan eens ook voor Diekmann zelf - nieuw archief- | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
materiaal (zoals uit het CABR/Nationaal Archief, Den Haag) een belastende uitwerking hadden, waarvan de nodige slapeloze nachten nog de minste belasting vormden. Haar bestaande voorstelling van zaken wijzigde aanzienlijk. Het opnieuw beleven van pijnlijke gebeurtenissen en gevoelens van zestig, zeventig jaar eerder was zowel een emotionele als fysieke opgave voor de dame die de negentig naderde. Kortom, het bleek niet verantwoord om met de voorgenomen vaart en intensiteit het onderzoek en schrijven invulling te geven. De praktijk vereiste een terugschakelen naar een lagere versnelling en weldra kwamen Miep en ik tot de conclusie dat de verdere ‘ontmanteling’ van de façade een te zware opgaaf voor haar was. Miep had decennialang doelbewust aan ‘image building’ gewerkt en beschermde het opgebouwde beeld als een waakhond. Een biograaf wil voorbij dat imago kijken. Dat deden we ook, maar dat bleek een uitputtingsslag. Een van de moeilijkste ervaringen hadden we naar buiten gebracht. Het was genoeg voor haar en zodoende ook voor mij. Haar archiefmateriaal - zes volle dozen - ging naar het Literatuurmuseum, Den Haag. Daar ligt het te wachten om over enkele [?] jaren te worden doorgenomen zodat er alsnog een biografie geschreven kan worden. Het is zonder bijzondere restricties toegankelijk. | |||||||||
III OntstentenisNa het overlijden van W.C.J. (Boeli) van Leeuwen (Curaçao, 1922-2007) werd de zorg voor zijn literaire nalatenschap - stapsgewijs - aan mij toevertrouwd. Mijn taak had een beperkte reikwijdte: de archivalia ordenen, kort beschrijven, onderbrengen in een archief binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en niet-gepubliceerde ‘vingeroefeningen’ beoordelen op belang voor publicatie en dit, wanneer gepast, (geredigeerd) bewerkstelligen.Ga naar voetnoot7 Met het verscheiden van zijn vrouw Dorothy Debrot (1929-2012) kon de nalatenschap in december 2013 formeel worden ondergebracht bij het Literatuurmuseum in Den Haag. Hiertoe behoren onder meer versies van de | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
drie romans die Van Leeuwen in de jaren zestig in Nederland publiceerde: De rots der struikeling (1960), Een vreemdeling op aarde (1962) en De eerste Adam (1966). In de daaropvolgende vijftien jaar vereisten zijn opgroeiende kinderen en zijn werk als Secretaris van het Eilandgebied Curaçao Van Leeuwens aandacht. Wél schreef hij nog enkele lange essays, die hij onderbracht in de weekendbijlage van het Antilliaanse dagblad Amigoe. Ook zijn er aanzetten tot romans bewaard gebleven, die rond 1970 geschreven moeten zijn. Eenmaal ontdaan van de last van zijn baan, verraste Van Leeuwen het eilandelijke en Nederlandse lezerspubliek met de romans Schilden van leem (1985) en Het teken van Jona (1988) en een bundel columns die eerst in het Antilliaanse weekkrant De Curaçaosche Courant waren ondergebracht, Geniale anarchie (1990). Van deze romans zijn eveneens concepten bewaard gebleven en in het hofstedelijke museum ondergebracht.Ga naar voetnoot8 De nalatenschap bevat uitsluitend materiaal van ná de Tweede Wereldoorlog, toen Van Leeuwen weer terug was gekeerd naar het eiland, nadat hij in 1936 samen met zijn moeder, zus en jongere broertje naar Nederland verhuisde. Daar werd hij volwassen en bracht hij de oorlogsjaren door. Over het wel en wee van Boeli in die jaren is vrijwel niets bekend (Coomans, 1991, p. 104). In het werk van Van Leeuwen heeft de oorlog echter wel degelijk sporen achtergelaten, zoals het fragment ‘De gorilla’ illustreert, dat op indringende wijze de nadagen van het Duitse Nazirijk in Berlijn tekent (Van Leeuwen, 1992/3). Van Leeuwen deed er verder echter het zwijgen toe. Met de passaat woeien af en toe wat geruchten voorbij. Archieven zijn een randvoorwaarde om een levensbeschrijving aan te pakken, al zullen er altijd ongedocumenteerde gebeurtenissen en levensjaren zijn. Daar valt dikwijls een mouw aan te passen, maar in onderhavig geval is de leemte te groot om eraan voorbij te gaan, wanneer een levensbeschrijving van Van Leeuwen zou worden opgepakt. | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
Mr. Bas de Gaay Fortman (1884-1961) was van 1912 tot in 1915 rechter op de Antillen en bij terugkeer in Nederland bleef hij het eilandelijke wel en wee volgen en van commentaar voorzien. Hij werd hierin gesteund door tal van mensen op het eiland, waaronder de vermogende en invloedrijke Sefardisch-Joodse man Jossy M.L. Maduro (1891-1964). Die stuurde hem op 9 maart 1960 een getypte brief, waarin deze alinea als post scriptum is opgenomen: Hebt u ook het op Curaçao gedrukte (ik meen bij de fraters [van Zwijsen] op Scherpenheuvel) boek De rots der struikeling onder ogen gekregen, waarvan een recensie in de Amigoe van 16 december 1959 verscheen? Het is een nogal rommelig en verward werkje (eigenlijk een verzameling van korte schetsen). De schrijver is de Curaçaoënaar Boeli van Leeuwen, die in Nederland meester in de rechten werd en van wie ik hoorde vertellen, dat hij gedurende de oorlog een vurige NSB'er was, die zelfs [het] SS-uniform droeg. Hij moet daarna blijkbaar tot andere inzichten zijn gekomen, althans op blz. 123[-124] stopt hij de volgende hekeling van de Nazi's den pastoor van Santa Rosa [op Curaçao] in de mond: ‘Wat wilt ge, dat ik U zeg? De mens is zondig en tot alles in staat. Maar voor deze zondaars is God gekruisigd en voor niemand anders. Voor de slavenhalers, die honderden mensen hebben laten stikken in het ruim van een schip, voor de SS-leiders die uitgemergelde Joden als een kudde vee naar de gaskamers hebben gejaagd, voor de politici, die de atoombom op Hiroshima en Nagasaki hebben gegooid. Voor dezen is Hij gekruisigd op Golgotha.’Ga naar voetnoot9 De brief dook op tijdens het eerder genoemde onderzoek naar de geschiedenis van de politie op de eilanden. Het archief van De Gaay Fortman bevat verder geen documenten inzake Van Leeuwen. Het CABR wél, waarvan bestanden voor mij geopend werden door de toestemming die de echtge- | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
note van Van Leeuwen verleende.Ga naar voetnoot10 Om enig zicht te verkrijgen op wat er formeel was gedocumenteerd en om zodoende eventueel gefundeerd te kunnen reageren, kreeg ik de documenten onder ogen. Gegeven de beschikbare stukken werd Van Leeuwen, zo staat ondubbelzinnig vermeld, onvoorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Dat mag een geruststellende gedachte zijn, maar - hier van belang - levert nauwelijks informatie op over het reilen en zeilen van de jonge man die Van Leeuwen gedurende de oorlogsjaren was. Het betreft mijns inziens een te omvangrijke leemte om zonder meer aan voorbij te gaan. Eerst wanneer er archivalia over Van Leeuwen in de oorlogsjaren gevonden worden, zou ik mij aan een levensbeschrijving kunnen zetten. | |||||||||
IV LacuneHet ontbreken van archieven over enkele jaren van belang kan een obstakel zijn dat tot het afzien van een levensbeschrijving noodt. Het overlijden van auteur Tip Marugg (Curaçao, 1923-2006) en het samenstellen van zijn verzamelde werk (Marugg, 2009) onderstreepten een lacune van een andere aard: zijn mijn kennis en vaardigheden eigenlijk wel toereikend om een levensbeschrijving te realiseren?
Marugg had ik in de tweede helft van de jaren tachtig leren kennen en sindsdien en tot mijn vertrek van Curaçao naar Nederland - in 2001 - bijna wekelijks bezocht. ‘Met Tip klikte het goed, dat was wederzijds’ zo tekende de journaliste Petra Pos (2009, p. 112) op uit mijn mond. Het was niet voor niets dat hij me de eerste fragmenten van zijn nieuwe roman [De morgen loeit weer aan, 1988] liet lezen en om een reactie vroeg. Toen de roman af was, wilde hij dat ik keek wat er wel of niet deugde. Drie avonden lang namen we samen het manuscript door, bladzijde na bladzijde. Daar zat natuurlijk veel intimiteit in, regel voor regel door het werk waarmee hij na twintig jaar stilzwijgen tevoorschijn kwam. (p. 112) | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
De interviews die Pos afnam met vijftien mensen die Marugg goed hadden gekend bevatten informatie over Maruggs persoon(lijkheid) waar ik - ondanks m'n honderden gesprekken met hem - geen enkele weet van had. Dat hoeft op zich niet te verbazen (sommige geïnterviewden kenden hem tenslotte nog uit zijn jeugd), maar Pos' bundeling zette me aan tot bezinning. Ik had wel al eens een portret van Marugg geschreven, dat in nauwe samenspraak met hem tot stand was gekomen en tijdens zijn leven en erna als in memoriam werd gepubliceerd. Aan die tekst ontleen ik het volgende fragment waarin ik beschrijf hoe ik hem vanuit zijn huis over het erf zie naderen: De lange, magere gestalte loopt vastberaden en expressieloos naar het hek. Ik weet dat hij mij pas op enkele meters van het hek een blik van herkenning zal geven. Zijn ooit zo scherpe zicht is weg. Toen zijn erfelijke oogziekte toenam verdween de auto, bleven boeken gesloten en papier onbeschreven. Steeds minder vaak zie ik hem voor zijn bureau staan, met een voet op de stoel, licht gebogen, geconcentreerde blik op een tekst. (Broek, 2009, p. 660) Marugg wilde niet geopereerd worden. Ik had daar veel moeite mee, het greep me naar de keel dat hij aftakelde en er niets tegen wilde doen. Marugg was stellig in zijn overtuiging: ‘Wij gaan het verkeerde gevecht aan, omdat we willen zijn wie we niet zijn, met alle consequenties van dien. We moeten ons doen en laten regelen naar de omstandigheden. We moeten leren onze beperkingen te accepteren’ (p. 662). Eigenlijk was het heroïsch dat Marugg de gang van het leven accepteerde, een oefening in zelfbeheersing om ervoor te kiezen er geen einde aan te maken en om het allemaal maar te laten gebeuren. ‘Maar ik was jong, dertig jaar jonger dan hij,’ liet ik Pos (2009, p. 116) weten, ik wilde het leven omarmen, zag een man die god betere het kruiswoordpuzzels zat te maken [...] de man die ik had gekend, glipte zo tussen mijn vingers door. Hij verdween. Zeer confronterend, ik voelde me machteloos. Verdrietig vooral. Boos. [...] Ver voor zijn dood nam ik al afscheid. | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Ik had mijn vriend Tip niet geaccepteerd voor wie hij was en vroeg (en vraag) mij af of ik eigenlijk had begrepen wie hij was. Had ik hem gekend? Waren mijn vaardigheden en (mensen)kennis wel toereikend om hem te doorgronden? Zo niet, dan zou ik het bij die ene schets moeten laten en niet aan een omvangrijkere levensbeschrijving moeten beginnen - waarvan akte. Vooralsnog hebben de berustende en tevens inspirerende woorden van Jaap Oversteegen in de introductie tot zijn dubbeldikke biografie van Cola Debrot (Bonaire, 1902 - Nederland, 1981) mij niet over de streep getrokken: Ik moet mij erbij neerleggen, die hele ‘inleving’, die ‘empathie’, is een fabeltje. Hoogstens kan ik mij inspannen om de handelingen en ervaringen van mijn slachtoffer met mijn verstand te reconstrueren, en dat zal dan nooit iets anders zijn dan de weergave van wat ik denk dat ik gedaan zou hebben als ik Cola geweest was, of liever nog, als Cola degene geweest zou zijn die ik vermoed dat hij was. Ik weet onnoemelijk veel detailfeiten over zijn leven, te veel eigenlijk, maar juist daarom: hoe dichter ik hem nader, hoe ongrijpbaarder hij wordt. (Oversteegen, 1994, p. 14) | |||||||||
V KrenkingHoe dichterbij, hoe ongrijpbaarder? Een zekere distantie tot het ‘onderzoeksobject’ zal dikwijls wenselijk zijn. Wanneer die ontbreekt kan dit een deel-aspect vormen van datgene wat in voorgaand punt werd aangereikt, namelijk gemankeerde kennis en vaardigheden. Wanneer die distantie er - voor enige tijd (?) - niet is dan vormt de wederzijdse betrokkenheid - eerder al ‘intimiteit’ genoemd - soms juist een bijzondere ingang om de ander goed te leren kennen. Een leerschool in dezen bleken voor mij de jaren 2000-2005, mijn overgangsjaren van Curaçao terug naar Nederland. Zonder de bedoelde ‘intimiteit’ zou ik bepaalde ervaringen niet hebben onderkend. Ik zou echter evenmin in aanraking zijn gekomen met nóg een potentieel obstakel: (de dreiging van) gerechtelijke vervolging. Met het schrijven van een ‘levensbeschrijving’ lopen we kans om ons krenkend uit te laten over iemand. Die kan vervolgens, na verschijning van | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
de ‘levensbeschrijving’, vanwege ‘smaad’ en/of ‘belaging’ een aanklacht indienen. Ter illustratie weer een persoonlijke ervaring.
Vriendschap bracht mij naar Katwijk - vriendschap met de toenmalige wethouder van Sociale Zaken in die gemeente: Jan E. Post.Ga naar voetnoot11 In 2001 loodste hij mij - terug na twintig jaar wonen en werken op Curaçao - naar de positie van directeur van de twee bedrijven voor sociale werkvoorziening in de Kust-, Duin- en Bollenstreek (KDB), achter Leiden. Die bedrijven stonden op het punt te fuseren tot de nieuwe organisatie MareGroep nv. Na twee jaar was ik als geen ander geïnformeerd over de mogelijkheden en beperkingen van de organisatie waar tegen de duizend mensen werkten. Dat had consequenties voor mijn visie op de toekomst van het bedrijf. Bovendien was de politieke en sociaal-economische omgeving flink aan het verschuiven, terwijl het bedrijf zelf - mede door fikse fusieperikelen - niet meer hetzelfde was als toen de fusie werd ‘ontworpen’. Hoog tijd - zo weten de betere managementstudies te onderbouwen - om zich opnieuw te oriënteren, opnieuw de temperatuur meten. Ik stuurde langzaam maar zeker aan op het stellen van enkele cruciale en, naar bleek, minder welgevallige vragen. Met mijn tegenspraak - ‘wij speelden bedrijfje met belastingcenten’ - keerde het tij. Mocht aantoonbaar het een en ander niet naar wens verlopen en buitenproportioneel veel geld kosten, zoals ik opperde, dan lag dat per definitie niet aan gemeentelijke bestuurders, commissarissen of OR, maar aan één persoon: de directeur. Mijn meervoudig geprezen kwaliteiten reduceerden de betrokken actoren plotsklaps tot nog slechts één wezenskenmerk: ik was ‘niet dienstbaar’. Niet zonder rancuneuze triomf - zo lijk ik terugblikkend te mogen stellen - maakten de commissarissen, bij monde van de vicevoorzitter, kenbaar dat ik zelf als directeur niet deugde en buiten de deur werd gezet. De jaren gekoesterde vriendschap met de man die mij naar Katwijk haalde, werd daarop door hem opgezegd. Per mail. Ondanks zijn ‘onvoorwaardelijke’ vriendschap wenste Jan mij niet langer te kennen. | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
De agressie die met het conflict vervolgens in allerlei vormen en personen op mij afkwam, was verbijsterend, met name daar er niet op ‘de bal’, maar bovenal op ‘de man’ werd gespeeld. Je gelijk halen en krijgen bij de rechter is feitelijk niet meer dan een doekje voor het bloeden.Ga naar voetnoot12 Lange tijd bleef het gevoel door een enorme dubbele ruit te zijn gejonast en met honderden glasscherfjes in m'n hele lijf op straat te liggen. Glasscherfjes die er één voor één uitgehaald moesten worden. Hiertoe ontstond het verlangen de vriendschappelijke en bestuurlijke ervaringen in een autobiografische beschrijving onder te brengen - een monografie. Als waren het vingeroefeningen, die ervaringen verdwenen in verschillende teksten. Van wat een kolkende wirwar aan wederwaardigheden was, maakte ik een samenhangend, zakelijk relaas, dat de titel ‘onder het Katwijkse blauw’ meekreegGa naar voetnoot13. De maalstroom van gevoelens over de teloorgang van vriendschap verwerkte ik in de gedichtencyclus ‘De kus’ (2008). Die werd opgenomen in mijn dichtbundel Het lichten van de jaren (Broek, 2010). Mijn ergernis over de bestuurlijke kuiperij verdween in een spotdicht onder de titel ‘Bestuurlijke zinnen’ (Broek, 2013). Op 10 september 2014 ontving ik een schrijven van de politie (District Leiden en omgeving) met een ‘uitnodiging voor verhoor’ - als verdachte - op vrijdag 19 september 2014 om 10.00 uur aan het bureau aan de Langegracht 11 in Leiden. De aangever, Jan Post, stelde mijn aanhoudende bemoeienis met hem en ons verleden niet op prijs, zoveel werd door telefonisch contact van mijn advocaat met de politie alras duidelijk. Tot een verhoor kwam het niet, omdat al spoedig duidelijk (gemaakt) werd dat ik met die aandacht en mijn teksten binnen de wettelijke lijntjes kleurde. De diversiteit aan genres die ons feitelijk ter beschikking staat, is een geruststellende bescherming. Het verlangen en de ambitie om verder te werken aan een autobiografisch relaas kregen door de aanklacht - ook al werd die niet ontvankelijk verklaard - wel een knauw. Een dreigende gerechtelijke procedure werkt niet inspirerend op inspanningen om de feitelijke | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
gang van zaken ‘onder het Katwijkse blauw’ en de uiteenlopende emoties tot één autobiografische beschrijving te verwerken.
♦ ♦ ♦
Tegen deze vijf hindernissen liep ik op. Inzake de genoemde personen heb ik mij gewonnen gegeven. Niet iedereen die deze hindernissen op zijn of haar pad tegenkomt, zal deze consequentie behoeven te trekken. Al naar gelang de ernst, de vaardigheden van de auteur en/of enig geluk zal de hindernis alsnog genomen of omzeild kunnen worden. De handschoen heb ik dan ook weer opgepakt. Met gepast optimisme verricht ik inmiddels een terreinverkenning naar het leven van de activist P.P.M. (Medardo) de Marchena (Curaçao, 1899 - Bonaire, 1968)Ga naar voetnoot14. Vanwege zijn antikoloniale pamfletten in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, kreeg hij het stempel ‘staatsgevaarlijk’ opgelegd en bracht hij de Tweede Wereldoorlog door in het interneringskamp op Bonaire. Dat snoerde hem nadien goeddeels de mond. Tot de terreinverkenning behoort het inschatten van de kans om een of meerdere van de genoemde hindernissen weer tegen te komen en hoe die het hoofd te bieden. | |||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
| |||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
|
|