Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 30
(2016)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Eén mens is niet genoeg
| |
[pagina 155]
| |
tumult, hij rent in paniek het dorp in en treft daar niets dan ravage aan. Hij is de enige overlevende en er zit voor hem dan ook niets anders op dan verder te trekken, op zoek naar een nieuwe plek om te wonen. Al die tijd wordt de jongen vergezeld door twee dieren, een neushoornvogel, die zijn totem is, en een olifant, waarvan de geest van zijn gestorven zus bezit genomen heeft. Tijdens zijn zwerftocht wordt de jongen nergens aanvaard. Na een tijdje belandt hij in een mijnwerkersgemeenschap aan de rand van de stad. Daar groeit hij uit tot een leider die respect krijgt van de clan waartoe hij behoort. Uiteindelijk verwerft de jongen zelfs de heldenstatus, nadat hij er in slaagt een tijger die een lid van zijn gemeenschap vermoord had te doden. | |
Diepgeworteld initiatieverhaalDit boek is geworteld in de orale verteltraditie van archaïsche, mythische samenlevingen, waarin verhalen ingezet werden om de wereld te begrijpen en om de werkelijkheid te ordenen en te structureren. De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje weerspiegelt het soort maatschappij, zoals die nu in sommige streken nog bestaat,Ga naar voetnoot1 waarin de overgang van kindertijd naar volwassenheid vormgegeven wordt aan de hand van verhalen en rituelen. In deze dorpsgemeenschap is de initiatie in de mysterieuze wereld van de mannen overladen met symboliek. Om te beginnen wordt de protagonist van kop tot teen ingepakt in natte aarde. ‘De klei die over mijn hele lichaam wordt gesmeerd is nat en koud en zacht, alsof ik in deeg verpakt wordt’, vertelt de jongen (p. 5). Hij wordt als het ware in een cocon gehuld, eentje waar hij uit zal breken wanneer hij klaar is om net als de rups een vlinder te worden. Vervolgens wordt hij meegevoerd naar een hut aan de voet van een ‘kanniedood’, een boom die zoals een slang zijn huid afwerpt en zichzelf daarmee voedt en zich dus in leven houdt. De ‘kanniedood’ is een lichtend voorbeeld voor de mannen in de gemeenschap, zo wordt de jongen voorgehouden: ‘Elke keer opnieuw vernieuwt de boom zich. Zo moet je worden, zoals die boom. Begrepen?’ (p. 8) Flexibiliteit, zelfstandigheid en ontwikke- | |
[pagina 156]
| |
ling lijken in deze gemeenschap de pijlers van mannelijkheid te vormen. Verder zijn verbondenheid met de voorvaderen en met de natuur onmisbare eigenschappen. De voorouders zullen de jongen advies bieden, en hij moet twee dieren uitkiezen die als zijn totems zullen fungeren: ‘Het eerste dier moet in de lucht vliegen en zal je beschermen. Het tweede dier moet over de grond kruipen en dat dier zal jij doden. Pas dan zul je een man zijn.’ (p. 11) Voor de jongen bestaat er geen twijfel over de vraag met welke dieren hij zich wil verbinden. Het worden de neushoornvogel en de tijger uit de titel, die allebei een cruciale rol zullen spelen in de afwikkeling van de plot. Het achterlaten van zijn jeugd vervult de jongen met gemengde gevoelens. Enerzijds voelt hij zich nog een kind en verlangt hij terug naar de geborgenheid van zijn gezin. Anderzijds wil hij tonen dat hij de naam ‘man’ waardig is. Vooral bij de aanvang van zijn inwijding toont hij zich gespleten: Wat wordt van mij verwacht? Ik mis mijn vader, mijn moeder en mijn zus nu al, maar dat zal ik aan niemand toegeven. Ik ben trots dat ik een man aan het worden ben. Ik voel nu al de verandering. Mijn stem klinkt al zwaarder als ik tegen mezelf zeg: ‘Ik heb dorst.’ (p. 9) Langzamerhand begint hij fierheid en kracht te putten uit de mannelijke taken die hij beetje bij beetje onder de knie krijgt, zoals het maken van vuur, het zoeken van sporen en het temmen van zijn totemvogel. Door dat alles heen blijft de aanwezigheid van zijn familie echter sterk voelbaar. De band met zijn zus in het bijzonder blijkt bijzonder sterk en moeilijk om los te laten: Wanneer ik 's nachts in mijn hut lig, zie ik het gezicht van mijn moeder en mijn vader. En de glimlach van mijn zus. Vooral de glimlach van mijn zus. | |
[pagina 157]
| |
De inwijding van de jongen wordt abrupt afgebroken door toedoen van de moordende olifanten. Hij moet sneller opgroeien omdat de hele gemeenschap waartoe hij behoorde verdwenen is en hij verlaten achterblijft. Wanneer hij in het dorp aankomt en de dode lichamen van zijn ouders en zus ontdekt, blijkt gelukkig dat hij er toch niet helemaal alleen voor staat. | |
Van de uitkant naar het middelpuntOp dit punt in het verhaal wordt het vertelperspectief namelijk overgenomen door de zus, die als ik-verteller de rest van het relaas in handen neemt en de jongen vergezelt. Ze zet een kleine stap terug in de tijd en vertelt ons over de voorbereidingen op de terugkeer van haar broer. In het dorp is het de gewoonte dat de meisjes de man-geworden jongens opwachten met een zelfgemaakt pak dat ze in een zelfgekozen pigment verven. De zus kiest voor azurietblauw, de tint die haar broer als kind het mooist vond. Ze doet uit de doeken hoe de olifanten het dorp overrompelden op het moment dat de vrouwen zich klaarmaakten om met al hun kleurenpracht de mannen te verwelkomen. Het fatale moment is dan ook gehuld in een gestolen explosie van kleur, die eigenlijk bedoeld was om de vreugdedansen te begeleiden. Na de klap volgen we de zus wanneer haar geest, in het schimmengebied tussen leven en dood, bezit neemt van het lijf van een van de olifanten die schuldig zijn aan het bloedbad. Iets wat nog in leven is, kan haar ziel nog even hier houden. Ze komt terecht in de olifant die de jongen zal inlijven als een vorm van ‘weergeld’ voor zijn verlies. Oog om oog, tand om tand: de olifanten hebben hem de zijnen ontnomen, dus eist hij bij wijze van compensatie een van hen op. De zus beschrijft de omzwervingen van haar broer, volgend op zijn besluit om elders zijn geluk te zoeken. In dit stadium van het verhaal verschuift het accent van initiatie naar uitsluiting en het gevoel (n)ergens thuis te horen. De jongen bevindt zich duidelijk in een liminale fase, een fase waarin hij op zoek moet naar een nieuwe stam en een nieuwe identiteit. Een fase waarin hij bovendien geen kind meer is, maar ook nog geen man. De zus stelt vast: Mijn broer heeft gedaan wat bannelingen doen: met zijn scherpe mes zijn hoofd kaalgeschoren. Daarna heeft hij zijn vel met klei wit gemaakt. Hij | |
[pagina 158]
| |
verstopt zijn mes onder het doek dat hij meeneemt, omdat alleen mannen een wapen mogen dragen. (p. 52) De jongen is op verschillende vlakken mossel noch vis, en omwille van zijn gemarkeerde uiterlijk is hij nergens welkom. Kinderen maken hem uit voor ‘niet-man’, ‘kaalkop-sukkels’ zoals hij moeten de mensen niet, die horen thuis aan de ‘uitkant’ van de stad (p. 56). Daar, letterlijk en figuurlijk aan de rand van de maatschappij, vinden de jongen, de neushoornvogel en de olifant uiteindelijk hun plek in een gemarginaliseerde gemeenschap van kopermijnarbeiders. Daar maakt het niet uit dat hij een wees en een niet-man is, maar wordt hij onthaald als een deel van de familie. Het volle respect van die nieuwe gemeenschap weet hij te winnen wanneer hij het mysterie rond de dood van een gewond familielid ontrafelt. De man raakt gewond in een mijnongeval en wordt vervolgens ontvoerd uit zijn hut. Er blijft enkel een spoor van bloed achter. De familie verdenkt een rivaliserende clan van arbeiders, maar in de aanloop naar een confrontatie tussen de beide groepen duikt uit het niets een tijger op, met in zijn bek het lichaam van de gewonde man. Met de tijger dient zich voor de jongen meteen een kans aan om zijn initiatieritueel te voltooien - pas wanneer hij zijn totemdier doodt, kan hij immers een man worden. Met zichzelf als aas lokt hij de tijger naar zich toe en met de hulp van de olifant en de neushoornvogel slaagt hij erin de tijger af te leiden, te verzwakken en te doden. Tijdens het gevecht gaat de geest van het meisje over van de olifant naar de tijger. Omdat de tijger stervende is, zal ook haar ziel nu verdwijnen naar de plek van de doden, maar niet voordat haar broer die bevrijdt. Voor ik vertrek zie ik in het licht van het vuur hoe Olifant de neushoornvogel met zijn slurf wiegt zoals je dat met een kind doet. Hoe mijn broer onder het zadel van de olifant een pak uithaalt, een azurietblauw pak, terwijl hij naar me blijft kijken. Het pak dat ik voor hem maakte. Het pak dat hij aantrekt. Eerst de broek. En dan de jas. Terwijl iedereen om hem heen danst. | |
[pagina 159]
| |
Met het doden van de tweede totem en het aantrekken van het pak gemaakt door zijn zus kan de jongen de rite de passage alsnog voltooien. Zijn volwassenwording is afgerond, net als de tocht van de geest van zijn zus naar het dodenrijk. | |
Cherchez la ‘femme’De sleutel tot zijn man-worden ligt bij de steun van zijn zus, zonder haar zou hij het niet hebben gekund. Haar aanwezigheid is cruciaal voor de ontwikkeling van deze jongen tot man. De geest van het meisje is dan ook niet zomaar in de olifant terecht gekomen en een compagnon de route voor de jongen geworden. Het uitspreken van haar naam is hierbij van groot belang. Tijdens een ritueel om de doden naar het dodenrijk te laten trekken heeft de jongen haar bewust bij zich gehouden door haar naam niet luidop te zeggen: ‘Toen mijn broer door het brandende dorp danste, sprak hij de namen van de doden één voor één uit om ze uit te nodigen om naar hun plek te vertrekken. Ik heb hem mijn naam niet horen uitspreken.’ (p. 47) Niet voordat ze hem heeft geholpen om man te worden kan hij haar loslaten. De onmisbare rol van de zus heeft eveneens een sterke tastbare component, met name in de vormgeving van het boek. Haar aandeel in de tekst is proportioneel gezien groter dan dat van de jongen. Haar deel is met ruim vijftig pagina's beduidend langer dan het zijne, dat ongeveer dertig pagina's beslaat. Bovendien is het meisje, hoewel ze nooit in beeld gebracht wordt in de prenten, toch zichtbaar aanwezig in het boek. Dat komt doordat de typografie symbool staat voor wie aan het woord is. In het eerste deel, ‘Het boek van de jongen’, is de tekst afgedrukt in het zwart, in een schreefloos lettertype. Deel twee, ‘Het boek van het meisje’, is weergegeven in koningsblauwe, geschreefde letters. Dit typografische onderscheid wordt consequent aangehouden, tot aan de paginanummers toe. Bovendien begint het boek met een zwarte binnenkant van de omslag, terwijl de achterste binnenomslag blauw is. We beginnen met de jongen, en hoewel we in essentie zijn verhaal blijven volgen, is het de doorslaggevende rol van het meisje die op deze manier in de verf gezet wordt. Het verhaal dat Carll Cneut in zijn illustraties vertelt, is naar zijn normen verrassend sober. In zijn oeuvre zijn visuele rijkdom, overdaad en luxueus | |
[pagina 160]
| |
ogende texturen kenmerkende elementen. Een setting met een oerwoud, exotische dieren en een verhaal vol van kleurensymboliek schreeuwt haast om een overdaad aan technieken, texturen en vooral kleuren. Carll Cneut weet echter aan die drang te weerstaan en zet een verbazingwekkend bescheiden visuele wereld neer. Net zoals de tekst van Peter Verhelst uitermate strak gecomponeerd is en de metaforen goed gekozen zijn, zijn de prenten impressionistisch en suggestief van aard. Apart voor Cneuts over het algemeen sprekende en sterk uitgewerkte stijl zijn de eenvoudige pennenschetsen tegen een simpele grijzige achtergrond. In de overige beelden overheerst het diepe groen van de bomen en planten in het nachtelijke oerwoud. Slechts nu en dan wordt die doorleefde groene kleur afgewisseld met een kleurrijke uitspatting. De titeldieren krijgen elk een portret in een rijk geschakeerd kleurenpalet. De pigmentbom in de fatale rush van de olifanten blinkt uit door haar expressiviteit en de ‘explosie van wit licht’ die de strijd met de tijger begeleidt (pp. 80-81) vertoont meer textuur en diepte dan van een witte explosie verwacht zou kunnen worden. De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje is zowel op tekstueel als op visueel vlak een verhaal dat raakt. In dit boek biedt de onontbeerlijke vrouwelijke figuur, zonder wie de jongen geen man kan en wil worden, een tegenwicht voor het verpletterende belang dat in deze (fictieve) samenleving aan de man en zijn nastrevenswaardige kwaliteiten gehecht wordt.
De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje. Peter Verhelst (met illustraties van Carll Cneut). De Eenhoorn, 2015. |
|