| |
| |
| |
Trendwatcher of trendsetter?
Jeugdliteratuuronderzoek in Literatuur zonder leeftijd
Helma van Lierop-Debrauwer
‘De jeugdliteratuurstudie zit in de lift’ was de vrolijke conclusie die Gerard de Vriend en ik vijftien jaar geleden trokken in een overzicht van het onderzoek naar jeugdliteratuur in Nederland en Vlaanderen tot op dat moment (Van Lierop-Debrauwer & De Vriend, 2001, p. 290). We beschreven daarin de geringe wetenschappelijke aandacht voor jeugdliteratuur tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw, de pioniersrol die Lea Dasberg (1981) vervulde met Het kinderboek als opvoeder en stelden vast dat daarna de studie naar literatuur voor kinderen en jongeren definitief op gang kwam. We onderscheidden drie typen onderzoek - interpretatief/narratologisch, historisch en lezersgericht - en oordeelden dat het tij gunstig was voor meer academische studies, onder meer vanwege de op dat moment groeiende erkenning voor het vakgebied aan verschillende universiteiten in Nederland en Vlaanderen. Bij nader inzien bleek onze inschatting te optimistisch, want intussen is jeugdliteratuur op een aantal van die universiteiten weer uit het curriculum verdwenen (Van Lierop-Debrauwer, 2013, p. 18). Bovendien zijn sindsdien twee belangrijke tijdschriften met aandacht voor wetenschappelijk onderzoek ter ziele gegaan: Leesgoed en De Leeswelp. Daardoor is Literatuur zonder leeftijd op dit moment nog het enige wetenschappelijke Nederlandstalige tijdschrift over jeugdliteratuur. De publicatie van het honderdste nummer is een uitgelezen moment om terug te blikken en de vraag te stellen hoe Literatuur zonder leeftijd als forum voor het academisch onderzoek functioneert. Met de drie typen onderzoek uit het overzicht van 2001 als uitgangspunt, wil ik nagaan welke onderzoeksthema's het tijdschrift aan bod laat komen en op welke manier dat gebeurt: volgend of initiërend?
| |
| |
| |
Literatuur zonder leeftijd en interpretatie-onderzoek
Eén van de belangrijkste thema's binnen het interpretatie-onderzoek van de jaren negentig en het begin van het nieuwe millennium waren de literaire emancipatie die de jeugdliteratuur in die tijd doormaakte en de toenadering tot de volwassenenliteratuur als gevolg daarvan (Van Lierop-Debrauwer & De Vriend, 2001, p. 292). Literatuur zonder leeftijd heeft dit onderzoeksthema onmiskenbaar op de kaart gezet, al verscheen het klassieke artikel in dit verband - ‘Het verdwijnende kinderboek’ (De Vries, 1990) - in Leesgoed. De programmatische naam Literatuur zonder leeftijd spreekt in deze context boekdelen. Toen het Landelijk Platform Kinder- en Jeugdliteratuur in 1986 het initiatief nam tot een tijdschrift over jeugdliteratuur, kreeg het aanvankelijk de naam Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur. De titel van het tijdschrift drukte de intentie uit van de redactie, die vooral wilde informeren en documenteren, omdat andersoortige artikelen al een plaats kregen in tijdschriften als Leestekens en En nu over jeugdliteratuur.
In de jaren die volgden, veranderde het karakter van het tijdschrift echter van vooral documenterend en archiverend naar beschouwend en analytisch. Binnen de redacties was er bijzondere interesse voor de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur. De aandacht hiervoor mondde uit in het congres ‘Literatuur zonder leeftijd’ dat het Platform in 1992 samen met de Jan Campert Stichting organiseerde. Met het verslag van het symposium werd de richting die het Documentatieblad al eerder was ingeslagen bevestigd en in het nummer dat daarop volgde - nummer 26 - toegelicht. Literatuur zonder leeftijd had de ambitie verder te gaan dan het Documentatieblad. Het tijdschrift wilde:
(...) plaats bieden aan discussies over de eigen-aardigheden, kwaliteiten en grenzen van de kinder- en jeugdliteratuur. De titel is de eerste aanzet voor die discussie. Staat literatuur in principe niet los van welke leeftijd dan ook? En is er alleen aan leeftijd gebonden literatuur? (Linders, 1993, p. 3)
Vanuit deze doelstelling gaven de verschillende redacties van Literatuur zonder leeftijd vanaf 1993 dan ook ruim baan aan onderzoek naar verbanden
| |
| |
tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur. Vanaf die tijd verschenen er artikelen over postmodernistische tendensen in jeugdboeken zoals metafictionaliteit (Peters, 1995) en intertekstualiteit (De Bont & Peters, 1996), over poëzie die de kloof tussen kinderpoëzie en poëzie voor volwassenen overbrugt (Eikelboom-van Wijngaarden, 2001; Van Coillie, 2005), over adolescentenliteratuur als genre in twee literaire systemen (Van den Hoven, 1995; Van Lierop-Debrauwer, 2000; themanummer ‘Young Adult: genre of leeftijdscategorie’, nummer 83, 2010) en over dubbelpublieksauteurs (Bax, 2015; De Vries, 2003). De auteurs van deze bijdragen zijn unaniem in hun conclusie dat steeds meer jeugdboeken niet meer beantwoorden aan de traditionele kenmerken van jeugdliteratuur en dat ze in complexiteit niet onderdoen voor volwassenenliteratuur.
De laatste jaren concentreert het interpretatie-onderzoek zich minder expliciet dan voorheen op de vormelijke verschillen en overeenkomsten tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur. Recent tekstgericht onderzoek is vernieuwend in de toepassing van theorieën uit uiteenlopende academische disciplines op jeugdboeken en in de verbreding van het onderzoeksobject. Hoewel de jeugdliteratuurstudie van oudsher al inzichten combineert uit twee disciplines - de pedagogiek en de literatuurwetenschap - is het blikveld de laatste decennia veel ruimer geworden. Technologische ontwikkelingen, de globalisering van samenlevingen en veranderende verhoudingen tussen volwassenen en kinderen - het fenomeen van de ‘kidult’ (Falconer, 2009) en ‘the disappearance of childhood’ (Postman, 1982) - maakten die verbreding van perspectieven in de studie van jeugdliteratuur noodzakelijk. Initiatieven tot dergelijk onderzoek naar jeugdboeken worden genomen aan universiteiten en krijgen vervolgens een podium in Literatuur zonder leeftijd. Het tijdschrift is hier eerder volgend dan sturend. De afgelopen jaren verschenen bijdragen over jeugdboeken vanuit theoretische perspectieven als imagologie (themanummer ‘Beelden van de wereld’, nummer 96, 2014), ecokritiek (Van den Nieuwenhof, 2014), ‘age studies’ (Joosen, 2008, 2015; Van de Schoor, 2013; Swinnen, 2008), carnavaltheorie (Van den Bossche, 2011) en gendertheorie (Van der Leeuw, 2015). Wat daarbij opvalt, is dat een aantal studies zich niet meer beperkt tot de analyse van enkel jeugdboeken. In verschillende artikelen wordt de relatie tussen jeugdboeken en andere cultuuruitingen voor de jeugd zoals film onderzocht (Brouwers, 2014;
| |
| |
Meder, 2013; Swinnen, 2008). Met die verbreding van het object van studie sluiten onderzoekers aan bij ontwikkelingen in het jeugdliteraire veld die kunnen worden samengenomen onder de vlag van intermedialiteit, de algemene term die benoemt dat teksten zich vandaag de dag ‘zelden “binnen” een enkel medium situeren’ (Van Bork e.a.; zie ook de bijdrage van Van den Bossche in dit nummer, p. 57). Voor de jeugdliteratuur gaat het vooral om de adaptatie van boeken naar audiovisuele media als film, theater en games.
De verruiming van thema's en invalshoeken betekent niet dat het aantal jeugdboekenonderzoekers evenredig is gegroeid. Als gevolg van de marginale positie van het vakgebied aan de universiteiten, zijn er nog altijd relatief weinig Nederlandse en Vlaamse jeugdboekenonderzoekers. De meeste jeugdliteratuurwetenschappers zijn om die reden vaak noodgedwongen generalisten. Het geringe aantal onderzoekers lijkt ook de belangrijkste verklaring voor het feit dat stevige debatten over onderzoek nauwelijks van de grond komen, ondanks pogingen van de verschillende redacties van Literatuur zonder leeftijd om dergelijke discussies te initiëren en te stimuleren. Eén van de uitzonderingen is het debat rond de ideale geschiedschrijving van jeugdliteratuur als onderdeel van het historisch onderzoek naar jeugdboeken dat in de volgende paragraaf wordt besproken.
| |
Literatuur zonder leeftijd en historisch onderzoek
Het kinderboek als opvoeder (1981) was een stimulans voor het historisch onderzoek naar jeugdliteratuur. De studie werd gevolgd door onder meer onderzoek van De Vries (1989) naar opvattingen over jeugdliteratuur tussen 1880 en 1980 en van Rietveld-van Wingerden (1992) naar jeugdtijdschriften. Studies naar de stand van zaken in de jeugdliteratuur van vroeger tijden, resulteerden eind jaren tachtig ook in een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis, als opvolger van Wormcruyt met Suycker (Daalder, 1974/1950): De hele Bibelebontse berg (Heimeriks & Van Toorn, 1989). Iets meer dan tien jaar later verschenen Tot volle waschdom (Dongelmans, Van Rotterdam & Salman, 2000) en Lust en leering (Buijnsters & Buijnsters-Smets, 2001). Het eerste boek werd gepresenteerd als een tussentijdse balans, op weg naar een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis. De discussie over hoe die nieuwe geschiedenis er idealiter uit zou moeten zien, was echter al veel eerder begon- | |
| |
nen, in feite direct na publicatie van De hele Bibelebontse berg. Het debat werd aangezwengeld door Kees Fens in zijn essay ‘Achter de berg’ (1989) dat was opgenomen in de net verschenen geschiedenis. Samen met ‘Het verdwijnende kinderboek’ van De Vries (1990) vormde het essay de opmaat naar een discussie over de geschiedschrijving van jeugdliteratuur die voor een deel via Literatuur zonder leeftijd werd gevoerd en waarin de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur centraal stond. In Literatuur zonder leeftijd verscheen onder meer een bijdrage van Henk Peters (1997). Hij probeert daarin de tegengestelde standpunten van Harry Bekkering en Anne de Vries, de twee belangrijkste stemmen in het debat tot dan toe, te verenigen. Bekkering is van mening dat de jeugdliteratuur pas echt geëmancipeerd is als haar
geschiedenis geïntegreerd is in de volwassenenliteratuur, terwijl De Vries vindt dat een dergelijke geschiedschrijving geen enkele meerwaarde heeft, omdat de rol van jeugdliteratuur daarin per definitie een marginale is. Volgens Peters moet een nieuwe literatuurgeschiedenis twee doelstellingen hebben: duidelijk maken welke auteurs en illustratoren in een bepaalde periode belangrijk zijn en waarom juist zij op dat moment van belang gevonden worden. Dan zal duidelijk worden dat in sommige tijdvakken de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur relevant is en in andere perioden niet of minder. De twee doelen kunnen naar zijn mening gerealiseerd worden ‘door voor een historische benadering van de canon te kiezen met literatuur- en kindopvattingen als uitgangspunt en met aandacht voor de (jeugd)literaire instituties’ (Peters, 1997, p. 434). Twee jaar later werd in Literatuur zonder leeftijd aan de discussie een nieuwe stem toegevoegd, namelijk die van literatuurwetenschapper Wilbert Smulders (1999). Terwijl bij de andere standpunten steeds werd geredeneerd vanuit de jeugdliteratuur, neemt Smulders in zijn antwoord op de vraag naar de verbanden tussen beide vormen van literatuur de volwassenenliteratuur als uitgangspunt. Smulders is van mening dat van gelijkheid tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur nooit sprake kan zijn, omdat ze elk uit een andere bron komen. Typerend voor de moderne volwassenenliteratuur is dat ze voortkomt uit wat Smulders de artistieke moderniteit noemt. Deze zet zich af tegen de moderniteit van de bourgeois die rond 1800 ontstaat en die met haar idealen van rationaliteit, nuttigheid en vooruitgang de bron vormt van de jeugdliteratuur. Het polariserende standpunt van Smulders vroeg om een
| |
| |
reactie van jeugdliteratuurdeskundigen en die kwam er in drievoud: meteen in het volgende nummer van Literatuur zonder leeftijd van Joke van Leeuwen (2000), en, enige tijd later, ook van Harry Bekkering (2001) en Dick Schram (2001). Zonder uitzondering verwijten ze Smulders gebrek aan kennis van de hedendaagse jeugdliteratuur waardoor zijn opmerkingen over jeugdliteratuur te generaliserend zijn. Van een wezenlijk onderscheid tussen beide vormen van literatuur, van een esthetische en antropologische kloof, zoals Smulders beweert, is geen sprake. Net als volwassenenliteratuur kan jeugdliteratuur onveilig zijn en zijn er vele voorbeelden van jeugdboeken te vinden, waarbij, aldus Joke van Leeuwen in haar weerwoord, ‘hiërarchieën worden omgekeerd, gesloopt zelfs en tegenstellingen volop subversief van een dubbele draai worden voorzien’ (Van Leeuwen, 2000, p. 147).
Hoewel het debat over de ideale jeugdliteratuurgeschiedenis na 2001 in Literatuur zonder leeftijd, op een enkele uitzondering na (Ros, 1999) niet meer werd gevoerd, was de toon gezet. In de eind 2014 verschenen jeugdliteratuurgeschiedenis Een land van waan en wijs zijn de discussiepunten van destijds herkenbaar in de centrale idee van de geschiedenis: de ontwikkeling van de jeugdliteratuur begrijpen vanuit haar pedagogische, filosofische, maatschappelijke en literaire context (Ghesquière, Joosen & Van Lierop-Debrauwer, 2014). Dat betekent dat in de nieuwe geschiedenis onder meer aandacht is voor literatuuropvattingen en kindbeelden binnen de jeugdliteratuur, voor de rol van instituties in canoniseringsprocessen en voor de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur.
Een geschiedschrijving van de jeugdliteratuur is gebaat bij onderzoek naar jeugdliteratuur in vroeger tijden. In de afgelopen jaren zijn er tal van studies gepubliceerd over historische onderwerpen en de bevindingen daarvan zijn, de studies van na 2014 uiteraard uitgezonderd, meegenomen in Een land van waan en wijs. Voor een groot deel verschenen deze studies buiten Literatuur zonder leeftijd om, zoals de publicaties in boekvorm van De Bodt en Kapelle (2003) en De Bodt (2014) over prentenboeken en illustratoren, Ghonem-Woets (2011) over katholieke uitgeverijen, Van der Meiden over kinderbijbels (2009), Parlevliet (2009) over bewerkingen van klassiekers, Salman (2014) over vijf eeuwen vertelcultuur en Boerma e.a. (2014) over onder meer centsprenten en schoolprenten. Veel van deze auteurs publiceerden over delen van hun onderzoek overigens wel in Literatuur zonder
| |
| |
leeftijd. Een ander deel van het onderzoek naar jeugdliteratuur in het verleden vond zijn weg via de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur, de voortzetting van de werkgroep geschiedenis van het eerder genoemde Landelijk Platform Kinder- en Jeugdliteratuur. De Stichting organiseert studiedagen en publiceert daarover in ‘Berichten uit de wereld van het oude kinderboek’. Het historisch onderzoek dat werd gepubliceerd in Literatuur zonder leeftijd had veelal betrekking op de recente geschiedenis. Er verschenen themanummers over de jaren zeventig (nummer 99, 2016) en de jaren vijftig (nummer 85, 2011). In dat laatste nummer staan bijdragen over de Gouden Boekjes als een serie die haar stempel heeft gedrukt op de naoorlogse jeugdliteratuur (Linders, 2011b), over vernieuwingen in de kinderpoëzie (Van der Veer, 2011), en over het uitgeven van kinderboeken in die tijd (Dongelmans, 2011). Verder was er aandacht voor meisjes- en jongensboeken uit de eerste helft van de twintigste eeuw (onder anderen Ros, 2004a, 2004b), en, relatief nieuw in de studie van de jeugdliteratuur, voor biografisch onderzoek (onder anderen Broek, 2013; Soeting, 2011; Van der Veer, 2014). Niettegenstaande deze opsomming van publicaties over de geschiedenis van de jeugdliteratuur in de twintigste eeuw, is Literatuur zonder leeftijd toch vooral een tijdschrift dat focust op de hedendaagse jeugdliteratuur en het onderzoek daarnaar. Zelfs het debat over de ideale jeugdliteratuurgeschiedschrijving startte feitelijk vanuit bijdragen over ontwikkelingen in de jeugdliteratuur in de jaren 1990. Het lezersonderzoek dat aandacht krijgt in het tijdschrift, bevestigt deze focus.
| |
Literatuur zonder leeftijd en lezersonderzoek
In Jeugdliteratuur in perspectief (2009) staat Rita Ghesquière uitgebreid stil bij de specifieke kenmerken van jeugdliteratuur als communicatieproces. Hoewel de aanduiding ‘jeugdliteratuur’ alle aanleiding geeft om te veronderstellen dat de jonge lezer centraal staat in het communicatieproces, is het feitelijk zo ‘dat het toch vooral de volwassenen zijn die het beeld van de jeugdliteratuur bepalen’ (Ghesquière, 2009, p. 23). Zij spelen een cruciale rol in het productie-, distributie- en consumptieproces. Het zijn volwassenen die de boeken schrijven en illustreren, die ze selecteren, interpreteren en beoordelen. Om die reden maakten Gerard de Vriend en ik in 2001 binnen het
| |
| |
lezersonderzoek onderscheid tussen studies naar jonge lezers en onderzoek naar de volwassen lezer als bemiddelaar. We constateerden dat het perspectief van ontluikende geletterdheid een belangrijke impuls gaf aan het onderzoek naar jonge lezers en dat de veranderingen in het voorgezet onderwijs aanleiding vormden om de literaire competentie van jongeren in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar te verkennen. Sindsdien is het onderzoek vanuit deze twee invalshoeken voortgezet. Onderzoek naar ontluikende geletterdheid vindt onder meer plaats in het kader van het landelijke leesbevorderingsproject BoekStart (onder meer Van den Berg, 2015). Theo Witte (2008) heeft met zijn studie naar de literaire competentie van bovenbouwleerlingen van havo en vwo gezorgd voor nieuw elan in de literatuurlessen van het voortgezet onderwijs. Interessant is ook het project van Coosje van der Pol (2010) die het begrip literaire competentie dat tot die tijd vooral werd gebruikt in de context van het literatuuronderwijs op middelbare scholen, toepaste op het lezen van prentenboeken door kleuters. Deze onderzoeken kregen echter niet of nauwelijks aandacht in Literatuur zonder leeftijd. Studies naar jonge lezers waren altijd het terrein van het tijdschrift Leesgoed. Tegenwoordig is Stichting Lezen met De leesmonitor de voornaamste bron van informatie als het gaat om onderzoek naar (effecten van leesbevordering en literatuuronderwijs op) het lezen van kinderen en jongeren.
Literatuur zonder leeftijd besteedt vooral aandacht aan de volwassen lezer als bemiddelaar tussen kind en boek en als actor in de canonisering van jeugdliteratuur. Het lezersonderzoek dat ruimte krijgt, heeft daarmee het karakter van institutioneel onderzoek. Zo zijn er in het tijdschrift bijdragen te vinden over het functioneren van de jeugdliteraire kritiek (themanummer 30, 1994, met bijdragen van Joke Linders, Harry Bekkering en Lieke van Duin; Akveld, Hartzuiker & Roep, 2001; Van Lierop-Debrauwer, 2003), over criteria gehanteerd door jury's van literaire prijzen (Hoogstraaten & Van Lierop-Debrauwer, 2012; Ros, 2016) en over de rol van professionele lezers in de canonisering in Nederland en Vlaanderen van een auteur als Astrid Lindgren (Van den Bossche, 2015). In de reflectie op literaire kritiek en de positie van de volwassen lezer in canoniseringsprocessen in de jeugdliteratuur heeft Literatuur zonder leeftijd de voortrekkersrol overgenomen van Leesgoed dat in de jaren tachtig regelmatig publiceerde over jeugdliteratuurkritiek (onder meer in 1988, een themanummer). Vooral de spanning tussen kritiek en
| |
| |
leesbevordering in het recenseren van jeugdboeken is een onderwerp dat de gemoederen van tijd tot tijd behoorlijk bezighoudt, getuige ook de vinnige discussie tussen Peter van den Hoven en Ruud Kraaijeveld in Literatuur zonder leeftijd. Peter van den Hoven (1996a), op dat moment lid van de redactie van het tijdschrift, is de eerste die zich uit. Hij ergert zich aan de onduidelijkheid die er in de jeugdliteratuur heerst over de verschillende doelen en belangen van volwassenen en kinderen bij het beoordelen van jeugdboeken en de misverstanden die daarvan het gevolg zijn. Hij constateert dat er in de beoordeling van jeugdliteratuur door volwassenen een tweedeling is ontstaan, namelijk die tussen ‘de literairen’ en ‘de leesbevorderaars’. Hoewel Van den Hoven zichzelf rekent tot de ‘literairen’ en een voorstander is van jeugdboekenkritiek waarbij een recensent een boek beoordeelt op basis van literaire argumenten, vindt hij beide benaderingen even waardevol. Waar hij zich aan stoort, is dat doelen en belangen van beide soorten kritiek onvoldoende uit elkaar gehaald worden en dat ze elkaar bovendien als concurrenten beschouwen.
Kraaijeveld (1996) trekt de waardering van Van den Hoven voor de leesbevorderaars in twijfel en noemt diens oordeel over deze wijze van beoordelen van kinderboeken beledigend, niet genuanceerd en misleidend. Immers, de docent die op zoek is naar toegankelijke boeken voor zijn leerlingen, wordt door de positieve recensies van literaire boeken op een dwaalspoor gezet. De ‘dictatuur’ van de literaire norm werkt volgens Kraaijeveld ‘contraproductief op de leesbereidheid en het leesplezier van leerlingen’ (Kraaijeveld, 1996, p. 386). Zijn betoog wordt onmiddellijk gevolgd door een reactie van Van den Hoven (1996b) die van mening is dat de kritiek van Kraaijeveld precies het misverstand blootlegt dat hij eerder beschreef, namelijk het niet kunnen onderscheiden van doelen en belangen, van het verschil tussen recensie en kritiek. Dit weerwoord van Van den Hoven vormde het slotakkoord van de discussie in Literatuur zonder leeftijd. Dat hij er vijftien jaar later in Jeugdliteratuur bestaat niet uitgebreid op terugkwam geeft aan dat het misverstand over de functie van de jeugdliteratuurkritiek wat hem betreft nog niet was verdwenen.
| |
| |
| |
Literatuur zonder leeftijd en auteursonderzoek
In 2001 beperkten Gerard de Vriend en ik ons tot de drie typen onderzoek die ik zojuist heb besproken, omdat ze destijds de meeste aandacht opeisten. Nu, vijftien jaar later, zou ik er nog een vierde type onderzoek aan willen toevoegen dat op het kruisvlak ligt van interpretatief en historisch onderzoek. Bij dat laatste type onderzoek werd al gewezen op de toename van biografische studies, een ontwikkeling die in 2011 ook werd gesignaleerd door Peter van den Hoven. Enkele voorbeelden van recente biografieën die sinds 2000 zijn verschenen, zijn Ik bof dat ik een kikker ben. Leven en werk van Max Velthuijs (Linders, 2003), Han G. Hoekstra. Biografie (Linders & Van der Veer, 2011), Nynke van Hichtum. Leven en wereld van Sjoukje Troelstra-Bokma (1860-1939) (Holtrop, 2005) en Rebel en dame. Biografie van Top Naeff (Vaartjes, 2010). Van den Hoven schrijft de opleving van dit type onderzoek binnen de jeugdliteratuur toe aan ‘de algemene revitalisering van het biografische genre’ en aan ‘de toegenomen kwaliteit van het literaire kinderboek en de bekendheid van auteurs die zowel voor kinderen en volwassenen schrijven’, in combinatie met ‘meer fondsen die de uitgave van biografieën ondersteunen’ (Van den Hoven, 2011, p. 128). Literatuur zonder leeftijd volgt deze trend door artikelen te publiceren die geschreven zijn als opmaat naar een biografie in boekvorm of die als hoofdstuk onderdeel zijn van een reeds verschenen biografie (Boerboom, 2016). Nadat eerder al nummers verschenen over Tonke Dragt (nummer 54, 2001), Wim Hofman (nummer 69, 2006) en Henri van Daele (nummer 82, 2010), heeft de redactie van Literatuur zonder leeftijd sinds 2013 het initiatief genomen tot meer auteursonderzoek, door één nummer per jaar te wijden aan het werk van een bekende (jeugdboeken)auteur uit het Nederlandse
taalgebied. Achtereenvolgens kwamen aan bod Imme Dros en Harrie Geelen (nummer 91, 2013), Bart Moeyaert (nummer 95, 2014) en Ted van Lieshout (nummer 98, 2015). Deskundigen op het terrein van de (jeugd)literatuur en (afhankelijk van het oeuvre van de auteur in kwestie) op het terrein van film, theater, kunst en religie, werden door de redactie uitgenodigd een specifiek aspect van het werk van deze auteurs te bestuderen. Samen met aandacht voor de auteur vanuit andere perspectieven, zoals de publicatie van de Annie M.G. Schmidtlezingen die jaarlijks worden gehouden door bekende schrijvers en die vervolgens ook weer on- | |
| |
derwerp van studie zijn (Ghesquière, 2013), manifesteert Literatuur zonder leeftijd zich dus recent als een tijdschrift dat auteursonderzoek op de jeugdliteratuurwetenschappelijke kaart zet. Deze lijn wordt voortgezet met het auteursnummer van dit jaar dat gewijd zal zijn aan Jacques Vriens.
| |
Conclusie
Wat heeft Literatuur zonder leeftijd in honderd nummers betekend voor de academische studie van de jeugdliteratuur? Veel, ben ik geneigd te zeggen, maar dat is te kort door de bocht. De bijdrage van Literatuur zonder leeftijd aan de studie van de jeugdliteratuur was in de loop der jaren verschillend van aard. De eerste vierentwintig nummers van wat toen nog het Documentatieblad heette fungeerde vooral als databank waar mensen werkzaam in de jeugdliteratuur onder meer informatie konden vinden over waar onderzoek werd gedaan en wat het object van onderzoek was. Daarna trok het tijdschrift onder de nieuwe, programmatische naam het initiatief naar zich toe voor wat betreft het onderzoek naar de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur en maakte het ruimte voor debat over de ideale literatuurgeschiedschrijving. Hoe nuttig dat is geweest, blijkt uit het feit dat veel van de strijdpunten in de nieuwe geschiedenis van de jeugdliteratuur, Een land van waan en wijs, zijn vertaald naar uitgangspunten. Op het punt van onderzoek naar en discussie over jeugdliteratuurkritiek was Leesgoed in de jaren tachtig trendsetter, maar die rol is in de jaren negentig en later met verve overgenomen door Literatuur zonder leeftijd dat discussie stimuleerde over de rol van de professionele lezer en, in het verlengde daarvan, de stem van het kind in de beoordeling van kinderboeken.
Trendvolgend is het tijdschrift als het gaat om het recente inter- en multidisciplinaire onderzoek naar jeugdboeken vanuit sociologische, psychologische en culturele perspectieven. Dat geldt tot op bepaalde hoogte ook voor het historisch onderzoek met daarbij bovendien de kanttekening dat vooral de recente geschiedenis binnen het blikveld van het tijdschrift ligt. Trendsettend is het tijdschrift ten slotte voor wat betreft het (biografisch) auteurs-onderzoek. Het is een type onderzoek dat lange tijd nauwelijks aandacht kreeg in de Nederlandse jeugdliteratuurstudie. Biografiedeskundige Joke Linders merkt echter terecht op dat biografieën van kinder- en jeugdboeken- | |
| |
auteurs, en, zo voeg ik er zelf aan toe, auteursonderzoek in het algemeen, ‘geen bij-, maar noodzaak [is] en zelfs voorwaarde voor de emancipatie van het genre [de jeugdliteratuur; HvL) als zodanig’ (Linders, 2011, p. 55).
| |
Secundaire literatuur
Akveld, J., Ph. Hartzuiker & N. Roep, ‘De dictatuur van de literaire norm. Over de eenzijdigheid van de jeugdliteraire kritiek.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 15 (54), 2001, pp. 33-47. |
Bax, S., ‘Over Ted van Lieshouts Driedelig paard en Nu in een handige meeneemverpakking.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 29 (98), 2015, pp. 162-180. |
Berg, H. van den, Boekstart maakt baby's slimmer. Delft, Eburon, 2015. |
Bekkering, H., ‘Jeugdliteratuur is nú van dezelfde culturele orde. Een weerwoord op Wilbert Smulders (1).’ In: Literatuur zonder leeftijd, 15 (54), 2001, pp. 57-64. |
Bodt, S. de & J. Kapelle (2003), Prentenboeken. Ideologie en illustraties 1890-1950. Antwerpen, Ludion, 2003. |
Bodt, S. de, De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Amsterdam, Vantilt, 2014. |
Boerboom, J., ‘De moraal van het verhaal. Over het jeugdboekenschrijverschap van Jan Terlouw.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 30 (99), 2016, pp. 85-96. |
Boerma, N., A. Borms, A. Thijs & J. Thijssen, Kinderprenten, volksprenten, centsprenten, schoolprenten. Populaire grafiek in de Nederlanden 1650-1950. Amsterdam, Vantilt, 2014. |
Bont, M. de & H. Peters, ‘Haas & Kip waren er niet eerder. Over de intertekstualiteit in de boeken van Sophie Mileau.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 10 (37), 1996, pp. 145-164. |
Bork, G.J. van, ‘Intermedialiteit.’ Geraadpleegd op 14 april via www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_05000.php. |
Broek, A., ‘Werken aan een biografie van Miep Diekmann.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 27 (92), 2013, pp. 7-21. |
Brouwers, A., ‘Een nieuw leven voor Abeltje, Minoes en Pluk.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 28 (93), 2014, pp. 10-22. |
| |
| |
Buijnsters, P.J. & L. Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle, Waanders, 2001. |
Coillie, J. van, ‘Geen brug te ver. Poëzie zonder leeftijd?’ In: Literatuur zonder leeftijd, 19 (66), 2005, pp. 9-32. |
Daalder, D.L., Wormcruyt met suycker. Historisch-kritisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Schiedam: Interbook International, 1974. [Oorspronkelijk verschenen in 1950.] |
Dasberg. L., Het kinderboek als opvoeder. Twee eeuwen pedagogische normen en waarden in het historische kinderboek. Assen, Van Gorcum, 1981. |
Dongelmans, B., ‘Kinderboeken uitgeven in de jaren '50: strategisch opereren of bijzaak?’ In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (85), 2011, pp. 71-83. |
Dongelmans, B., R. van Rotterdam & J. Salman (red.), Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Den Haag, Biblion, 2000. |
Eikelboom-van Wijngaarden, W., ‘Overbruggingspoëzie: tussen versje en gedicht. De interpretatielagen in jeugdpoëzie.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 15 (54), 2001, pp. 77-93. |
Falconer, R., The Crossover Novel: Contemporary Children's Fiction and its Adult Readership. New York/London: Routledge, 2009. |
Fens, K., ‘Achter de berg.’ In: Heimeriks, N. & W. van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1989, pp. 459-467. |
Ghesquière, R., Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven/Den Haag, Acco, 2009. |
Ghesquière, R., ‘Wat leren ons de Annie M.G. Schmidtlezingen?’ In: Literatuur zonder leeftijd, 27 (91), 2013, pp. 201-216. |
Ghesquière, R., V. Joosen & H. van Lierop-Debrauwer (red.), Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Amsterdam, Atlas Contact, 2014. |
Ghonem-Woets, K., Boeken voor de katholieke jeugd. Verzuiling en ontzuiling in de geschiedenis van Zwijsen en Malmberg. Zutphen, Walburgpers, 2011. |
Heimeriks, N. & W. van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1989. |
| |
| |
Holtrop, A., Nynke van Hichtum. Leven en wereld van Sjoukje Troelstra-Bokma (1860-1939). Amsterdam, Olympus, 2005. |
Hoogstraaten, M. & H. van Lierop-Debrauwer, ‘De stem van de jury. Een onderzoek naar tien jaar jeugdliteraire jury's.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 26 (87), 2012, pp. 61-69. |
Hoven, P. van den, ‘Over adolescentenliteratuur. Verkenningen in een grensgebied.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 9 (33), 1995, pp. 71-83. |
Hoven, P. van den, ‘Tegen het misverstand. Over jeugdliteratuur en leesbevordering.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 10 (38), 1996a, pp. 210-222. |
Hoven, P. van den, ‘Ruis en valse lucht. Antwoord aan Ruud Kraaijeveld.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 10 (39), 1996b, pp. 389-393. |
Hoven, P. van den, Jeugdliteratuur bestaat niet of de voort-durende strijd om het kinderboek. Tielt/Leidschendam, LannooCampus/Biblion, 2011. |
Joosen, V., ‘Boeken over oude en jonge kinderen... De romantische beeldvorming van kinderen en oude mensen in de boeken van drie Britse schrijfsters rond de jaren vijftig.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 22 (76), 2008, pp. 52-64. |
Joosen, V., ‘Literatuur met een leeftijd. De verrassende omgang met sprookjes en ouderdom in Driedelig paard.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 29 (98), 2015, pp. 97-113. |
Kraaijeveld, R., ‘Tegen de dictatuur: over jeugdliteraire kritiek.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 10 (39), 1996, pp. 385-388. |
Leeuw, S. van der, ‘Een gender-analyse: het carnavaleske lichaam van Pinocchio's Blauwharige fee.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 29 (96), 2015, pp. 148-174. |
Leeuwen, J. van, ‘Weerwoord. Brief aan Wilbert Smulders.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 14 (51), 2000, pp. 146-149. |
Lierop-Debrauwer, H. van, ‘Over de “grote gelijkenis”. Adolescentenromans voor jongeren en voor volwassenen.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 14 (53), 2000, pp. 336-351. |
Lierop-Debrauwer, H. van, ‘De jeugdliteratuurkritiek als graadmeter.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 17 (62), 2003, pp. 25-33. |
Lierop-Debrauwer, H. van, ‘Twee stappen voorwaarts, één terug. De academische studie van de jeugdliteratuur in Nederland en Vlaanderen.’ In: Vooys, 31 (3/4), 2013, pp. 8-18. |
| |
| |
Lierop-Debrauwer, H. van & G. de Vriend, ‘De jeugdliteratuurstudie zit in de lift.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 15 (56), 2001, pp. 290-297. |
Linders, J., ‘Voorwoord.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 7 (26), 1993, pp. 3-4. |
Linders, J., Ik bof dat ik een kikker ben. Leven en werk van Max Velthuijs. Amsterdam, Leopold, 2003. |
Linders, J., ‘Waarom biografieën van kinder- en jeugdboekenauteurs geen bijmaar noodzaak zijn.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (84), 2011a, pp. 55-63. |
Linders, J., ‘Gouden boekjes - begin van een nieuwe tijd. De kinder- en jeugdliteratuur van de jaren vijftig in sociaal-cultureel perspectief.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (85), 2011b, pp. 11-26. |
Linders, J. & J. van der Veer, Han G. Hoekstra. Biografie. Amsterdam, Ambo, 2011. |
Meder, Th., ‘Roodkapje en Sneeuwwitje als strijdbare meiden. De meest recente sprookjesfilm voor (jong)volwassenen.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 27 (90), 2013, pp. 103-132. |
Meiden, W. van der, ‘Zoo heerlijk eenvoudig’. De geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland. Hilversum, Verloren, 2009. |
Nieuwenhof, M. van den, ‘De natuur in initiatieromans van Marita de Sterck.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 28 (94), 2014, pp. 103-115. |
Parlevliet, S., Meesterwerken met ezelsoren. Hilversum, Verloren, 2009. |
Peters, H., ‘Postmodernistische tendensen in jeugdboeken. Allan Ahlberg's Ten in a Bed.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 9 (35), 1995, pp. 327-338. |
Peters, H., ‘Ko Kruier op zoek naar stadsgenoot Frits van Egters. Over jeugdliteraire geschiedschrijving.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 11 (43), 1997, pp. 423-438. |
Pol, C. van der, Prentenboeken lezen als literatuur. Een structuralistische benadering van het concept ‘literaire competentie’ voor kleuters. Delft, Eburon, 2010. |
Postman, N., The Disappearance of Childhood. New York, Delacorte Press, 1982. |
Rietveld-van Wingerden, M., Voor de lieve kleinen. Het jeugdtijdschrift in Nederland 1757-1942. Den Haag, NBLC, 1992. |
Ros, B., ‘Oude letterkunde krijgt oog voor jeugdboeken. Buiten de oevers van de canon.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 13 (48), 1999, pp. 6-11. |
| |
| |
Ros, B., ‘Het vooroorlogse probleemboek. De groeipijnen van de Bikkel en haar vrienden.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 18 (63), 2004a, pp. 27-35. |
Ros, B., ‘De opkomst van het voetbalboek. Jeugdliteratuur met een doel.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 18 (64), 2004b, pp. 48-62. |
Ros, B., ‘Criteria bij bekroningen in de zeventiger jaren.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 30 (99), 2016, pp. 37-56. |
Salman, J., Sterke verhalen. Vijf eeuwen vertelcultuur. Amsterdam, Vantilt, 2014. |
Schoor, J. van de, ‘Adolescentie in Young Adult literatuur.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 27 (92), 2013, pp. 64-76. |
Schram, D., ‘Gradaties in plaats van een kloof. Een weerwoord op Wilbert Smulders (2).’ In: Literatuur zonder leeftijd, 15 (54), 2001, pp. 65-69. |
Smulders, W., ‘Jeugdliteratuur is wezenlijk anders dan moderne literatuur. Over de onmogelijkheid van Reve als kindervriend.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 13 (50), 1999, pp. 325-342. |
Soeting, M., ‘“Het is heerlijk, allerlei zotheden te bedenken.” De zelfrepresentatie van Cissy van Marxveldt.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (85), 2011, pp. 96-110. |
Swinnen, A., ‘“Ride Ten Thousand Days and Nights till Age Snow White Hairs on Thee.” De representatie van vrouwen op leeftijd in de roman Howl's Moving Castle en zijn gelijknamige verfilming.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 22 (75), 2008, pp. 30-48. |
Vaartjes, G., Rebel en dam. Biografie van Top Naeff. Amsterdam, Querido, 2010. |
Van den Bossche, S., ‘“The queerer, the better.”’ ‘In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (84), 2011, pp. 87-110. |
Van den Bossche, S., ‘In het spoor van Pippi Langkous. Een verkenning van de receptiegeschiedenis van Astrid Lindgrens Pippi-trilogie in het Nederlandse taalgebied.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 29 (97), 2015, pp. 10-28. |
[z.n.] ‘Van documentatieblad jeugdliteratuur tot literatuur zonder leeftijd.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 17 (60), 2003, pp. 8-10. |
Veer, van der J., ‘Hoe Anneliesje Dikkertje Dap leerde kennen. Traditie en vernieuwing in de kinderpoëzie in de jaren vijftig.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 25 (85), 2011, pp. 38-56. |
| |
| |
Veer, van der J., ‘“Ik voel me soms buiten mijn wil geroepen tot de jeugd te spreken...” Levenslessen van Diet Kramer.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 28 (94), 2014, pp. 7-24. |
Vries, H. de, ‘Grip op het ongrijpbare. Stijlonderzoek in de praktijk.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 17 (61), 2003, pp. 76-89. |
Vries, A. de, Wat heten goede kinderboeken? De theoretische opvattingen over kinderliteratuur en de praktijk van de boekbeoordeling in Nederland 1880-1980. Amsterdam, Querido, 1989. |
Vries, A. de, ‘Het verdwijnende kinderboek.’ In: Leesgoed, 17 (2), 1990, pp. 64-68. |
Witte, Th., Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft, Eburon, 2008. |
|
|