| |
| |
| |
Aan de hand mee terug in de tijd
De historische jeugdboeken van Jacques Vriens
Sanne Parlevliet
Nadat Jacques Vriens in 1993 stopte met zijn werk in het onderwijs, kwam er ruimte voor verhalen die niet grotendeels op zijn eigen ervaringen zijn gebaseerd, maar op de ervaringen van anderen en de geschiedenis van de streek waar hij woont en werkte, Zuid-Limburg en Brabant. Zeven historische jeugdromans publiceerde hij hierover, waarvan de laatste, Smokkelkinderen, nog maar net is verschenen. Dat hij graag geschiedenisles gaf en geschiedenisverhalen vertelde in de klas, hielp hem zijn toon te vinden. Vlak voor het uitkomen van zijn eerste historische jeugdboek vertelde Vriens in een interview met De Stem hoe hij oudere mensen had horen vertellen over hun jeugd en dat hij daarover wilde gaan schrijven. Maar het mocht geen historische vertelling met afstand worden, zei hij. ‘Al mijn boeken zijn verhalen met handjes en die handjes trekken de lezer erin.’ (Hamans & Hamans, 1996) Vriens combineerde hiertoe historische feiten met een fictieve plot, waarbij de eerste het ‘vreemde’, het ‘andere’ van de setting benadrukken en de tweede die vreemde elementen weer vertrouwd maken door herkenbare wensen en ervaringen van kinderen in te voegen. Daarnaast zijn in die ‘handjes’ ook veel motieven uit de hedendaagse verhalen van Jacques Vriens te herkennen, zoals de sympathieke volwassene die de hoofdpersoon of hoofdpersonen helpt, vriendschap en ontluikende liefde en seksualiteit, en een hoopvol einde.
| |
| |
| |
Streekgeschiedenis gaat leven
In Limburg en Brabant is men blij met de historische jeugdboeken van Jacques Vriens. Allemaal wekken ze namelijk het verleden van deze streek tot leven. Soms louter als avonturenverhaal, maar aan de meeste boeken ligt een sterk engagement met de sociale omstandigheden van de bewoners ten grondslag. In Vriens' eerste historische jeugdboek, Weg uit de Peel (1997), gaat het vooral om dat engagement en kent de psychologie van de hoofdpersoon nog niet veel diepgang. In een aantal boeken die volgen verandert dat en weet Vriens de streekgeschiedenis met de ontwikkeling van de hoofdpersoon te verbinden.
Weg uit de Peel vormde de leidraad voor een uitgebreid lespakket voor de bovenbouw van de basisschool over het gebied de Peel, dat ligt op de grens tussen Limburg en Brabant. Het vertelt het verhaal van Janneke, een meisje dat opgroeit in een groot, arm gezin dat leeft van turf steken. Janneke is intelligent en droomt van een baan als lerares. Haar meester stimuleert haar daarin en probeert haar ouders ervan te overtuigen dat Janneke zo haar milieu kan ontstijgen. Dit valt echter volledig verkeerd en Jannekes moeder, een schrijnend portret van hardvochtigheid en onvermogen, haalt haar direct van school om te helpen in het huishouden. Als het even kan vlucht Janneke de Peel in, waar ze met haar vriend Willem door de natuur struint.
| |
| |
Jacques Vriens beschrijft hoe het gebied eruit zag aan het begin van de twintigste eeuw en schetst een uitgebreid en realistisch beeld van het leven van arme gezinnen in dit gebied. Jannekes vader en broer zijn turfstekers en wanneer Jannekes vader ziek wordt, moet haar broertje op heel jonge leeftijd ook mee het veen in, omdat er anders te weinig geld is om het grote gezin te onderhouden. Jannekes oudere broer is, net als Jannekes meester, betrokken bij de oprichting van een vakbond die wil strijden voor een beter loon en kortere werkdagen voor de turfstekers. Maar deze idealisten lopen tegen een muur van onbegrip en wantrouwen, zowel bij de uitbuitende veenbazen en de kerk, als bij de turfstekers zelf die niet kunnen en lijken te willen geloven dat ze een stem hebben. Wanneer Willem en zijn vader, die weigeren voor de veenbaas te werken, uit het gebied worden verjaagd, besluit ook Janneke te vertrekken. Weg uit de Peel, het gebied waar ze zo veel van houdt, maar dat tegelijkertijd staat voor uitzichtloze armoede, uitbuiting en onderdrukking. ‘Je snapt hoe oneerlijk en hoe moeilijk het was vroeger, dat wij het nu maar goed hebben,’ reageerde een van de kinderen die het lesproject volgde. En leerkrachten vertelden hoe de geschiedenis van hun eigen streek voor de leerlingen tot leven kwam door het boek (Van de Beuken, 2010, p. 143).
Vriens combineert aandacht voor de sociale omstandigheden, en dan vooral de misstanden, met een spannend verhaal over Jannekes belevenissen in de Peel en de geëngageerde weergave van de strijd voor het oprichten van een vakbond. In termen van de typologie van Drop (1972), die volgens Ros (2014) ook toepasbaar is op hedendaagse historische jeugdboeken, zou dit boek daarmee vallen tussen de historische avonturenroman en de historische ideeënroman. De psychologie van Janneke blijft wat vlak en onuitgewerkt. Hoewel zij zich steeds beter realiseert dat zij weg wil uit de Peel en dit uiteindelijk ook doet, is er van een sterke ontwikkeling geen sprake. Dit is anders in vier historische jeugdboeken die volgen: Tien torens diep (2004), Oorlogsgeheimen (2007), Strijd om de kathedraal (2012) en Smokkelkinderen (2016). Deze boeken bieden naast avontuur en engagement ook een beter uitgewerkte psychologische ontwikkeling van de hoofdpersoon, een ontwikkeling die in gang gezet en beïnvloed wordt door de specifieke historische setting.
| |
| |
Vriens' tweede historische jeugdboek, Tien torens diep, speelt zich eind jaren vijftig af in de Limburgse mijnwerkersstreek. Het mijnverleden van Limburg werd lange tijd verguisd als een stuk oneerbare geschiedenis. Het werk in de mijnen was vies en gevaarlijk, een soort slavenwerk, de mijnwerkers werden uitgebuit en de mijnen verpestten het Limburgse landschap. Niets om trots op te zijn. Vriens' boek laat de schaduwkant van het mijnwerkersbestaan dan ook niet links liggen. Het vertelt over Stef en Victor, die ervan dromen om later samen de mijn in te gaan, maar die de andere kant van het mijnleven steeds beter leren kennen. Dat Victors vader is overleden bij een mijnongeluk, maakt hem alleen maar meer vastberaden om in zijn voetsporen te treden. Maar wanneer Stefs broer en grote held omkomt, wordt de aantrekkingskracht van de mijn voor hem kleiner en kleiner. En dan heeft hij ook nog een opa die kampt met heftige stoflongen, een typische aandoening waar mijnwerkers op oudere leeftijd vaak mee kampten en aan overleden. De tegenstrijdigheid van het mijnleven, de aantrekkingskracht van het ondergrondse avontuur en de kameraadschap die er heerste en de zwarte kant van gevaar en ziekte, worden mooi verenigd in opa's afwisselend vervloeken van de mijn en de meeslepende verhalen die hij erover vertelt. Bij het uitkomen van de TV-jeugdserie die op basis van het boek werd gemaakt kwamen veel emotionele reacties in het openbaar naar boven. Oud-mijnwerkers en familie herkenden veel en waren trots dat de jeugd van Nederland hun verleden via het boek en de serie zouden leren kennen. In een reportage van Dagblad De Limburger stelde een van hen dat dit de pijn van jarenlange miskenning verzacht (‘Geschiedenis herschreven’, 2009).
Vriens' bekendste historische jeugdboek is waarschijnlijk zijn derde, Oorlogsgeheimen, dat ook verfilmd werd. Oorlogsgeheimen gaat over het laatste oorlogsjaar in Zuid-Limburg. Door met mensen uit de streek te praten die de oorlog als kind hadden meegemaakt ontdekte Vriens dat de oorlog daar anders was verlopen dan in andere delen van Nederland. Mensen moesten vaker de schuilkelders in vanwege overvliegende geallieerden op weg naar het Ruhrgebied en er landden veel parachutisten, die vaak door Zuid-Limburgers geholpen en verborgen werden. Opnieuw weet Vriens het kindperspectief goed te vangen en tegelijkertijd een beeld van de streek te geven. Veel van de mensen die hij sprak, vertelden over
| |
| |
de geheimen die volwassenen tijdens de oorlog steeds voor kinderen hadden, terwijl kinderen de oorlog net zo goed meemaakten. Dat werd het uitgangspunt voor het verhaal over Tuur, die de oorlog aanvankelijk nog wel spannend vindt, maar hoe meer geheimen hij te weten komt, hoe meer hij beseft dat oorlog iets heel anders is dan een spannend avontuur. Dat begint met de ontdekking dat zijn vriendinnetje Maartje Joods is. Het dorp waar Tuur en Maartje wonen, raakt steeds meer in de grimmige oorlogssfeer betrokken. Een NSB'er wordt burgermeester, Maartje wordt weggehaald, Tuur ontdekt dat zijn vader en broer zijn betrokken bij het verstoppen van Engelse parachutisten, hij hoort van de concentratiekampen en uiteindelijk moet het hele gezin onderduiken in een mergelgrot. Net als in Tien torens diep zorgt toenemende kennis over de situatie ervoor dat Tuur een genuanceerdere blik op de werkelijkheid krijgt. Wat aanvankelijk een spannend avontuur leek, blijkt in werkelijkheid grimmige kanten te hebben.
Strijd om de kathedraal (2012) is opnieuw een dik historisch leesboek, ditmaal gesitueerd in de middeleeuwen en wederom in het zuiden van Nederland. Avontuur speelt in dit boek een grotere rol dan engagement, maar de jonge hoofdpersoon Thies maakt een vergelijkbare psychologische ontwikkeling door als Stef en Tuur. Thies' vader is de bouwmeester van een immense kathedraal en Thies is voorbestemd om in zijn voetsporen te treden. Maar Thies wil liever toneelspeler worden. Hij twijfelt aan God en ziet niet in waarom er zo'n groot en duur gebouw voor Hem moet komen. Hij wordt verliefd op een blind meisje, de dochter van een
| |
| |
van de bouwvakkers, een sjouwer. Het standsverschil maakt hun liefde onmogelijk, maar Mette weet wel Thies' ogen te openen voor de schoonheid van de kathedraal en het boek eindigt ermee dat Thies zich neerlegt bij zijn lot. Niet voor God, maar voor de mensen, om hen te laten zien dat het niet uitmaakt of ze sjouwer zijn of bouwmeester, ‘want alleen samen lukt het om zoiets groots voor elkaar te krijgen’ (Vriens, 2012, p. 176). Naast deze ontwikkeling biedt het boek ook een spannende plot, want de bouw wordt gesaboteerd door onbekende lieden en Thies en Mette komen erachter dat dit de broeders uit een nabijgelegen klooster zijn. Zo verwerkte Vriens ook kritiek op het katholieke geloof, de kerk en haar dienders in zijn boek.
Smokkelkinderen (2016), Vriens' pas verschenen nieuwste historische jeugdboek heeft een subtiele karaktertekening en een sober plot. Arie woont in een arme streek in Limburg vlakbij de grens met België tijdens de crisis in de vroege jaren dertig. Veel inwoners van zijn dorpje houden zich bezig met smokkelen. Niet van mensen of geld, maar van ‘het vette goud’, boter, dat in België per kilo het dubbele oplevert. Maar boter smokkelen is verboden en waar de ene helft van de inwoners er zijn geld mee verdient, is de andere helft belast met het bewaken van de grens. Dit levert natuurlijk spanning en achterdocht op, ook tussen de kinderen van het dorp. Maar ondanks het feit dat Aries vader smokkelaar is en de vader van zijn beste vriend grensbewaker, blijven ze vrienden door dik en dun. Smokkelkinderen vertelt hoe het gezin van Arie (oma, vader en twee kinderen) zich staande houdt door naast een schamele uitkering te smokkelen. Arie wil niets liever dan ook smokkelaar worden. En schrijver. Wanneer Aries vader in de gevangenis belandt, moet Arie het smokkelen waar hij eerst van droomde waar maken om zijn vader vrij te kunnen kopen. In dit laatste historische jeugdboek weet Jacques Vriens opnieuw geloofwaardig de beleving van een kind van een historische praktijk in het zuiden van Limburg op te tekenen.
Dat de provincie blij was met de aandacht die Vriens met zijn boeken voor de streek wekte, blijkt uit de opdracht die hij kreeg van de Provincie Limburg, samen met het Limburgs Museum en Staatsbosbeheer, om een verhaal te schrijven over de vuursteenmijn in het Savelsbos. Zo zouden bezoekers een beeld kunnen krijgen van hoe mensen en kinderen daar in
| |
| |
de prehistorie leefden. Het resultaat was Ruzie om de vuursteenmijn (2008), een kort verhaal voor kinderen van een jaar of negen. In tegenstelling tot de boeken die Vriens niet in opdracht schreef, gaat het in dit boek vooral om de informatie en het avontuur. Ruzie om de vuursteenmijn vertelt over de jongen Fjor die samen met zijn vriendinnetje Gente en zijn opa naar de vuursteenmijn gaan om eten te brengen naar zijn vader. Onderweg vertelt opa iets over de geschiedenis van de mijn en de volken die eromheen leven. Wanneer Fjor af moet dalen in de grot lezen kinderen over de gevaren en het belang die er toen aan de mijn verbonden waren. Het boek is van een totaal ander kaliber dan Vriens' niet in opdracht geschreven historische jeugdboeken. Het is niet alleen voor jongere kinderen, maar ook veel korter, waardoor er weinig ruimte is voor een interessante karakterontwikkeling of een goede plot. Het biedt vooral op een aangenaam verhalende wijze informatie over een heel vroege periode in Limburg.
Ook in opdracht, ditmaal van de Efteling, schreef Jacques Vriens Baron 1898 (2015). En opnieuw is avontuur hier de motor. Baron 1898 is een wat schetsmatig verhaal over een vermeende goudmijn in de Peel en een hebzuchtige baron die er alles voor over heeft die mijn te ontginnen. Net als in Strijd om de kathedraal zijn er twee kinderen die de plannen van deze inhalige volwassene doorhebben, terwijl ze zelf kampen met een verboden liefde. Het is een typische historische avonturenroman. In het verhaal komen veel spannende scènes voor die te maken hebben met duistere krachten uit het bijgeloof, die de ontginning van de mijn tegenhouden. Witte wieven bijvoorbeeld, die de baron bang maken wanneer hij de mijn wil ontginnen. Het verhaal is ook duidelijk toegeschreven naar de attractie van de Efteling, waarin bezoekers kompels worden voor de baron. ‘De baron moet (...) steeds opnieuw ronselaars eropuit sturen, naar dorpen en steden, om nieuwe arbeiders naar de mijn te lokken. En dat lukt, de kompels blijven komen, ondanks de vele griezelverhalen die
| |
| |
de ronde doen over wat er zich ondergronds afspeelt,’ schrijft Vriens. De bezoekers van de attractie worden door verschillende ruimtes geleid die te maken hebben met het werken in mijnen om vervolgens daadwerkelijk af te dalen in een mijnschacht, waarbij de witte wieven de kabel van de lift kapot maken en de kompels dus een vrije val in de mijn maken. Vriens' boek eindigt met een toespeling op die bezoekers van de Efteling: ‘En nog steeds, elke dag weer, heeft Hooghmoed nieuwe kompels nodig die de moed hebben om af te dalen in de duistere dieptes van Baron 1898.’ (Vriens, 2015, p. 170)
| |
Sporen uit het verleden
Kenmerkend voor de historische jeugdboeken van Vriens is de goed gedocumenteerde setting vol verwijzingen naar voorwerpen en culturele uitingen uit de betreffende historische periode. Niet alleen de historische gebeurtenissen zijn adequaat weergegeven, maar Vriens goede documentatie blijkt nog meer uit de verwijzingen naar spullen, woorden en cultuuruitingen, zoals muziek en radioprogramma's, die specifiek horen bij de periode en de Zuid-Limburgse streek. In Tien torens diep brengt Vriens bijvoorbeeld veel woorden tot leven die na het sluiten van de mijnen in onbruik zijn geraakt, zoals ‘koel’ voor mijn, ‘koelpiet’ voor de werkers in de mijn en ‘koempel’, het woord voor vriend onder de grond, dat de samenhorigheid van de mijnwerkers benadrukt. Hij schetst ook een beeld van de tijd door te benadrukken dat bepaalde spullen die nu vanzelfsprekend zijn, toen nog bijzonder waren om in huis te hebben. Een televisie bijvoorbeeld. Niemand heeft geld om die te kopen. Er is er in het dorp maar één en die heeft de eigenaar gewonnen met een postduivenwedstrijd. Maar dan krijgt Wietske thuis een wasmachine. ‘Wat een luxe!’ roept Stef. Dat is net zo bijzonder als een televisie, want bijna niemand in de mijnwerkerskolonie heeft een wasmachine:
| |
| |
Op maandag staan alle huisvrouwen zich in het zweet te werken om de smerige mijnwerkerspakken van hun mannen schoon te krijgen. Meestal worden al op zondagavond grote ketels op het vuur gezet. Daarin staat de vuile was de hele nacht zachtjes te koken. Als je 's avonds laat door de koloníé wandelt, ruik je overal de geur van soda en groene zeep. Op maandag worden de mijnwerkersjassen en broeken op grote planken gelegd en met de hand geschrobd en geboend. De kolenstof is zo diep in de kleding doorgedrongen dat je uren bezig bent om het eruit te krijgen. Een wasmachine zou heel veel werk schelen, maar voor de meeste mensen is het onbetaalbaar.
(Vriens, 2004, pp. 54-55)
Bijna niemand weet dan ook hoe een wasmachine er in het echt uitziet. Maar Stef heeft erover gelezen in het tijdschrift De Katholieke Illustratie, ook weer zo'n relikwie uit de jaren vijftig waarmee Vriens de historische setting kleurt.
In Smokkelkinderen, dat zich nog een twintigtal jaren eerder afspeelt, markeert de radio de historische setting. Aries vader heeft er een aangeschaft, hoewel hij zich dat eigenlijk helemaal niet kan veroorloven. Samen luisteren ze naar Kees Pruis, een populaire volkszanger uit het interbellum, en Arie vindt ook ‘De avonturen van Ome Keesje’ leuk, een hoorspel over een detective dat in de jaren dertig en veertig op de radio werd uitgezonden. De radio speelt bovendien een belangrijke rol in de plot. Om hem af te betalen moet Aries vader namelijk extra smokkelen. Arie mag voor het eerst mee, maar ze worden betrapt. Ze weten te ontkomen, maar verliezen een groot deel van hun smokkelwaar en bij een volgende tocht wordt Aries vader in de val gelokt en gepakt. Toch bezorgt de radio hen niet uitsluitend ellende. Uit het boekje Alles over uw radio heeft Aries vader zo veel geleerd over hoe radio's in elkaar steken, dat hij ze nu ook kan repareren. Hij maakt zich er populair mee in de gevangenis en vindt er na zijn vrijlating zelfs een baan in.
De sporen uit het verleden vervreemden lezers van de setting en bevestigen de afstand tussen hen en de personages. Maar Vriens maakt de vreemde setting vertrouwd met herkenbare motieven die ook in zijn schoolverhalen terug te vinden zijn (vergelijk Heijs, 2007): sterke en
| |
| |
eigenzinnige kindpersonages die leren dealen met de werkelijkheid, geholpen door een krachtige vriendschap, al dan niet gelardeerd met een vleugje seksualiteit, die problemen en tegengestelde achtergronden weer-staat, een verlichte volwassene (vaak een leerkracht) die de kinderen helpt, ze stimuleert om verder te leren, uit te zoeken wat ze zelf willen in het leven en hen bijstaat met raad en daad, en een hoopvol en toch realistisch einde, dat in deze boeken de historische werkelijkheid geen geweld aandoet.
| |
Kinderen uit een andere tijd?
In elk van Vriens' historische jeugdboeken maken we de geschiedenis mee vanuit het perspectief van een kind met een nogal kritische blik en ideeën. Stuk voor stuk vertegenwoordigen de hoofdpersonen een kind dat weliswaar in een andere tijd leeft, maar daarin hedendaagse normen van gelijkheid, rechtvaardigheid en verdraagzaamheid durft te verdedigen. Daarmee zijn zij in de meeste gevallen ruimdenkender dan andere personages, waaronder veel van de volwassenen, die de denkbeelden van de historische periode vertegenwoordigen. Maar hoewel het de historische omstandigheden, gewoontes en denkbeelden ter discussie stelt, is het niet in staat hier veranderingen in aan te brengen. Vriens' hoopvolle boodschap is dat de kinderen desondanks een weg vinden in niet ideale omstandigheden. Zij worden daarbij geholpen door een sterke vriendschap met een leeftijdgenoot en altijd één of twee volwassenen die hun denkbeelden delen. De sociale positie van de kinderen is daarmee misschien vrij realistisch weergegeven, Vriens' hoofdpersonen hebben allemaal dus een wel heel modern verlangen naar zelfontplooiing, zelfstandigheid en individualiteit - iets wat de herkenbaarheid voor hedendaagse lezers ten goede komt, maar de vraag oproept of dit werkelijk kinderen zijn uit 1422, 1900 of 1934.
Het verlangen naar zelfontplooiing van de hoofdpersonen staat steeds haaks op de verwachtingen van het milieu uit de betreffende periode. Wanneer Janneke uit de Peel aan haar moeder vertelt dat ze zo graag juf wil worden, wordt haar moeder woedend. ‘Dat is niks voor ons soort mensen,’ roept ze. ‘Nu snap ik waar jouw opstandigheid vandaan
| |
| |
komt.’ (Vriens, 1997, p. 38, 39) Jannekes moeder wordt gesteund door haar dorpsgenoten. Men is bang dat de peelwerkers gestraft zullen worden als ze hun kop boven het maaiveld uitsteken (p. 39).
In Strijd om de kathedraal wil Thies liever toneelspeler worden dan bouwmeester, omdat hij de eerbied voor en onderdanigheid aan God van zijn tijdgenoten niet deelt. Het is echter niet erg waarschijnlijk dat de vraag wat je wilde worden opkwam in het hoofd van een kind uit een tijd waarin geboorte je stand en bestemming bepaalde. Daarnaast is Thies ook nog eens onmogelijk verliefd op een blind meisje uit een lagere stand. ‘Er zijn nou eenmaal verschillen tussen mensen,’ zegt zijn moeder. ‘De goede God heeft het zo bedoeld en daar moeten wij ons bij neerleggen.’ (Vriens, 2012, p. 136) Thies deelt zijn onmogelijke liefde voor een meisje uit een lagere stand met Jochem, de hoofdpersoon uit Baron 1898. Maar waar Thies' liefde inderdaad onmogelijk blijkt, wordt deze in het veel minder op historische feiten en omstandigheden gebaseerde Baron 1898 wel gehonoreerd. In het laatste hoofdstuk begrijpt iedereen die tegen hun liefde was ineens dat ze voor elkaar bestemd zijn. En Jochem en Doortje vertrekken met hun zegen uit het dorp.
Stef uit Tien torens diep droomt er aanvankelijk juist helemaal niet van om zijn milieu te ontstijgen. Hij wil graag de mijn in, net als zijn vader en oudere broer. Pas nadat hij steeds meer oog krijgt voor de gevaarlijke en ongezonde omstandigheden, laat hij de gedachte toe ook niet voor de mijnbouw te kunnen kiezen. Dat kan, omdat hij net als de andere hoofdpersonen slim genoeg is om door te leren. Intelligentie en tegendraads denken of leren denken is een kenmerk van alle hoofdpersonen. Maar Vriens heeft de historische werkelijkheid geen geweld aangedaan; alleen de jongens uit de boeken die zich in de twintigste eeuw afspelen krijgen ook daadwerkelijk de kans om hun milieu te ontstijgen. Zo kan ook Arie uit Smokkelkinderen met steun van de kerk naar de hbs.
| |
Volwassen helpers
De kinderen worden in hun strijd voor zelfstandigheid en zelfbeschikking steeds geholpen door een volwassene die net als de hoofdpersonen ruimdenkender is dan de rest van de gemeenschap. In Strijd om de
| |
| |
kathedraal is dat de broeder van het klooster die de tuin onderhoudt. Hij helpt de kinderen zich te verbergen als Mette achtervolgd wordt en zorgt ervoor dat Thies' vader er niet achter komt dat Thies tegen zijn verbod in met het meisje is blijven omgaan. Net als in de schoolverhalen is de volwassen helper soms een meester. De meeste volwassenen durven niet buiten de kaders van hun geloof, stand en tijd te denken en houden vast aan denkbeelden die de kinderen ter discussie durven stellen. Zoals de ongelijkheid tussen de turfstekers en hun bazen in de Peel en het beperkte toekomstperspectief van de kinderen van de peelwerkers. De moeder van Janneke wil niet alleen haar oudste dochter binnen het eigen milieu houden, maar is net als veel anderen uit de turfstekersgemeenschap bang voor de nieuwe ideeën over vakbonden en rechten voor de werkers. Opnieuw is het de meester die deze nieuwe ideeën uitdraagt. Niet alleen stimuleert hij Janneke om verder te leren, hij wil ook een vakbond voor de Peelwerkers oprichten. ‘Het is altijd hetzelfde in de Peel,’ zegt hij. ‘De mensen blijven maar doormodderen in die veenputten. Als ze de kans krijgen om eruit te komen, dan doen ze het niet. Ze worden klein gehouden, maar ze willen ook klein gehouden worden.’ (Vriens, 1997, p. 52) Hij heeft echter maar weinig medestanders. ‘Gek en gevaarlijk,’ noemen de peelwerkers hem (p. 39). Ze beschuldigen hem van opstokerij en oplichterij.
Drie decennia later heeft de oma van Arie in Smokkelkinderen de neiging om hetzelfde te redeneren als Jannekes moeder. ‘Dat is toch niks voor ons, ik bedoel, ik heb alleen lagere school gehad,’ zegt ze wanneer Aries meester voorstelt dat Arie doorleert na de lagere school. ‘(...) ik wil kinderen juist een kans geven om verder te komen,’ antwoordt de meester. Maar net als Jannekes moeder wil oma niet haar hand ophouden bij de pastoor voor het leergeld. Aries vader gaat echter tegen haar in: ‘Het is toch een geweldig bericht dat onze Arie naar de hbs kan,’ zegt hij, (...) ‘de pastoor is niet mijn allergrootste vriend, maar dat potje is een mooie uitvinding van hem. (...) Moeder, we moeten juist trots zijn op onze jongen. Hij mag doorleren, die kans hebben wij niet gehad.’ (Vriens, 2016, p. 131)
Het motief van een toekomst buiten het eigen milieu is in Smokkelkinderen extra interessant, omdat Vriens naast de spannende smokkelplot
| |
| |
en de nadruk op leren als kans ook reflectie invoegt op lezen en schrijven, het proces van schrijven, schrijver worden en hoe lezen daarbij kan helpen. Arie is een groot lezer en een fan van het klassieke historische jeugdboek Fulco de Minstreel van C. Johan Kieviet. Hij kent hele zinnen uit dat boek uit zijn hoofd en vindt het leuk ze te gebruiken. ‘Hij kende geen vrees en was moedig als altijd,’ citeert hij wanneer hij bang is tijdens het smokkelen (p. 10). ‘Mijn gemoed is gevuld met de bitterste haat,’ wanneer zijn zusje gepest wordt (p. 21). En hij houdt van Lisa vanwege ‘de blijdschap op haar lief gelaat’ (p. 22). Arie wil dan ook naast smokkelaar graag schrijver worden. Wanneer zijn klas- en dorpsgenoten hem daar om uitlachen neemt zijn meester het voor hem op:
(...) meester Jaspars geeft een keiharde klap met zijn aanwijsstok op het bord. Het wordt onmiddellijk stil, want de meester is nu echt boos.
Een voor een staart meester Jaspars de kinderen aan en iedereen bereidt zich voor op het ergste.
Het is doodstil. Dan hoor je alleen de voetstappen van de meester die met grote passen naar de kast achter in de klas loopt. Met een plechtig gebaar maakt hij die open en haalt hij er een schrift en een potlood uit.
Daarmee gaat hij naar Arie en hij legt ze voor hem neer op zijn bank. ‘Alsjeblieft, Arie,’ zegt hij, ‘dit is voor je verhalen en trek je niets aan van dat stomme gehinnik. Iemand zoals jij, die alle boeken al uit heeft en voor wie ik zelfs verhalen van thuis moet meenemen, kan vast en zeker schrijver worden.’ (Vriens, 2016, p. 26)
Maar Fulco zit Arie in de weg. Het lukt hem niet om eigen zinnen te bedenken. Wanneer hij dat bekent aan de meester, raadt die hem aan Fulco een tijdje op te bergen en eerst nog veel meer boeken te lezen, om te ontdekken hoe andere schrijvers verhalen bedenken. Bovendien, ‘Je eigen leven kan ook een avontuur zijn,’ zegt hij veelbetekenend (Vriens, 2016, p. 132). Arie snapt wat zijn meester bedoelt. ‘Wat er verder ook gaat gebeuren, ooit zal hij een écht boek schrijven,’ denkt hij op de laatste bladzijde. ‘De titel heeft hij al bedacht: Smokkelkinderen’ (p. 133).
| |
| |
| |
Vriendschap, liefde en een vleugje seksualiteit
Het zijn niet alleen volwassenen die de hoofdpersonen helpen. Er is ook een belangrijke rol weggelegd voor vriendschap tussen leeftijdgenoten in de boeken. Stuk voor stuk hebben de hoofdpersonen een bijzondere en belangrijke vriend en/of vriendin. Uitzonderlijk sterke vriendschappen zijn het, want de personages behoren zonder uitzondering tot verschillende of zelfs vijandelijke groepen. De historische boeken hebben met de schoolverhalen van Jacques Vriens gemeen dat zij zich allemaal afspelen binnen een kleine gemeenschap. Niet zo klein als een schoolklas, maar wel een gesloten dorpsgemeenschap. Kleine gemeenschappen hebben veel ongeschreven regels. Wie hier niet in past of zich niet volgens bepaalde normen gedraagt, valt er al snel buiten. In elk boek speelt in- en uitsluiting dan ook een rol. Degenen die vasthouden aan de strakke regels van de groep zijn vaak kortzichtige, bevooroordeelde en egoïstische kinderen, terwijl de hoofdpersonen vaak degenen zijn die er buiten vallen of de buitengeslotenen verdedigen, slim en ruimdenkend zijn en een anachronistische kijk op de historische omstandigheden en gewoontes hebben.
Janneke (Weg uit de Peel) is bijvoorbeeld bevriend met de vrijgevochten Willem, die niet tot de Peelwerkersgemeenschap behoort. Rooie Willem wordt gepest omdat zijn vader weigert zich door de veenbaas te laten onderdrukken en geen turf wil steken. Zij zijn niet alleen buitenstaanders, maar worden ook actief vervolgd. Maar Janneke ontdekt dat Willem slim is en meer van de natuur in de Peel weet dan wie ook. Ze kiest ervoor de vriendschap te behouden en Willem uiteindelijk zelfs achterna te gaan, weg van haar familie.
Tien torens diep, dat ook nog de ondertitel Een verhaal over vriendschap draagt, gaat over de vriendschap tussen Stef en Victor die aanvankelijk allebei mijnwerker willen worden. Op die droom is hun jarenlange vriendschap gebaseerd. Ze hebben er zelfs een ‘Geheim Mijnboek’ over, waarin ze hun fantasieën opschrijven. Hun beste vriendin Wietske behoort ook tot de club. Wietske wordt echter door de andere kinderen uit het dorp gepest omdat ze niet katholiek is. ‘Heiden, heiden!’ jennen ze haar. ‘Gelooft niet in God,/ Maar in de heilige pispot.’ (Vriens, 2004, p. 50)
| |
| |
Stef en Victor trekken zich daar niets van aan. Stef gaat er zelfs door aan het geloof twijfelen. Wanneer Victor verwoordt hoe er in deze periode in deze streek gedacht wordt - ‘Mijn vader zit in de hemel, maar heidenen gaan naar de hel’ - durft Stef er het zijne van te denken: ‘Misschien bestaat de hel helemaal niet. Is die gewoon verzonnen door de pastoor om ons bang te maken’ (p. 52).
Maar dan besluit Stef dat hij de mijn niet meer in wil. Hij is bang geworden door de verhalen van zijn opa en de dood van zijn broer. Hoe moet hij dat aan Victor vertellen? Kunnen ze nog wel vrienden blijven? In hun ‘Geheime Mijnboek’ schrijft hij: ‘Victor wil koelpiet worden, samen met mij. Maar ik wil het niet meer. Ik weet niet hoe ik dat aan hem moet vertellen, want hij is mijn beste vriend. Ik wil dat hij dat blijft. Voor altijd.’ (p. 150) Nadat Victor dat heeft gelezen maakt hij een nieuwe vlieger voor Stef. ‘We zijn voortaan koempels in de lucht,’ zegt hij (p. 152).
Vriendschap weet zich steeds te onttrekken aan tegenstellingen. Zelfs Arie en Toon uit Smokkelkinderen blijven beste vrienden, hoewel de vader van Toon als grenswachter jaagt op de vader van Arie. In Oorlogsgeheimen, Strijd om de kathedraal en Baron 1898 ontwikkelt de vriendschap zich tot een ontluikende liefde. Maar die liefde is niet altijd in staat te overwinnen. Maartje (Oorlogsgeheimen) ‘kwam bij Tuur in de vijfde klas en hij vond haar meteen leuk. Ze is anders dan de kinderen uit het dorp’ (Vriens, 2007, p. 12). Dat ze anders is, komt niet alleen doordat ze uit ‘Holland’ komt, ontdekt Tuur, maar ook omdat ze al veel heeft meegemaakt en helemaal niet het nichtje van de boer en boerin waar ze logeert blijkt te zijn. Maartje is Joods. Tuur kan zijn vriendinnetje niet beschermen tegen de razzia's en ze wordt weggehaald. Thies (Strijd om de kathedraal) vindt Mette ook meteen leuk. ‘Ze heeft een leuk rond gezicht, zelfs als ze boos is, met groene ogen en opvallend lange wimpers.’ (Vriens, 2012, p. 29) Dat ze blind is en tot een veel lagere stand behoort dan hij kan hem niet schelen. Toch moeten ze zich hierbij neerleggen, omdat ‘de dochter van een sjouwer en de zoon van de bouwmeester niet bij elkaar passen’ (p. 176).
Net zoals in Vriens' boeken die zich in deze tijd afspelen, vormt naast ontluikende liefde ook ontluikende seksualiteit vaak een onderwerp. Soms alleen van gesprek, zoals in Weg uit de Peel: ‘Wat doet Hanna met
| |
| |
die kerels achter de turf,’ vraagt Willem aan Janneke. ‘Kindjes maken,’ antwoordt Janneke. (...) Willem gaat weer recht zitten en vraagt met donkere stem: ‘Zullen wij het ook doen? We weten alletwee hoe het moet.’ (Vriens, 1997, p. 23) In Tien torens diep proberen de kinderen ook vast wat uit:
Stef zegt: ‘Joep en Femke hebben het dus gedaan met elkaar.’
‘Wat?’ vraagt Wietske uitdagend.
‘Geneukt.’
Wietske bloost.
‘Weet jij al wat dat is?’ vraagt Victor.
Wietske wordt nog roder, maar ze wil zich niet laten kennen en antwoordt stoer: ‘Een beetje. Maar ik doe het niet voordat ik getrouwd ben. Ik wil wel zoenen met een jongen, maar ik ben niet zo stom als mijn zus.’
(...)
‘Dan weet ik de laatste test,’ zegt Stef. ‘Je moet ons zoenen.’
(Vriens, 2004, pp. 122-123)
In Oorlogsgeheimen vraagt Maartje verkering aan Tuur. En hoewel hij niet precies weet wat je eigenlijk moet doen als je verkering hebt, voelt hij dicht naast haar in de schuilkelder ineens hoe fijn het is om haar vast te houden: ‘Zo voelt dat dus, denkt hij, als je het blote lijf van een meisje mag aanraken. Maar dit is helemaal niet slecht, dit is zijn meisje, op wie hij verliefd is.’ (Vriens, 2007, p. 94)
Vriens durft ook een andere, onderdrukkende kant van seksueel gedrag te laten zien. In Smokkelkinderen valt een van Aries klasgenoten zijn verstandelijk gehandicapte zusje lastig:
Arie schrikt van het verkrampte gezicht van Leendert, dat er nu echt uitziet als de kop van een roofvogel die op het punt staat zijn prooi te grijpen.
Dan drukt Leendert zijn mond tegen Nellekes lippen, maar die draait meteen haar hoofd weg. De roofvogel wordt kwaad, pakt het meisje
| |
| |
ruw bij haar schouders en gooit haar op de grond. (Vriens, 2016, p. 96)
En hoewel Arie zich vaak schaamt voor zijn zus, neemt hij het nu voor haar op en verjaagt Leendert. Zijn vriendinnetje Lisa leert hem anders kijken naar zijn zus en naar anders zijn: ‘Natuurlijk is het stom dat Nelleke het in haar broek doet, maar daar kan ze niks aan doen. Dus als jij weer met haar door het dorp loopt en iemand pest je, dan ga je rechtop staan en zeg je: “Wees blij dat je niet zo'n zus hebt, maar ik schaam me niet voor haar, want ze is de liefste zus van de wereld.”’ (p. 77)
| |
Niet happy, wel hoopvol
De historische omstandigheden zijn vaak schrijnend en de ambities en verlangens van de kinderen worden meestal niet ingelost. Sterker nog, zij krijgen te maken met grote sociale problemen en zijn vaak het slachtoffer van de omstandigheden. Van een happy end is in de meeste boeken dan ook geen sprake. De kinderen moeten zich aanpassen aan de omstandigheden, heersende denkbeelden of eisen van de omgeving. Toch zijn de boeken niet alleen maar zwaar door de nadruk op de kracht van vriendschap en de humor die er in zit. Bovendien eindigen Vriens' historische jeugdboeken steevast hoopvol. Zo weet Janneke (Weg uit de Peel) te ontsnappen aan haar gewelddadige en gefrustreerde moeder en aan haar lot als slovende huismoeder in de Peel door op een nacht met haar geit weg te lopen. Vriens geeft de lezer vier opties hoe het verder kan zijn gegaan, vier versies van een oud verhaal over een meisje dat met haar geit de Peel in is gelopen. Zij doolt nog steeds rond. Zij is verdronken in een moeras. Zij heeft zich aangesloten bij een circus. Of, en dat wordt expliciet als de mooiste optie gepresenteerd, zij is met haar geliefde in een hut in de Peel gaan wonen. In alle gevallen geldt: zij is ontsnapt aan de onderdrukking en uitbuiting van de Peelgemeenschap. Stef uit Tien torens diep en Arie uit Smokkelkinderen doen wat Janneke niet heeft kunnen doen: doorleren. Doorleren staat voor het milieu ontstijgen, een sociale mobiliteit die de toekomst van de kinderen hoopvol maakt. En
| |
| |
hoewel Tuur (Oorlogsgeheimen) zich realiseert dat hij zijn vriendinnetje nooit terug zal zien, heeft zijn familie de oorlog overleefd en krijgen zij de kans hun leven weer op te pakken.
De onmogelijke liefdes van Thies en Mette in Strijd om de kathedraal en Jochem en Doortje in Baron 1898 eindigen verschillend. Nogal ongemotiveerd mogen Jochem en Doortje aan het einde van het boek ineens wel samen verder en zij verlaten samen het dorp. Historisch accurater lijkt de verwijdering van Thies en Mette. Wanneer Mette korte tijd bij hem thuis is opgenomen realiseren de kinderen zich dat ze nooit samen zullen kunnen zijn. Mette legt zich neer bij haar lot te leven in een klooster. En Thies heeft de motivatie om bouwmeester te worden gevonden door de bouw van de kathedraal anders te leren zien. Hij wil deze niet voor God bouwen, maar wel voor de mensen. Om hen te laten zien dat zij dit samen kunnen. En voor Mette, om haar te laten zien dat de verschillen tussen mensen er niet toe doen, want dat zij elkaar nodig hebben. Wanneer ze allebei volwassen zijn, komen ze elkaar weer tegen. ‘Weet je, Thies,’ zegt Mette,
‘het is allemaal anders gelopen dan wij wilden, toen we nog kinderen waren. Maar ik ben heel gelukkig in het klooster. Natuurlijk denk ik nog wel eens terug aan vroeger en in gedachten sta ik dan weer met jou op de steigers. Dat zal ik nooit vergeten en ik ben je er nog steeds dankbaar voor.’
‘En ik jou,’ antwoordt Thies, ‘want door jouw ogen leerde ik anders kijken naar de kathedraal.’ (Vriens, 2012, p. 186)
Jacques Vriens geeft zijn historische jeugdboeken geen ahistorische happy endings mee, maar wel hoopvolle eindes. De personages zijn wijzer geworden en hebben hun plek in de wereld gevonden, of zijn op de goede weg om die te vinden. Het perspectief van een kind op de historische tijd en omstandigheden heeft Vriens voor lezers herkenbaar gemaakt door ze gedachten en gevoelens mee te geven die overeenkomen met die van hedendaagse kinderen, maar hun uiteindelijke bestemming past binnen de sociaal-realistische setting van de verhalen.
| |
| |
| |
Primaire literatuur
Vriens, Jacques, Weg uit de Peel. Houten, Van Holkema & Warendorf, 1997. |
Vriens, Jacques, Tien torens diep. Een verhaal over vriendschap. Houten, Van Holkema & Warendorf, 2004. |
Vriens, Jacques, Oorlogsgeheimen. Houten, Van Holkema & Warendorf, 2007. |
Vriens, Jacques, Ruzie om de vuursteenmijn. Maastricht, TIC, 2008. |
Vriens, Jacques, Strijd om de kathedraal. Houten, Van Holkema & Warendorf, 2012. |
Vriens, Jacques, Baron 1898. Een verhaal over hoogmoed, hebzucht en liefde. Houten/Kaatsheuvel, Van Holkema & Warendorf/Efteling, 2015. |
Vriens, Jacques, Smokkelkinderen, Houten, Van Holkema & Warendorf, 2016. |
| |
Secundaire literatuur
Beuken, T. van de, ‘“Weg uit de Peel.” De Peelwerkers en hun kinderen komen tot leven.’ In: H. van Lierop-Debrauwer & T. Duijx (red.), Vensters op de canon. Heden en verleden in jeugdliteratuur en musea. Tilburg, Universiteit van Tilburg, 2010, pp. 141-144. |
Drop, W., Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw. Utrecht, HES Publishers, 1958. |
‘Geschiedenis herschreven.’ In: Dagblad De Limburger, 21 oktober 2009. |
Hamans, L. & C. Hamans, ‘Interview met schrijver Jacques Vriens.’ In: De Stem, 3 oktober 1996. |
Heijs, M., ‘Jacques Vriens.’ In: Lexicon van de jeugdliteratuur, 74 (juni), 2007, pp. 1-9. |
Ros, B., ‘Het verleden als vehikel voor het heden. Historische jeugdboeken.’ In: R. Ghesquière, V. Joosen & H. van Lierop-Debrauwer (red.), Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Atlas Contact, 2014, pp. 280-310. |
|
|