Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 30
(2016)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| ||||||||
Vrijheid en begrenzing
| ||||||||
[pagina 28]
| ||||||||
Motto‘Liefde overwint alles’ lijkt het alomtegenwoordige motto in Vriens' werk.Ga naar voetnoot1 Vaak letterlijk, maar soms ook eerder suggestief duikt het op in veel van zijn verhalen. Met dit motto als referentiepunt wordt het kindbeeld van Vriens in de volgende prentenboeken onder de loep genomen: Ik wil als vriend... (eerste uitgave 1980); Wouter en Mieke en het baby'tje in het schuurtje (eerste uitgave 1984); Jij bent een kip! (eerste uitgave 1999); Jelle en de baby (2003); Allebei even lief (2010); Lampkapje & De Wolf (2013) en De Kindertemmer (2015). Zoals verder zal blijken, zijn er grote inhoudelijke verschillen tussen deze prentenboeken. Tegelijkertijd is er qua vorm zoiets als een herkenbaar Vriens-sjabloon. Kenmerkend zijn de chronologische opbouw (met sporadisch een nevenplot), steevast een happy end, de huiselijke en/of vertrouwde settingen, vaart in het verhaal door de opeenvolgende acties van de personages, veelvuldig gebruik van dialogen, een flinke dosis humor in woorden of daden en eenvoudige en directe taal. Deze toegankelijkheid en vlotheid zorgen voor een lage leesdrempel. Het belang daarvan heeft Jacques Vriens als Kinderboekenambassadeur (2013-2015)Ga naar voetnoot2 regelmatig onder de aandacht gebracht. | ||||||||
Het zelfredzame kindIk wil als vriend... is het oudste prentenboek in de reeks en het enige waar een ik-verteller aan het woord is. Een kind droomt zich op elke nieuwe pagina een dier als vriend, om samen allerlei avonturen te beleven. In de oorspronkelijke uitgave van 1980 (met illustraties van Ivo de Weerd) was dit kind een jongen. Voor de herziene uitgave in 2001 werd Alex de Wolf als illustrator gevraagd; op basis van de tekst koos hij voor een meisje als hoofdpersonage. | ||||||||
[pagina 29]
| ||||||||
We maken hier kennis met een kind dat tegelijkertijd sterk én erg kwetsbaar overkomt. Kwetsbaar omdat ze eenzaam lijkt en genegenheid wil. Bovendien is ze het slachtoffer van pesterijen (door ‘Flip, die pestkop van de hoek’) en lijkt de school niet haar meest geliefkoosde omgeving. In haar fantasie probeert ze dan ook aan school te ontsnappen. Zo stelt ze zich voor dat ze bij een spreekbeurt een everzwijn mee naar de klas neemt om de kinderen en de juf angst aan te jagen, zodat zij een vrije dag krijgt. Haar kracht zit in de wijze waarop ze met haar situatie omspringt: die is moeilijk te veranderen en dus kruipt ze in haar verbeelding. Daarin neemt ze opvallende eigenschappen van dieren over (de kracht van de krokodil, het aanvalswapen van het stinkdier, het vliegvermogen van de uil...) om boven zichzelf uit te stijgen. Haar fantasie is dan een veilig toevluchtsoord om zich in terug te trekken, maar ook een houvast voor de confrontatie met de dagelijkse realiteit. De relatie van het meisje met volwassenen is dubbelzinnig: gezien haar jonge leeftijd is ze afhankelijk van hen, maar dat lijkt haar niet steeds te bevallen. In haar verbeelding spelen ouders een bijrolletje: haar moeder wordt slechts zijdelings en eerder in een functionele rol vermeld, als hulp bij het opstaan, aansporing om op te ruimen of leverancier van een mooie jurk om mee te pronken. Van een vader is in het verhaal geen sprake. Daarnaast stellen de ingebeelde dieren haar in staat om het overwicht van volwassenen op haar te pareren: beschut in de buidel van de kangoeroe hoeft ze niet te luisteren naar een agent en samen met het konijn durft ze in opstand te komen: ‘En als we onze zin niet krijgen, gaan we heel hard stampvoeten en tussen de worteltjes wroeten.’ Ook de genoemde fantasie over het everzwijn in de klas geeft haar macht over een volwassene. De luiaard helpt haar zelfs om de woorden uit te spreken die onderdrukt in haar hoofd rondzwerven: ‘Dat kan me niks schelen! Alle grote mensen kunnen de bomen in ‘!NEVOBETSREDNO’. Op de laatste pagina zijn we terug bij af: het meisje is zich ervan bewust dat het slechts wensdromen zijn, maar toch geeft de herinnering aan het bezoek van haar dierenvrienden 's nachts haar een warm gevoel... en wie weet ook wat hulp voor overdag. De Wolf weet dit treffend te verbeelden: de schaduwen van allerlei enge dieren lijken dreigend op | ||||||||
[pagina 30]
| ||||||||
te doemen, maar de glimlach van het meisje (samen met de voorkennis van de lezer/kijker) vertelt een ander verhaal. Dit prentenboek is naar de mening van Alex de Wolf een mooi voorbeeld van een ‘echte Jacques’, omdat Vriens volgens hem steeds de kant van het kind kiest. De Wolf zegt daarover: ‘Als je zo'n boek leest als kind, dan krijg je wel een hart onder de riem gestoken.’ Vriens schetst in Ik wil als vriend... een krachtig kind; een kind dat het niet gemakkelijk heeft, maar voor zichzelf (al is het dan in haar hoofd) oplossingen zoekt en daarbij absoluut geen behoefte heeft aan de inmenging van volwassenen. Een kind dat ondanks alles stevig in haar schoenen staat en haar eigen weg gaat. Inhoudelijk sluit het hoofdpersonage uit Jij bent een kip! daar naadloos bij aan. Tim vindt een verfomfaaide kip op de weg en zal haar zeer geduldig en met de nodige fantasie (en met de onverwachte hulp van een haan) weer tot een ‘echte’ kip transformeren. Daarvoor heeft hij geen hulp van volwassenen nodig; integendeel, de ouders en dierenarts zijn er van overtuigd dat herstel niet meer mogelijk is: ‘Jammer, het was een mooie kip, maar het wordt niks meer.’ Dit geeft de rol van Tim als redder nog meer glans, want hij slaagt erin om als kind eigengereid en met veel doorzettingsvermogen te bereiken waar geen volwassene in geloofde. Jij bent een kip! mag dan op de eerste plaats een ode zijn aan de verbeeldingskracht, het draagt ook al iets van Vriens' motto in zich: echte liefde overwint alles. De vriendschap van Tim voor de kip is immers onwankelbaar en net die volharding zal tot een happy end leiden: ‘Nu komt alles toch nog goed!’. | ||||||||
[pagina 31]
| ||||||||
Het afhankelijke kindWaar in de eerste twee prentenboeken het motto van de alles overwinnende liefde nog niet helemaal omarmd wordt, is dat in de drie volgende prentenboeken absoluut het geval. Wouter en Mieke en het baby'tje in het schuurtje, Jelle en de baby en Allebei even lief ademen een andere sfeer dan Ik wil als vriend... en Jij bent een kip! De kind-personages presenteren zich weliswaar nog steeds met de nodige agency, maar voor deze kinderen spelen volwassenen wél een belangrijke rol in hun leven: betrokken en liefdevolle ouders (al dan niet als koppel) omringen hun kind(eren) met zorg en bieden hem/hen een warm nest (dit laatste zelfs letterlijk in Allebei even lief). Centraal in het prentenboek Wouter en Mieke en het baby'tje in het schuurtje staan de tradities rond het kerstfeest en het Bijbelverhaal over de geboorte van Jezus (De Wolf scheidt dit laatste visueel duidelijk af van het hedendaagse verhaal waarin het ingebed is, door hiervoor uitsluitend aardetinten te gebruiken). We maken hier kennis met twee jonge kinderen die genieten van de knusse gezinssfeer: ‘Doe gauw je pyjama aan, dan zal ik over het kerstkindje vertellen.’ (p. 10) Ongeacht hun jonge leeftijd mogen ze zonder begeleiding naar de bakker en bekommeren ze zich daarenboven actief om het lot van een oude buurman. Mieke is de oudste van de twee en een kleuter met een sterk plichtsbewustzijn: ze zorgt voor haar broertje en bemiddelt in conflicten: ‘Hij is heel lief,’ zegt Mieke gauw, want ze vindt het niet leuk dat opa Bos kwaad wordt.’ (p. 4) Ze voelt zich al groot en dat beïnvloedt haar houding: ze komt soms dominant en opschepperig over, wanneer ze bijvoorbeeld haar broertje terechtwijst of steeds opnieuw kerstliedjes ten gehore brengt. Wouter speelt als peuterbroertje een hartverwarmende rol: hij wordt als een spontaan en guitig kereltje neergezet. Hij veroorzaakt grappige of net vervelende | ||||||||
[pagina 32]
| ||||||||
situaties door zijn denkniveau (hij wordt boos op mama omdat ze ‘huisjes van kawouters’ in de soep doet, paddenstoelen dus) en door zijn moeite met sommige woorden: ‘Hoi hoi, spuitjes!’ roept Wouter, want hij is dol op spruitjes. (p. 9) Samen groeien ze op in een gezin met een vader en een moeder, die beiden hun aandeel hebben in de opvoeding van de kinderen. De huiselijkheid en gezelligheid van het gezinsleven worden ruimschoots benadrukt, zoals op p. 25: ‘En het ruikt lekker in huis. Naar warme chocolademelk en verse broodjes.’ En ten slotte is er ook nog opa Bos, een soms wat knorrige buur. Hij woont alleen, is gesteld op zijn rust en kookt zijn eigen potje. Wouter en Mieke willen hem uit zijn isolement halen en ze overtuigen hun ouders ervan om hem uit te nodigen op het kerstfeest in hun gezin: ‘Alle mensen moeten vrienden zijn’, zegt Mieke. ‘Vooruit dan maar,’ zucht papa. (p. 25) Of hoe liefde/vriendschap overwint... Diezelfde warme sfeer vinden we terug in Jelle en de baby (bovendien sterk geaccentueerd door de lieflijke illustraties in zachte pasteltinten van Suzanne Diederen). Jelle wordt grote broer en hij kan maar niet begrijpen dat de baby die op komst was, na de geboorte niet meer ‘baby’ heet maar ‘Evi’. Aanvankelijk volhardt hij door haar ‘baby’ te blijven noemen, maar met geduld, zorgzaamheid en een groot inlevingsvermogen zorgen de ouders bij Jelle voor een ommekeer. In amper tien pagina's wordt in dit kartonboekje een erg herkenbare situatie geschetst en wordt de lezer/ kijker als het ware in een warm dekentje gehuld. Opnieuw is het de liefde die helpt een probleem te overwinnen. Opnieuw wordt benadrukt dat kinderen warmte en geborgenheid nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen. Ook Eentje in Allebei even lief voelt zich geborgen bij moeder-eend. Zij leert hem alles over de wereld rondom hem en beantwoordt al zijn nieuwsgierige vragen. Allemaal? Neen, want als er een verwijzing naar een vader in vervat zit, reageert Dora zeer ontwijkend en leidt ze haar kuiken af met een warm en uitnodigend plekje onder haar vleugels. Deze | ||||||||
[pagina 33]
| ||||||||
vaagheid prikkelt Eentje en hij ontvlucht stiekem het nest om bij Rat antwoorden te vinden. Van Rat leert hij dat hij wel degelijk een vader heeft; hij heet Thomas en woont sinds een ruzie met Dora aan de overkant van de vijver. Eentje is ondernemend genoeg om alleen op zoek te gaan naar Thomas en slim genoeg om onderweg een roofvogel te ontwijken. Wanneer de confrontatie met een hongerige snoek hem echter helemaal van zijn stuk brengt, duikt Thomas op om hem te redden en terug naar Dora te brengen. Eentje onderbreekt vastberaden het gekibbel tussen zijn ouders en vestigt de aandacht op zijn eigen droevige situatie; uiteindelijk zal hij erin slagen om naar ieders tevredenheid een co-ouderschapregeling te bedingen. In dit prentenboek lijkt de liefde tussen beide ouders een brug te ver, maar de wederzijdse liefde tussen ouder en kind is wel sterk genoeg om te zegevieren. Met zijn natuurgetrouwe en haast ‘waterige’ illustraties vertelt De Wolf het verhaal met treffende penseelstreken. Alex de Wolf gaat graag aan de slag met een manuscript van Vriens, omdat deze volgens hem erg toegankelijk schrijft, waardoor veel beelden opgeroepen worden en aanknopingspunten steeds voorhanden zijn. Of zoals hij zelf zegt: ‘Het is als illustrator een cadeau als je een hele mooie tekst krijgt.’ Het meisje en Tim, Wouter en Mieke, Jelle en Eentje: allemaal zijn het kind-personages die initiatief nemen en daarmee (kleine of grote) problemen overwinnen. Ze worden geschetst als levensechte kinderen, met hun sterke en zwakkere kanten, en de kans is groot dat deze personages bij de kijker/lezer een zekere herkenning en zelfs identificatie oproepen. Hun verhalen laten bovendien zien dat kinderen pas goed gedijen in een liefdevolle en warme omgeving. In hoeverre geldt dat ook voor de hoofd-personages uit de overige prentenboeken? | ||||||||
[pagina 34]
| ||||||||
Het kind als slachtofferLampkapje & De Wolf vertelt het verhaal van prinses Bella. Vanaf haar geboorte zijn haar ouders diep onder de indruk van haar schoonheid: ‘Waarom Bella?’ vroeg de koning. ‘Dat betekent “mooi” en dat is ze ook.’ De koning knikte, want dat was waar.’ Ze zal haar vriendschap met de zoon van de tuinman moeten opgeven (want beneden haar stand) en zal opgevoed worden met de allesoverheersende idee dat schoonheid het hoogste goed is. Het gevolg laat zich raden: Bella wordt een egocentrische en verwaande prinses, die zich wentelt in de aandacht en bewondering die haar steeds opnieuw ten deel valt. De confrontatie met een heks mondt uit in een ramp: ze wordt zo lelijk als de nacht en verbergt haar gezicht onder een lampenkap (‘Iedere dag zette de prinses een andere op. Maar ze durfde nooit meer in de spiegel te kijken.’). Uiteindelijk zal haar verbannen jeugdvriend de betovering verbreken en voor een voorspelbare ontknoping zorgen. Dit prentenboek vertoont kenmerken van het sprookje, onder meer dankzij de onbepaalde chronotoop, de aanwezige magie en de vaste begin- en eindformuleringen: ‘En prinses Bella en Henk de Wolf leefden nog lang en gelukkig.’ Overwint de liefde hier? Daar kan geen volmondig ‘ja’ op geantwoord worden: de liefde van koning Wammes de Vijfde en koningin Ursula voor hun dochter Bella lijkt grenzeloos, maar is sterk gebaseerd op een oppervlakkige en relatieve waarde als ‘schoonheid’ (‘Haar ouders maakten zich heel veel zorgen. “Dadelijk wordt ze nog lelijk van al dat gehuil,” zei koningin Ursula.’). En de verdrongen vriendschap van prinses Bella voor Henk transformeert eerder abrupt en opportunistisch in ware liefde. Liefde lijkt hier een broze korst te hebben. | ||||||||
[pagina 35]
| ||||||||
Met haar illustraties weet Annet Schaap de wat bevreemdende sfeer te benadrukken: de kleurige hoofdletters bij het begin van een alinea lijken te verwijzen naar het gebruik van miniaturen en roepen een beeld van vervlogen tijden op. En ook de gewassen en ingekleurde inkttekeningen in combinatie met collagetechnieken en een vaak overwegend witte achtergrond scheppen een zekere afstand. Schaap vertelt over deze illustraties dat ze eerder spelenderwijs ontstaan zijn (samen met zoontje Jonas zat ze ‘te knippen en te plakken met een pak vouwblaadjes van de Hema’) en dat ‘zowel de uitgeefster als Jacques zelf even moesten wennen aan de nogal andere uitstraling’. Samen met Vriens heeft ze trouwens ‘een heel vruchtbare vriendschappelijke tijd met veel initiatieven’ beleefd en zegt ze: ‘Ik denk dat Jacques vooral hetzelfde gebleven is en dat de wereld er omheen langzaam een beetje veranderd is.’ Ook in het laatste prentenboek van de reeks (De Kindertemmer) hangt deze dubbelzinnige sfeer. Een dolverliefd koppel kijkt uit naar de geboorte van hun tweeling Quinten en Annabel, maar deze zullen niet opgroeien als de schatjes die ze zich als ouders hadden gedroomd. Met veel warmte en minstens evenveel naïviteit en kortzichtigheid (‘De kinderen groeiden als kool. En ze kregen alles wat hun hartje begeerde.’) voeden de ouders hun kinderen op, die hierdoor steeds brutaler en ronduit onuitstaanbaar worden. In uiterste wanhoop gaan de ouders op zoek naar hulp en slechts de derde poging blijkt succesvol te zijn. De opgetrommelde Kindertemmer laat Annabel en Quinten volledig aan hun lot over en doet hen zo inzien dat ze niet zonder hun ouders kunnen (dit staat haaks op de bevindingen in de eerste groep boeken, waarin zowel Tim als het meisje bewijzen dat ze zich zonder de hulp van volwassenen staande kunnen houden). Het verhaal eindigt met een happy end: de kinderen hebben spijt van hun streken en hun onrespectvol gedrag en beloven zich voortaan goed te gedragen. Toch schemert ook | ||||||||
[pagina 36]
| ||||||||
hier een zwart randje doorheen, want als de tweeling daarna - net als alle doorsnee kinderen - wel eens zeurt, of iets niet lust, of eventjes plaagt, hebben de ouders een stok achter de deur: ‘Maar dan riep vader Kees dreigend: “Moet ik de Kindertemmer bellen?”’ Kees de Boer maakt van Quinten en Annabel ook visueel echte ettertjes: in hun poses, mimiek of activiteiten (bijvoorbeeld als ze in hun luie stoel loom en zelfvoldaan hun glas met frisdrank laten bijvullen) benadrukt hij hun slechte karakter. Zelf zegt hij hierover: ‘Ik wil de tekeningen graag zo helder mogelijk hebben. Het moet er aantrekkelijk uitzien: regie en acteerprestaties van “mijn acteurs” zijn heel belangrijk. Anders komt het niet binnen bij de lezer.’ Ook kleurgebruik speelt een grote rol, omdat je als illustrator met kleur ‘het oog van de kijker kan sturen’, maar in essentie draait het toch om de basistekening. Of zoals hij schrijft: ‘Een goeie tekening kun je niet echt verknallen met wat minder kleurwerk.’ Dat hij de sfeer van het verhaal zo treffend in beeld brengt is volgens hem ‘een kwestie van tekenen wat je achter je ogen ziet’.Ga naar voetnoot3 Prinses Bella, Quinten en Annabel zijn kinderen die een duidelijk doel in hun leven najagen: mooi zijn of zich op hun wenken laten bedienen. Ze doen er alles aan om dit te bereiken en wekken daardoor als personage niet erg veel sympathie op. Tegelijkertijd vervullen ze een slachtofferrol, omdat ze duidelijk het product van de wel liefdevolle, maar erg incompetente opvoeding door hun ouders zijn. Je zou kunnen zeggen dat deze personages minder geëmancipeerd overkomen dan de figuren uit de oudere prentenboeken: ze hebben wel degelijk een sterk karakter, maar zetten dat vooral in ten dienste van hun eigenbelang. Slechts aan het einde van de verhalen komen de kinderen tot inkeer en is er sprake van een beginnende gewetensvorming. Overwint de liefde? Ja, want de ouders blijven onvoorwaardelijk van hun kinderen houden en zetten zelf de eerste stappen naar een oplossing. En toch ook neen, want is deze | ||||||||
[pagina 37]
| ||||||||
liefde wel wederzijds? Je zou je kunnen afvragen of de genegenheid van de kinderen voor hun ouders wel gemeend en stevig verankerd is. | ||||||||
Tot slotLiefde overwint alles, het motto van Vriens, is het zichtbaarst in het middensegment van het corpus. In het oudste boek (Ik wil als vriend...) ligt het accent eerder op de kracht van de verbeelding om een al dan niet ingebeeld tekort aan affectie te compenseren. Wanneer we het kind en zijn leefwereld als uitgangspunt nemen, zoals Vriens doet, dan krijgt het motto in de laatste twee prentenboeken (Lampkapje & De Wolf en De Kindertemmer) wat barsten en roept het vragen op: Kan liefde echt alles overwinnen? Kan liefde misschien ook kwaad aanrichten? En wat is nu precies liefde? Is er sprake van een evolutie in het kindbeeld in Jacques Vriens' prentenboeken? Die is er inderdaad, zo blijkt uit de selectie van prentenboeken die een tijdspanne van vijfendertig jaar omvat. Aanvankelijk (Ik wil als vriend... en Jij bent een kip!) zijn de kind-personages sterke karakters die zonder veel inmenging van volwassenen hun eigen boontjes kunnen doppen. Om hun moeilijkheden op eigen kracht te overwinnen, doen ze een sterk beroep op hun fantasie en doorzettingsvermogen. Ook in de volgende fase (Wouter en Mieke en het baby'tje in het schuurtje, Jelle en de baby en Allebei even lief) is er nog sprake van kinderen met pit, die zelfbewust door het leven stappen, maar hierin geruggensteund worden door betrokken en liefdevolle ouders. De kind-personages zetten zelf bepaalde processen in gang, die dan uiteindelijk door de volwassenen bezegeld moeten worden. Je zou hier kunnen spreken van een afgebakende autonomie: de kinderen zijn vrij binnen bepaalde grenzen. De twee meest recente prentenboeken uit het corpus (Lampkapje & De Wolf en De Kindertemmer) voeren dan weer kinderen op die ten gevolge van een liefdevolle, maar erg kortzichtige opvoeding egocentrisch en erg oppervlakkig in het leven staan. Het lijkt alsof Vriens hier, verpakt in humor en/of magie, kritiek uit op bepaalde opvoedingsmodellen en de kinderen zelf daarin wil vrijpleiten van hun ergerlijk gedrag. Met een min of meer | ||||||||
[pagina 38]
| ||||||||
happy end (zie ook eerder) smeert hij zalf op de wonde en toont aan dat het ook anders kan.
Vrijheid en begrenzing: het blijft een boeiende evenwichtsoefening tussen ouders en hun kinderen. En in Jacques Vriens vinden ze een medestander én een supporter. Alsof hij hen in zijn prentenboeken zeggen wil: heb vertrouwen, het komt wel goed. | ||||||||
Primaire literatuur
|
|