Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 30
(2016)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||
Kinderen eerst
| |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
de feesten van het jaar centraal. Beide series boeken staan in een lange traditie van verhalen over kleuterduo's zoals Ot en Sien (1906) van Jan Ligthart, Piet en Nel (1933-1942) van Leonard Roggeveen, Jip en Janneke (1952-1957) van Annie M.G. Schmidt en Hannes en Kaatje (1983-1986) van Miep Diekmann. Samen met andere reeksen over kinderen en hun ouders zoals de Madelief-serie van Guus Kuijer (1975-78) en de serie van Selma Noort over het gezin van Sil, Geerten en Mare (2000-2009) behoren ze tot het genre van de gezinsboeken: verhalen ‘waarin ouder-kindrelaties in een opvoedingscontext centraal staan’ (Van Lierop-Debrauwer, 2011, p. 38). Opvattingen over opvoeding zijn sociaal en historisch bepaald. In Vijf eeuwen opvoeden in Nederland (2006) laten Bakker, Noordman en Rietveld-Van Wingerden zien hoe ideeën over de ideale opvoeding en opvoedingsstijlen in de loop van de tijd zijn veranderd als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. Vooral na 1945 werden de verhoudingen tussen ouders en kinderen herijkt als gevolg van de vrouwenemancipatie, de opkomst van een anti-autoritaire pedagogie en de toename van het aantal eenouder- en samengestelde gezinnen. Een interessante vraag is of en hoe gezinsverhalen deze veranderingen representeren. Zijn ze vooral bedoeld om maatschappelijk achterhaalde opvattingen in stand te houden, om de actualiteit te beschrijven, of om een gewenst toekomstperspectief te verwoorden? (zie ook Ghesquière & Joosen, 2014, p. 328-29). Eerder onderzoek naar de gezinsverhalen van Annie M.G. Schmidt, Guus Kuijer en Selma Noort laat zien dat hun verhalen hoofdzakelijk aansluiten bij eigentijdse tendensen (Van Lierop-Debrauwer, 2011). Guus Kuijer was met het onderhandelingshuishouden van Madelief en haar werkende moeder zijn tijd het meest vooruit. De gezinsverhalen van Jacques Vriens kwamen in dat onderzoek niet aan bod, maar lenen zich evenzeer voor een gezinssociologische interpretatie vanuit de vraag welk beeld ze geven van het gezinsleven en de ouder-kindrelatie: verouderd, eigentijds of de tijd vooruit? Het ijkpunt voor een antwoord op deze vraag zijn gezinssociologische en -historische studies van het gezinsleven en de -verhoudingen na 1950. | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
Het gezinsleven in Nederland voor en na 1970Bakker e.a. (2006) zien 1970 als een omslagpunt wat betreft het Nederlandse gezinsleven. In de jaren vijftig en zestig domineerde het traditionele kerngezin met een vader die fulltime buitenshuis werkte en een moeder die voltijds zorgde voor het huishouden en de kinderen. De ommekeer wordt onder meer verklaard vanuit de secularisering van de Nederlandse maatschappij, waardoor de christelijke moraal niet langer het privéleven domineerde. Daarnaast is er sprake van een tendens naar individualisering als gevolg van de seksuele revolutie in de jaren zestig. Hierdoor nam het aantal echtscheidingen en eenoudergezinnen explosief toe (Bakker e.a., 2006, pp. 240-241; Bucx, 2011). Het aantal gezinnen met ouders van hetzelfde geslacht groeide eveneens sterk (Distelbrink, Lucassen & Hooghiemstra, 2005, p. 26). De individualisering manifesteerde zich in een ‘toegenomen streven naar individueel welzijn’, met ‘zelfontplooiing en persoonlijke keuzevrijheid’ voor alle gezinsleden als ‘richtinggevende idealen’ (Bakker e.a., 2006, p. 242). Dat leidde er onder meer toe dat vanaf de jaren zeventig steeds meer vrouwen ook na hun huwelijk en de geboorte van hun kinderen buitenshuis bleven werken, al was dat meestal wel in deeltijd. In de jaren zeventig bleef 25 procent van de vrouwen werken na de geboorte van het eerste kind, in de tachtiger jaren was dat 43 procent, in de negentiger jaren 71 procent (CBS, 1988, 1998). Het aantal mensen dat het werken van vrouwen met jonge kinderen afkeurde, daalde en de opvatting dat man en vrouw in gelijke mate verantwoordelijk waren voor het huishoudelijke werk en de kinderverzorging won sterk aan populariteit.Ga naar voetnoot2 Dat de praktijk weerbarstiger is dan de theorie, blijkt echter ook uit onderzoek: hoewel steeds meer vrouwen vanaf de jaren zeventig kinderen en werk buitenshuis zijn gaan combineren, kiezen ze vaker dan mannen ook vandaag de dag nog voor deeltijdwerk, omdat ze zich het meest verantwoordelijk voelen voor het huishouden en de zorg voor de kinderen (zie onder meer NRC.nl, 8 maart 2016). | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
De gezinnen van Mieke en Wouter en Tommie en LotjeZowel het gezin van Mieke en Wouter als dat van Tommie en Lotje behoren tot het traditionele kerngezin met een vader die buitenshuis werkt, een moeder die fulltime thuis is en de zorg heeft voor twee kinderen.Ga naar voetnoot3 Het zijn gezinnen waarin het ogenschijnlijk aan niets ontbreekt: beide gezinnen wonen in een huis met een tuin en de kinderen hebben ieder een eigen slaapkamer. De illustraties van Harmen van Straaten in De gekste avonturen van Tommie en Lotje laten volop speelgoed zien en in Tommie en Lotje gaan op vakantie kunnen de kinderen niet kiezen welke van hun vele knuffels mee mogen op vakantie. Met Sinterklaas zijn er volop cadeautjes en bij feesten zoals Kerstmis, maar ook bij andere gelegenheden wordt er flink uitgepakt met eten en drinken. Op vakantie gaan met de auto, zoals Tommie en Lotje doen, of met de auto naar school gebracht worden is gewoon. De economische crisis van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig gaat kennelijk ongemerkt aan de gezinnen voorbij. De gezinssituatie van de kleuters weerspiegelt eerder de welvaart die typerend was voor de jaren vijftig en zestig. De belangrijkste aanwijzing dat de verhalen zich in de jaren tachtig afspelen, is de televisie die in het gezin van Mieke en Wouter aanwezig is. Het eerste verhaaltje in de verzamelbundel begint met het tweetal dat samen op de bank kijkt naar een film op de tv over de | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
boerderij, terwijl hun moeder kookt. Vanaf de jaren zeventig is de televisie niet meer weg te denken uit Nederlandse gezinnen. Al in 1973 had 96 procent van de huishoudens ten minste één toestel (Bakker e.a., 2006, p. 291). Er waren aparte programma's voor kinderen, maar ze keken ook naar andere programma's. De opkomst van de televisie had grote invloed op het gezinsleven en betekende een extra opvoedingszorg voor de ouders (Van Setten, 1987, pp. 121-122). In het gezin van Mieke en Wouter is daarvan geen sprake: omdat de kinderen nauwelijks tv kijken, is hun kijkgedrag in de verhalen geen onderwerp van gesprek. De vrolijkste avonturen van Tommie en Lotje uit 2001 laat zien dat de computer zijn intrede heeft gedaan in dat gezin. In ‘Vervelen’ moet Tommie zichzelf vermaken omdat zijn moeder achter een beeldscherm zit te werken (p. 74). De kinderen zelf maken geen gebruik van de computer. Ook de arbeidsverdeling in de twee gezinnen is overeenkomstig het kostwinnersprincipe van de verzorgingsstaat in de jaren vijftig en zestig en laat niets zien van de toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt vanaf de jaren zeventig. Hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, wijst alles erop dat de moeders fulltime thuis zijn en slechts vrijwilligerswerk doen, zoals de moeder van Tommie en Lotje die secretaresse is van de ouderraad. Het is een activiteit die naadloos aansluit op haar moederrol. De vaders werken klaarblijkelijk voltijds buitenshuis. Nergens blijkt ook dat het thuisblijven van de moeders van Wouter en Mieke en Tommie en Lotje een punt van discussie is. Hun aanwezigheid in huis is vanzelfsprekend, net als het werk buitenshuis van de vaders. De aard van hun werk blijft onduidelijk, want het is geen onderwerp van gesprek tijdens de maaltijden of op andere momenten. Van een gelijke verdeling van huishoudelijke taken en kinderverzorging is door de arbeidsverdeling evenmin sprake, maar de vaders van de twee kleuterduo's zijn zeker niet helemaal onzichtbaar en dragen soms hun steentje bij aan huishouden en opvoeding. De papa van Mieke en Wouter kookt zo nu en dan of bakt | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
een taart. Hij leest voor, schildert eieren met Pasen en helpt de kinderen af en toe wanneer ze iets zelf niet kunnen, zoals wanneer Mieke een verlanglijstje wil maken voor Sinterklaas. De vader van Tommie en Lotje neemt eveneens een deel van de huishoudelijke taken en de opvoeding voor zijn rekening. Hij maakt het ontbijt, doet samen met zijn vrouw boodschappen en de afwas, organiseert het kinderfeestje wanneer Tommie vijf jaar wordt, assisteert bij de circusvoorstelling van Tommie en Lotje, en gaat tijdens de vakantie met de kinderen naar een pretpark. Activiteiten samen met de kinderen staan in alle verhalen voorop, maar zo nu en dan claimen de ouders ook wat tijd voor zichzelf, al blijft onduidelijk wat ze dan ondernemen. In dat opzicht verschillen de verhalen van Jacques Vriens sterk van de boeken van Selma Noort over Sil, Geerten en Mare. In het eerste deel, Met de koppen tegen elkaar (2000), worden de bezigheden van de ouders in hun vrije tijd bijvoorbeeld expliciet genoemd: de vader van de drie kinderen speelt saxofoon en hun moeder gaat 's avonds sporten (Van Lierop-Debrauwer, 2011). Kortom, geen van de ontwikkelingen in het gezinsleven van na 1970 wordt in de verhalen over de gezinnen van Mieke en Wouter en Tommie en Lotje geproblematiseerd. Ondanks de bijdragen van de vaders aan de zorg voor de kinderen en de spaarzame activiteiten van de ouders zonder de kinderen, is het leeuwendeel van de opvoeding de taak van de moeders. De verdeling van arbeid en zorg is nergens punt van discussie, ook niet in de herdrukken. Zij zijn de belangrijkste schakel in de relatie tussen ouder en kind. | |||||||||||||
De ouder-kindrelatie en opvoeding na 1970Net als Bakker e.a. (2006) ziet Wubs (2004) na 1970 een omslag in het gezinsleven, meer in het bijzonder op het punt van de ouder-kindrelatie in de opvoeding. Zij baseert die conclusie op haar onderzoek naar opvoedingsadviezen van deskundigen aan ouders in de periode 1945-1999. Tot 1970 waren de idealen van deskundigen ten aanzien van de opvoeding van kinderen volgens Wubs opvallend tijdsbestendig: ‘Dwars door verzuiling, oorlog, wederopbouw en welvaartsstijging heen bleven de opvattingen over gezin en ouderschap in essentie dezelfde’ (Wubs, 2004, | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
p. 153). Die idealen kwamen er op neer dat ouders die de opvoeding van hun kinderen wilden doen slagen, bereid moesten zijn tot opofferingsgezindheid en zelfdiscipline, omdat ze voortdurend als voorbeeld voor de kinderen moesten fungeren en op één lijn moesten zitten. Om die reden besteedden de deskundigen veel aandacht aan de voorbereiding van ouders op het ouderschap, zonder welke de opvoeding bij voorbaat tot mislukken gedoemd was. Buitenshuis werkende moeders kwamen nauwelijks ter sprake, want zij werden gezien als de spil in de opvoeding en werden dus geacht thuis te zijn/blijven. Van vaders werd verwacht dat ze hun vrouwen onvoorwaardelijk steunden en dat ze, al naar gelang ze tijd hadden, belangstelling toonden voor hun kinderen (p. 150). De sfeer in het gezin moest warm, liefdevol, rustgevend en ordelijk zijn. Het creëren van een dergelijk gezinsklimaat werd vooral als opdracht van de moeder gezien die idealiter op elk uur van de dag beschikbaar moest zijn. Opvoeddeskundigen zagen het ‘cultiveren van huiselijke tradities’ (p. 142) als een belangrijk instrument om die goede sfeer op te bouwen. Daarbij werd vooral waarde gehecht aan saamhorigheid en die werd niet bereikt door ‘luxueuze en gemakzuchtige feestjes’, maar wel door traditionele vieringen van Kerstmis met nachtmis en boom (p. 142). Waar de meeste deskundigen voortdurend een zware claim legden op de ouders, vormde Spock vooral in de latere drukken van zijn Baby- en kleuterverzorging (1950) een uitzondering door te benadrukken dat ouders gebaat waren bij flexibiliteit en vertrouwen in zichzelf. Deze lijn werd na 1970 doorgezet toen het zorgen voor ‘een liefdevolle relatie tussen ouders en kinderen’ het voornaamste advies was dat opvoedingsdeskundigen voor ouders hadden. De methoden voor opvoeding werden minder normatief: ouders mochten zelf de voor hun gezin wenselijke aanpak kiezen. ‘Plezier in het grootbrengen van kinderen was tussen 1970 en 1999 het ideaal’, stelt Wubs (2004, p. 164). De nadruk op verstand en discipline van vóór 1970 maakte plaats voor gevoel, liefde en oplossingsgerichte communicatie tussen ouders en kinderen zoals die onder anderen door Thomas Gordon in zijn therapeutische ouderboek Luisteren naar kinderen (1979) uiteen was gezet. Daarin stonden twee basisprincipes centraal: actief luisteren naar de (non)verbale boodschappen van het kind en het uiten van de eigen wensen en behoeften door de | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
ouders die ook tijd voor zichzelf moesten reserveren. Ouders moesten vooral authentiek en eerlijk zijn tegenover hun kinderen. Er was dus in toenemende mate sprake van een onderhandelingshuishouden (De Swaan, 1979). Gaandeweg de jaren tachtig gingen de deskundigen ouders toch weer specifieker instrueren over de juiste opvoedingsstijl. In dit geval stonden ze een aanpak voor die de ontwikkeling van kinderen zou bevorderen. Sleutelwoorden waren empathie, aandacht, grenzen stellen en opbouwende kritiek geven (Wubs, 2004, p. 168). | |||||||||||||
Een warme en authentieke verhouding tussen de kleuterduo's van Vriens en hun oudersDe gezinsverhalen van Jacques Vriens sluiten helemaal aan bij de adviezen van de opvoedingsdeskundigen van voor de jaren zeventig wat betreft het belang van cultiveren van huiselijke tradities voor een goed gezinsklimaat. De verhalen uit Nog één nachtje slapen... feest! staan volledig in het teken van saamhorigheid en een warme gezinsband. De bekende feesten van het jaar zoals Sinterklaas, Kerstmis en Pasen, de seizoenen en andere jaarlijks terugkerende, maar minder bekende feesten zoals Sint Maarten en Valentijnsdag staan in deze bundel centraal. Ze bieden, zoals Piet Mooren (2002, p. 373) ten aanzien van Jip en Janneke vaststelt, een ‘tweezijdige initiatie in de dagelijkse cultuur’: ‘In circulair perspectief gaat het om het tijdsverloop van de seizoenen en de feesten van het jaar, in lineair perspectief om de (prille) geschiedenis van het eigen ik en van andere leden van de familie.’ Er wordt volop aandacht besteed aan de rituelen rond de feesten zoals de spanning voorafgaand aan het Sinterklaasfeest, het bezoek van Sint en Piet aan het gezin en de functie van de zak van Sinterklaas. Wouter is bang dat hij in de zak mee moet naar Spanje als hij ondeugend is, maar zijn vader verzekert hem dat grote mensen die ‘kletskoek’ hebben | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
bedacht om kinderen bang te maken: ‘Dat vindt Sinterklaas helemaal niet leuk, want hij wil niet dat je bang voor hem bent. Hij stopt geen kinderen in de zak’ (Nog één nachtje slapen... feest!, p. 53). Hetzelfde geldt voor het optuigen van de kerstboom, het bereiden van het kerstmaal, de viering van oudjaar, Driekoningen, carnaval en Pasen. De grote aandacht voor de kerkelijke feesten verraadt dat de verhalen geworteld zijn in een christelijke traditie, zonder dat er overigens sprake is van kerkgang. Het moeten in de eerste plaats feesten zijn waar de kinderen van genieten. De ouders ontlenen hun plezier vooral daaraan. Wat bovendien opvalt, is dat de feesten van het jaar ook worden benut om kinderen vertrouwd te maken met verhalen en liedjes. Er gaat geen gelegenheid voorbij of er wordt een verhaal verteld over de essentie van het feest dat ze vieren of er worden liedjes gezongen die Mieke op school heeft geleerd. Dat die literaire en culturele vorming belangrijk is, blijkt ook uit de aandacht voor de Kinderboekenweek, een ‘feest’ dat zelden onderwerp van gesprek is in andere gezinsverhalen. Bij Mieke op school komt een schrijver op bezoek die ook bij hen thuis komt lunchen: Hans Kortenhoef, een verwijzing naar Hans Hagen, collega-kinderboekenschrijver van Jacques Vriens, en woonachtig in Kortenhoef. In de aandacht voor verhalen en liedjes is de hand van onderwijzer Vriens zichtbaar. In de verhalen over Tommie en Lotje is er minder aandacht voor de feesten van het jaar. Eén verhaal springt er in dat opzicht echter uit, omdat het laat zien dat saamhorigheid niet wordt bereikt door ‘luxueuze en gemakzuchtige feestjes’ te vieren, maar eerder door vast te houden aan huiselijke tradities. Wanneer Tommie in De vrolijkste avonturen van Tommie en Lotje zijn vijfde verjaardag viert, wordt het feestje thuis gehouden. Papa is optimistisch over het verloop, want hij weet ‘nog een heleboel spelletjes van vroeger’, maar mama weet het nog niet want ‘zo'n partijtje is tegenwoordig heel wat anders dan vroeger’ (p. 31). Het feestje verloopt heel wat minder ordelijk dan papa had bedacht en wanneer enkele vriendjes van Tommie vragen wanneer ze naar de film gaan of naar het zwembad, lijkt mama gelijk te krijgen. Tot een van de kinderen voorstelt verstoppertje te spelen. Als papa nadien nog een spannend verhaal vertelt, vertrekken de kinderen helemaal tevreden naar huis. Daarmee wordt de waarde van zo'n ‘ouderwets’ thuisfeestje onderstreept. Dat | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
papa en mama over de grond rollen van het lachen wanneer ze onder de kast een half opgegeten stuk taart vinden, laat het plezier zien dat ze er uiteindelijk aan beleven. Qua plot staan de avonturen van de twee kleuterduo's van Jacques Vriens onmiskenbaar in de traditie van Jip en Janneke (zie Van Lierop-Debrauwer, 2011). Alles draait om de belevenissen van Mieke en Wouter en Tommie en Lotje, om hun emoties en hun kleine conflicten die vooral ontstaan omdat Wouter en Tommie jonger zijn dan hun zusjes. De oudere meisjes hebben soms moeite met de onwetendheid en onhandigheid van hun kleine broertjes en dat zorgt voor boosheid en leidt soms zelfs tot een handgemeen. Net als bij Jip en Janneke is het meestal hun moeder die de ruzie sust of een oplossing bedenkt voor een probleem waar de kinderen zelf niet uitkomen. Ook de glimlach of soms zelfs de schaterlach van de ouders van de vier kinderen van Jacques Vriens komt overeen met de vertedering van de ouders van Jip en Janneke wanneer dat tweetal onbewust kattenkwaad uithaalt. Het laat het plezier in de opvoeding zien dat na 1970 het ideaal werd. Annie M.G. Schmidt was in dit opzicht dus haar tijd vooruit, terwijl Jacques Vriens een eigentijdse houding toont. Maar er zijn ook twee belangrijke verschillen tussen de ouders van Jip en Janneke aan de ene kant en de ouders van Mieke en Wouter en Tommie en Lotje aan de andere kant, die verklaard kunnen worden door de nieuwe opvattingen over opvoeding die onder anderen Wubs (2004) beschrijft. Het eerste verschil zit in de uitleg die moeder of soms vader geven in conflictsituaties en die over het algemeen uitvoeriger en explicieter is dan die de ouders van Jip en Janneke geven. Hier toont zich de ontwikkeling die Wubs in de ouder-kindrelatie na 1970 schetst: het actief en met warme belangstelling luisteren naar kinderen en de oplossingsgerichte communicatie. In ‘Nog tien nachtjes slapen’ wil Mieke weten hoeveel tien nachtjes is. Haar moeder hangt aan de muur een groot papier met tien mijters erop getekend. De kinderen mogen er elke morgen één kleuren. Omdat Mieke elke morgen het eerst wakker is, kleurt zij telkens een mijter rood. Dat gaat zo door tot de vierde dag. Wouter is haar dan voor geweest en heeft alle resterende mijters met een groene stift bekrast. Mieke geeft Wouter boos een klap en Wouter schopt op zijn beurt | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
tegen haar been. Wanneer vader beneden komt, legt hij Mieke uit dat Wouter eigenlijk hetzelfde wilde als zij, maar nog niet zo goed wist hoe dat moest en hij komt met een oplossing: ‘Weet je wat?’ zegt hun vader. ‘Mieke, jij tekent tien nieuwe mijters en dan mogen jullie ze om de beurt inkleuren.’ Dat vindt Mieke een goed plan. Even later hangt er een nieuwe tekening aan de muur. Wouter mag twee mijters rood kleuren en Mieke twee, want er zijn al vier nachtjes om. (Nog één nachtje slapen... feest!, pp. 72-73) Het citaat is een mooi voorbeeld van hoe in een onderhandelingshuishouden conflicten worden opgelost. Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen en behoeftes van de gesprekspartners. Papa vraagt begrip van Mieke maar stelt er ook iets tegenover, namelijk de verantwoordelijkheid voor een nieuwe tekening. Hij begrijpt dat Wouter het niet heeft gedaan om Mieke dwars te zitten. Zelf zijn de ouders ook gebaat bij deze oplossing, omdat ze de rust in het gezin terugbrengt. Het tweede verschil tussen de verhalen over Jip en Janneke uit de jaren vijftig en vooral de verhalen over Tommie en Lotje is de persoonlijkheid van de ouders. De moeders van Jip en Janneke hebben nauwelijks een eigen persoonlijkheid, de vaders nog veel minder. In de verhalen over Tommie en Lotje zijn ze individuen die niet altijd even diplomatiek reageren op de handelingen van hun kinderen. Wanneer Tommie in ‘Andijvie en de geheime hut’ andijvie op tafel spuugt, reageert papa met ‘Wel verdomme!’ en noemt mama hem ‘een vervelende klier’ omdat Tommie het eten waar ze haar best op heeft gedaan ‘snot’ noemt (De gekste avonturen van Tommie en Lotje, pp. 21-22). Hier gaat hun eigen ongenoegen boven verantwoord opvoeden. Dit soort situaties komt regelmatig voor. In plaats van de zelfbeheersing en voorbeeldfunctie op te brengen die van ouders voor 1970 werd gevraagd, geven ze op die momenten een | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
authentieke, eerlijke reactie die past in het beeld van na 1970. Op weer andere momenten toont de ene ouder zich flexibeler dan de andere. Wanneer hun ouders in ‘De toverdrank’ op zondagmorgen uitslapen, vervelen Tommie en Lotje zich. Lotje besluit samen met haar broertje een vliegdrank te maken van spullen in de badkamer en uit de keuken, terwijl ze goed weet dat dat niet mag. Wanneer mama voorstelt om ontbijt te maken, laten ze de fles staan in de badkamer. Papa gaat douchen: Op dat moment klinkt boven een luid kabaal. Pappa schreeuwt: ‘Wel verdomme!!! Wie heeft die smerige troep in die fles gedaan! Iris! Lotje! Tommie!’ [...] Mamma stormt de badkamer binnen en daar staat pappa onder de douche. Op zijn hoofd zit een raar vies drabje. In zijn haren zitten ook nog allemaal snippers wc-papier en langs zijn gezicht druipt een dikke rode pap van besjes. (De gekste avonturen van Tommie en Lotje, p. 55) Als hij vraagt wat die ‘vieze rotzooi’ is, bekennen de kinderen beteuterd dat het een toverdrank is waardoor je kunt vliegen. Terwijl hun mama in lachen uitbarst vanwege het komische gezicht van de ‘blote pappa met dat toverdrankje op zijn hoofd’ en lachend vaststelt dat hij nu kan vliegen, is de vader van Tommie en Lotje nog steeds boos. Uiteindelijk moet ook hij lachen en hij lost de situatie met humor op. Wanneer zijn vrouw hem aanmaant om op te schieten, blijft het even stil ‘en dan antwoordt papa vanuit de badkamer: “Nee, ik schiet niet op. Ik blijf hier net zolang staan tot ik vlieg!”’ (De gekste avonturen van Tommie en Lotje, p. 56). Dit verhaal laat zowel zien dat ouders verschillend kunnen reageren, alsook dat ze gebaat zijn bij flexibiliteit en zelfspot. Niet alle kattenkwaad hoeft te worden bestraft en niet alle regels strak gevolgd. Met humor los je vaak meer op dat met het strikt volgen van regels. In de verhalen over Jip en Janneke is van ouderlijke zelfspot geen sprake. | |||||||||||||
Tot slotWie alleen naar de infrastructuur van de gezinnen in de verhalen van Jacques Vriens kijkt, ziet een gezinsleven dat eerder past in de rustige | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
jaren vijftig en zestig dan in de decennia vanaf de jaren tachtig wanneer de hectiek in het gezinsleven sterk toeneemt door buitenshuis werkende ouders die naast de zorg voor de kinderen een volle werk- en activiteitenkalender hebben. Het leven in de gezinnen van Mieke en Wouter en Tommie en Lotje is overzichtelijk en er wordt veel waarde gehecht aan het als gezin samen zijn en vieren, zoals blijkt uit de rituelen rond de feesten van het jaar. De representatie van het gezinsleven is eerder behoudend dan eigentijds of zijn tijd vooruit. De verhouding tussen ouders en kinderen is veel meer van de jaren zeventig en daarna. De beide gezinnen vormen een onderhandelingshuishouding waarin ouders hun kinderen liefhebben en leiden, twee principes die volgens Wubs (2004, p. 168) door opvoedingsexperts keer op keer worden benadrukt. De ouders zijn individuen die flexibel omgaan met hun kinderen. Dat het daarbij niet altijd volgens de regels der opvoedkunst gaat, wordt voor lief genomen zolang de kinderen het maar goed hebben en kunnen groeien. | |||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
|
|