Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 30
(2016)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| ||||||||
Poëzie op bestelling
| ||||||||
[pagina 197]
| ||||||||
schappelijk-ideologisch; - ze identificeerden zich met kinderen en probeerden zich in te leven in hun situatie. Daarbij vertoonden ze een tegendraadsheid die alle dogmatiek onderuit haalde. Bovendien - en dat is de essentie van deze beschouwing - stelden ze hoge literair-esthetische eisen. | ||||||||
Poep en piesZij waren bij elkaar gekomen door een initiatief van Frans Boelen, die in 1970 tekstschrijvers zocht voor tv-programma's van de VARA. Hij begon met een groep van twintig schrijvers, maar de meesten haakten al snel weer af. Toen Boelen in 1972 begon met een kinderprogramma, De Stratemakeropzeeshow, waren er van de oorspronkelijke groep nog vier over: de dichters Willem Wilmink en Hans Dorrestijn, en de sketchschrijvers Ries Moonen en Jan Riem. Aart Staartjes, die de Stratemaker speelde, bracht Karel Eykman mee, die hij kende van de serie Woord voor woord.Ga naar voetnoot1 Omdat Eykman in dienst was bij de IKOR (later IKON) koos hij voor dit VARA-programma een pseudoniem, Hendrik Blaak. Na De Stratemakeropzeeshow (1972-1974) maakte het collectief De film van Ome Willem (1974-1989) en J.J. de Bom v/h de Kindervriend (1979-1981). De naam ‘Schrijverscollectief’ ontstond pas toen ze ook boeken gingen maken: Het verdwenen plakboek (kinderboekenweekgeschenk 1976), 100 jaar geleden (Boek van de maand, mei 1979) en de schoolboekenseries ‘Gritter en zijn vrienden’ (1977-1979) en ‘Om de hoek’ (1977-1981). Voor de boeken werd de groep uitgebreid met Fetze Pijlman. In elke aflevering van De Stratemakeropzeeshow werd een thema uit het kinderleven uitgewerkt in liedjes en sketches. In de derde aflevering (17 | ||||||||
[pagina 198]
| ||||||||
oktober 1972) was het thema ‘poep en pies’. Dat inspireerde Hans Dorrestijn tot dit vermanende lied: Hé! De woorden ‘poep’ en ‘pies’,
die zijn niet netjes, die zijn vies.
Je moet die woorden niet gebruiken,
anders ga je d'r naar ruiken!
Nee, de woorden ‘poep’ en ‘pies’,
zijn erg onnet en erg vies.
Kakkedrolleschijtepoep.
Hanepikkelullie.
Poepjanknor.
Zeg rustig hardop ‘siep’ en ‘soep’,
maar zeg nooit meer ‘pies’ en ‘poep’.
Want hoe lollig ze ook klinken,
je kan er best eens naar gaan stinken!
Nee, de woorden ‘poep’ en ‘pies’,
zijn erg onnet en erg vies.
Dit is een treffend beeld van een bijwerking van de socialisatie. Bij het aanleren van regels is het onvermijdelijk dat de opvoedeling de grenzen gaat verkennen: dat hoort bij het leerproces. Iedereen die wel eens een jonge hond heeft gehad, zal dat herkennen. Als je het beest probeert te leren op zijn plaats te blijven, gaat het al gauw een centimeter naar voren, nog een centimeter, nog één... Ondertussen kijkt het naar de baas. Wat zal hij doen? Waar is de grens? Het taboe op ‘vieze’ woorden is een uitdaging die veel kinderen niet kunnen weerstaan. De één gaat over de grens, de ander ontdekt een manier om ermee te spelen. Toen mijn broer vier was, kwam hij thuis met de mededeling: ‘Piet zegt “poep”.’ ‘O ja?’ zei mijn moeder. ‘Ja. Mag Piet wel “poep” zeggen?’ ‘Ik denk het niet.’ ‘Dus Piet mag niet “poep” zeggen?’ | ||||||||
[pagina 199]
| ||||||||
Intussen had hij drie keer ‘poep’ gezegd, zonder dat er iets op aan te merken viel. Volwassenen zeiden het ook: ‘Je mag geen “poep” zeggen.’ De coupletten zijn een samenvatting van de opvoedingsregels, met de ironische toevoeging: ‘anders ga je d'r naar ruiken!’ In het refrein horen we de kinderen, met alle woordjes die ze kennen. De liedjes voor De Stratemakeropzeeshow werden op muziek gezet door Harry Bannink. Achttien jaar later zette hij zijn herinneringen op papier: Met Hans Dorrestijn kwam voor het eerst het fenomeen faeces en schuttingwoorden in mijn muzikale leven. Hier kwam iemand met iets dat precies beantwoordde aan wat ik ergens onbewust wilde. Ik zal proberen wat duidelijker te zijn. Het resultaat werd door Wieteke van Dort, Joost Prinsen en Aart Staartjes op een ingetogen toon vertolkt, terwijl ze in 18e-eeuwse kostuums met gepoederde pruiken een menuet dansten.Ga naar voetnoot2 Zo kreeg dit lied de titel ‘Poep- en piesmenuet’ (Dorrestijn, 1975). Banninks muziek versterkte de ironie van Dorrestijns tekst. In deze aflevering was een sketch te zien waarin iemand de weg vraagt naar de Valeriuskade. Er is een meneer die hem kan helpen: ‘U gaat hier rechtsaf, dan komt u op de Kontjeskade, dan neemt u de Strontsteeg, die komt uit op de Tietjesgracht, even nadenken, ja, dan neemt u tweede hoek links en dan bent u in de Poepjeslaan.’ - ‘En dan?’ - ‘Dan bent u er!’ - ‘Maar ik moet helemaal niet naar de Poepjeslaan; ik moet naar de Valeriuskade’ (De Stratemakeropzeeshow, 1973, p. 70). | ||||||||
[pagina 200]
| ||||||||
Twee dagen later werd het programma in De Telegraaf gesignaleerd door Henk van der Meyden. Onder de kop ‘VARA leert kinderen nieuw spelletje: schuttingwoorden’ - het laatste woord over zes kolommen in de bekende chocoladeletters - schrijft hij dat de VARA blijkbaar iets nieuws heeft ontdekt: schuttingwoorden zeggen in een kinderprogramma: ‘Eigenlijk zijn er geen woorden voor zo'n vertoning of het zou het woord schaamteloos moeten zijn. Zou de VARA nu met haar programma's ook kinderen willen indoctrineren?’ (Van der Meyden, 1972). Willem Wilmink schreef voor deze aflevering een bemoedigend lied voor kinderen die wel eens in hun bed plassen: ‘Dat overkomt iedereen wel’ (Wilmink, 1973). Het begint met een herinnering: Ik moet je even wat gaan vertellen,
dus kom eens dichterbij.
't Is lang geleden. Ik was een jongen
net zo oud als jij.
Ik stond in een bos, in een heel mooi bos,
en plaste tegen een boom,
en dan werd ik wakker van de schrik,
want het bos was maar een droom.
Dan had ik in mijn bed geplast
en was bang voor de volgende dag,
dat ik weer mijn pyjamabroek
aan de waslijn hangen zag.
Aan de waslijn mijn pyjamabroek
en de lakens van mijn bed.
En ik dacht: dat zien mijn vriendjes ook,
en dan hebben ze grote pret.
Met die bekentenis maakt de ‘ik’ zich tot lotgenoot. Dat is de eerste stap van de bemoediging. | ||||||||
[pagina 201]
| ||||||||
En weet je waarom ik het zo naar
en zo verdrietig vond?
Ik dacht dat ik de enige was
die zoiets gebeuren kon.
Want als je aan een jongen vraagt:
‘Heb jij dat ook wel, man?’
Dan zegt zo'n jongen altijd ‘nee’.
De kijker die ook wel eens in zijn bed plast, weet nu al dat hij niet de enige is. Tijd voor de afrondende climax: Dan zegt zo'n jongen altijd ‘nee’.
En meestal liegt hij dan.
Want Pietje Keizer en Johan Cruyff
die overkwam dat wél.
En ook Epi Drost en Van Hanegem,
en Rinus Israël.
Dus plas je weer eens in je bed,
geef je moeder dan een zoen,
en zeg maar: ‘Er zijn er wel meer, hoor moeder,
die dat 's nachts per ongeluk doen.’
Als voetballiefhebber weet Wilmink wie de helden zijn van jongens van die leeftijd:Ga naar voetnoot3 ze willen allemaal Johan Cruyff worden. Die jongensdroom verwerkt hij vier weken later ook in ‘De jongen die om Sinterklaas lachte’, gebundeld onder de titel ‘De stoute jongen’ (Wilmink, 1975). Hij gaat in de zak en wordt meegenomen naar Spanje, ‘o wee o wee o wee’. | ||||||||
[pagina 202]
| ||||||||
En weten jullie al
waar of dat joch nu zit?
In 't eerste elleftal,
al van Real Madrid.
Voor de aflevering ‘seks’ (31 oktober 1974) schreef Karel Eykman een liedje dat inging tegen de recente opvatting dat je de kinderlijke seksualiteit niet mocht ontkennen. ‘Hoogst merkwaardig’ is een fraai portret van een meisje dat er alles over weet, maar er nog niets van moet weten (Eykman, 1982a): Je hoeft me niks meer wijs te maken
ik weet er zo wel alles van
alle woorden, alle zaken
die een vrouw doet met een man
je kan me schriftelijk overhoren
wat of kowietus moet zijn
en ze zeiden al van te voren
dat ‘het mooi is en heel fijn’.
Ze wil best van iemand gaan houden en met hem in één huis gaan wonen: ‘Kan je lekker verstoppertje gaan spelen / overal door de kamers heen.’ Maar moet het echt zo met een jongen
wat ik over seksen hoor?
Wie heeft dat toch uitgevonden
is daar niet iets anders voor?
Grote mensen vinden het aardig
en dat is het ook misschien
maar ik vind het hoogst merkwaardig
je zal mij zo gek niet zien.
| ||||||||
Herkenbaarheid en literaire kwaliteitDe Stratemakeropzeeshow was zo'n succes dat na één seizoen al een boek verscheen met teksten, foto's en liedjes uit het programma (De Strate- | ||||||||
[pagina 203]
| ||||||||
makeropzeeshow, 1973). De populariteit was te danken aan allerlei factoren. Er was een grote variatie in thema's, uitgewerkt op een manier die voor kinderen herkenbaar was. Daarbij werden moeilijke onderwerpen niet vermeden, al werden ze altijd op een lichte toon besproken. Doordat de makers zich niets aantrokken van taboes, werd het programma al gauw controversieel, zoals al bleek uit de reactie van Henk van der Meyden. De Stratemakeropzeeshow werd een waterscheiding: je was vóór of tegen. Sommige ouders lieten hun kinderen er niet naar kijken (vader beheerde toen nog de afstandsbediening waarmee je kon kiezen tussen Nederland 1 en 2). In andere kringen was het juist een verplicht nummer. De belangrijkste reden voor het succes was de grote literaire kwaliteit. Op het eerste gezicht lijkt dat opmerkelijk, omdat de liedjes ‘op bestelling’ geschreven waren. Na een brainstorm over de volgende thema's gingen alle tekstschrijvers aan de slag, de resultaten werden in de volgende vergadering besproken. Dit had tot een vorm van ‘toegepaste kunst’ kunnen leiden, verdienstelijk maakwerk, maar het resultaat was vaak echte poëzie die ook bij herlezing overeind blijft. Voor een deel is dat te danken aan de onderlinge competitie: telkens gingen drie dichters met een thema aan de slag; de beste liedjes werden gekozen. Bovendien bestond het Schrijverscollectief uit dichters met uiteenlopende karakters. In een interview gaf Karel Eykman dertig jaar later deze typering: ‘Eigenlijk had het Schrijverscollectief wel iets van de dynamiek binnen de Beatles [...]: Wilmink als de zoetere Paul McCartney, Hans Dorrestijn als de scherpere John Lennon; en Eykman, vindt hij zelf, had veel van “de stille Beatle” George Harrison’ (Hageman, 2006). Door de onderlinge verschillen bestreek de groep een veelheid aan registers. Dorrestijn relativeerde, vaak op een hilarische manier, alle vastgeroeste regels van de opvoeding. Eykman was sterk in kinderportretten. Wilmink was de meest veelzijdige: nu eens de wijze opvoeder, die kinderen een hart onder de riem steekt; dan weer ironisch, speels of tragikomisch.Ga naar voetnoot4 | ||||||||
[pagina 204]
| ||||||||
Voor alle drie geldt dat veel liedjes actueel zijn gebleven: ze zijn tijdloos. Voorbeelden te over waaruit dat blijkt, zoals Dorrestijns ‘Je bent een liegbeest’, over de manier waarop kinderen kunnen opscheppen (Dorrestijn, 1975): Mijn broer loopt harder dan jouw broer
en later wordt hij kap'tein.
Mijn vader was vroeger piloot
en ik krijg voor mijn verjaardag een grotemensenboot.
Je bent een liegbeest, een jokkebrok
van acht'ren en van voren.
Maar ga er alsjeblieft mee door, want
het is zo grappig om te horen.
Kenmerkend is de omkering van de moraal: niet ‘je mag niet liegen’, maar ‘ga er alsjeblieft mee door’. Ook Eykmans ‘Tienertoeren’ uit J.J. de Bom van 7 juni 1980 is van alle tijden (Eykman, 1982b): Ze is al mooi, maar wil nog mooier
met moeders make up aan gaan klooien
uren in de spiegel staren
met een borstel door d'r haren.
Ze is al mooi, maar wil nog mooier.
Voor jongens is het nog te vroeg
haar eigen lijf is haar genoeg.
Wilmink gaat in zijn lied ‘Over de dood’, dat werd gebundeld onder de titel ‘Een probleem’ (Wilmink, 1973), in op een existentiële vraag: Vandaag vroeg mijn zoontje
met angstige stem:
‘Als iemand dood is,
wat gebeurt er dan met hem?’
| ||||||||
[pagina 205]
| ||||||||
Daar bestaan allerlei ideeën over. Iemand zegt: ‘Wie dood is die komt / in de hemel terecht. // Dus boven de wolken, / dus altijd mooi weer, / met een bal in het gras, / en ijsjes, meneer!’ Een ander denkt: dan word je een dier, ‘een mus of een tijger, / een leeuw of een mier’. Maar op een morgen
ben ik gegaan
naar een man die heel oud was,
dus gauw dood zou gaan.
‘Of ik een dier word,’
zei deze man,
‘of in de hemel kom,
'k weet er niets van.
Maar als ik dood ben
is 't eerste wa'k doe:
honderd jaar slapen.
Want ik ben moe.’
De verleiding is groot om te blijven citeren, maar dat is ondoenlijk. Gelukkig is het allemaal te herlezen en voor een deel terug te zien op dvd. | ||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||
[pagina 206]
| ||||||||
Secundaire literatuur
|
|