Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 30
(2016)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| ||||||||||
‘Er komt godzijgeprezen geen normaal kind in voor’
| ||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||
Bakker: ‘Armoede is een slaapverwekkende roman waarin allerlei onzin honderden keren in andere woorden wordt herhaald. Duidelijk geschreven door een geborneerd dametje van twintig. Er zitten een paar aardige typeringen in, maar hun onderling gezwets is stuitend. Een verhaal zonder enige ontwikkeling, net geen Libelle-lectuur. Wil je op mijn manier een boek gaan bewerken, dan moet er een zekere spanning ontstaan tussen bewerker en boek. Een haat-liefde verhouding bijna’ (Geel, 1985, p. 39). Toen hij in 1979 debuteerde als kinderboekenschrijver had hij dus al een flink oeuvre voor volwassenen op zijn naam staan.Ga naar voetnoot2
Eind jaren zeventig vroeg Karel Eykman hem om een verhaal voor De Blauw Geruite Kiel, de fameuze kinderpagina van Vrij Nederland. ‘Mijn vrouw zei: dat kun je nooit. Een beetje daarom deed ik het juist. Ze vond het, geloof ik, ook totaal ongeschikt voor kinderen’ (De Klerck, de Volkskrant, 1997). Er was echter ook een inhoudelijke reden waarom Van Gestel zich uitgedaagd voelde. Hij ziet het kinderverhaal als een vorm op zich: ‘Het is een erg fascinerende vorm om in te schrijven. Het is uitermate moeilijk enigszins vorm aan een verhaal te geven. Je hebt te maken met een ingebouwde beperking, en iedere beperking heeft iets aardigs. Zoals in mijn werk bij de televisie, wanneer een stuk bijvoorbeeld maar vijftig minuten mag duren. (...) Kinderen leven in een soort ontvankelijke wereld, dat trekt mij aan, dat zie je in mijn werk. Het is iets dat ik niet terugvind als ik aan volwassen thema's denk. Ik heb geen zin in die particuliere obsessies in de romans van nu’ (De Klerck, de Volkskrant, 1997). En: ‘Niet dat ik zoveel contact met kinderen heb. Het is de vormgeving van het kinderboek waar ik van hou, een veel moeilijker vorm dan mensen vaak denken. Met vreemde beperkingen, die ook mogelijkheden bieden. Dat vind ik fascinerend’ (Van Duin, Trouw, 1998). Hier ligt de kiem van zijn schrijverschap voor kinderen en pubers. | ||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||
Schuilen onder je schooltasDe kinderverhalen die Van Gestel voor De Blauw Geruite Kiel schreef, groeiden in 1979 uit tot zijn debuut voor kinderen Schuilen onder je schooltas: zes verhalen vol subtiele, droge humor over de negenjarige Tom, die samen met zijn moeder in een grote stad woont. Zijn vader woont elders en beide ouders hebben een nieuwe relatie. Tom is een ontvankelijke jongen die veel tegelijk ziet en hoort en daarop vooral in z'n hoofd reageert. Naar de buitenwereld schept dat nogal eens verwarring, hetgeen vaak geestig uitpakt. Met sport heeft Tom niets. Met z'n allen achter een bal aan rennen is voor hem iets onbegrijpelijks. Schaken vindt hij leuker. En hij kan een half uur lang naar een plaatje kijken. Hij heeft oog voor detail: ‘De mijnheer brengt zijn hand naar een plank vol pakjes sigaretten. De hand gaat op zoek. Alle pakjes raakt ie even aan. Het is iets tussen tellen en kietelen in’ (p. 74). Soms lijkt Tom even op de smoezelige Thomas uit Winterijs (2001). Als hij naar de bibliotheek gaat om een boek te lenen, moet hij zijn handen aan de bibliothecaresse laten zien. En dan eerst handen wassen, anders krijgt hij het boek niet mee. Tom heeft nog niets met meisjes. Als grote neef Koos hem tijdens een schaakles probeert uit te horen over meisjes, negeert hij die vragen systematisch: Als ze niet meer schaken, vraagt neef Koos: ‘En? Vind je het een leuk spel?’ | ||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||
Schuilen onder je schooltas is geen avonturenboek. Het spannendste gebeurt nadat Tom met zijn bibliotheekboek De lange tocht (!) in een roeiboot van een vreemde man is gestapt. De man zet hem af in een deel van de stad dat hij niet kent, zodat hij verdwaalt. De kracht van het boek zit in de originele manier van schrijven, in de humoristische dialogen vol langs-elkaar-heen-praten en andere misverstanden en in de filosofische overwegingen: ‘“Niet aan iets denken, mooi hoor,” vervolgt de man dromerig. Het is niet-denken en denken ineen. Iemand zou kunnen zeggen: je kan niet denken dat je niet aan iets denkt. Maar daarop kan ik dan weer zeggen: het belangrijkste is dat ik even geen jeuk heb’ (p. 125). De cartooneske pentekeningen van Peter van Straaten onderstrepen dit alles nog. | ||||||||||
Joost of de domme avonturen van een slim jongetjeHet tweede kinderboek van Van Gestel, Joost of de domme avonturen van een slim jongetje (1981) is een doorlopend verhaal in drie lange hoofdstukken. Joost is zo'n kind dat twee decennia later een nerd genoemd zou worden: hoogbegaafd, onhandig en, evenals Tom uit Schuilen onder je schooltas, slecht in gymnastiek. Daarbij is hij ook nog mager, bijziend en klein voor zijn leeftijd. Hij heeft het er moeilijk mee dat hij hoge cijfers haalt en naar het gymnasium moet, want daardoor wordt hij niet voor vol aangezien. Bovendien zien de meisjes hem niet staan. Toch gaat Joost er niet aan onderdoor, daarvoor is hij teveel een onbevangen, nieuwsgierige waarnemer. En een denker. Zo kan hij lang filosoferen over wat ‘niks’ eigenlijk is. Joost wordt uit logeren gestuurd naar een vreemde oom en tante met hun bleke, sociaal onaangepaste dochter Evelientje, evenals hijzelf elf jaar, die volgens haar moeder ‘heel breekbaar’ is. Via Evelientjes spel krijgt Joost contact met haar: zij speelt dat ze jonkvrouw Ginivere is en Joost moet ridder Lancelot zijn, een spel dat - hoe cerebraal ook - een erotisch geladen | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
betovering krijgt die Joost graag wat langer had willen vasthouden. Als er dan een verlegen stilte valt, vult hij die met een droog betoog over thee-zetten. Later wordt Joost door zijn vader op zomerkamp gestuurd. Cor, een grote jongen van twaalf, pest hem, maar Joost neemt dat voor lief en beschouwt Cor als een vriend die nu eenmaal de baas is. Tijdens een fietstocht raakt het meisje op wie Cor aast, zoek. Joost vindt haar en urenlang trekken ze samen op in de regen. Terug in het kamp moet hij dat bezuren: onder leiding van Cor wordt hij geteild: met kleren en al het zwembad in gejonast. Hoewel Joost een goedmoedig kind is, gaat dit hem te ver: in zijn eentje fietst hij weg uit het kamp. Uiterlijk gebeurt er in Joost meer dan in Schuilen onder je schooltas. Toch zit ook hier de sjeu van het verhaal in de originele, beschouwende manier van schrijven. Emoties worden niet expliciet benoemd, maar gesuggereerd, zoals wanneer Evelientjes verhaal voor Joost over Lancelot en Ginivere steeds intiemer - en daarmee spannender - wordt. Geestig zijn ook de typische Van Gestel-dialogen, waarin personages inhoudelijk niet op elkaar reageren, maar elk hun eigen innerlijke monoloog volgen. Bijvoorbeeld als Joost met zijn fiets voor de spoorbomen moet wachten en een vrachtwagen achter hem net op tijd tot stilstand komt. ‘“Kunt u niet voorzichtiger rijden?” vraagt Joost. De man grijnst. Het stompje sigaar blijft tussen z'n tanden geklemd. “D'r hangt een druppel aan je neus, kruimel,” zegt de man bedaard doch zeer verstaanbaar’ (p. 147). | ||||||||||
Het meisje zonder mutsVoor zijn derde kinderboek, Het meisje zonder muts (1982), stapte Van Gestel over naar uitgeverij De Fontein. Illustrator Peter van Straaten verhuisde mee. Qua uiterlijk is er een groot verschil met beide vorige boeken: geen paperback meer, maar een gebonden boek met harde kaft en een steunkleur (rood, voor de rode mutsen) op de omslag. Qua schrijfstijl is er minder verschil, zij het dat het lijkt alsof Van Gestel dit keer uitprobeerde hoe ver hij kon gaan in het geloofwaardig neerzetten van een bijzonder kind met een eigen wereld en logica. | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
Hoofdpersoon is Peer, die net als Tom en Joost uit de vorige boeken in een grote stad woont. Nadat Peer op een regenachtige dag tegen zijn zin een rode muts van zijn moeder opgezet krijgt, ziet hij overal mensen met zo'n rode muts op hun hoofd. Omdat niemand anders ze ziet - de lezer ook niet, want ze staan niet op de illustraties - en hij dus voor gestoord wordt aangezien, raakt hij als ‘enige zonder muts’ erg eenzaam. Dan ontdekt hij een meisje zónder muts. Met haar kan hij samen zijn. ‘Samen zonder muts. Dat is toch altijd beter dan alleen zonder muts’ (Van Gestel, 1982, p. 38). Het meisje, Saartje, heeft ook iets dat alleen zijzelf ziet: een boot. ‘Niemand mag op die boot!’ Peers ouders gaan met hem naar een psychiater, maar in de kliniek loopt Peer weg met een patiënt, meneer Willem. Ze gaan de stad in om Saartje te zoeken. Meneer Willem leeft in zijn geheel eigen universum, maar neemt Peer serieus. Als een soort vader en zoon lopen ze door de stad en beiden vinden het raar dat de mensen ‘allemaal op elkaar willen lijken’ (p. 91). In een restaurant wordt meneer Willem gearresteerd en dan opeens zijn voor Peer de rode mutsen verdwenen. ‘Als je zelf wat gek bent, denkt Peer, | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
dan vind je al gauw dat anderen het zijn’ (p. 105). Dwalend door de stad vindt hij Saartje terug. Nu heeft ze écht een rode muts op haar hoofd, maar Peer gelooft zijn ogen pas als hij de muts twee pagina's later aanraakt en de wol voelt. En hij mag mee naar haar boot! ‘Een boot die niemand - behalve Saartje - ooit heeft gezien! Het treft dat hij een jongetje is dat af en toe dingen ziet die er helemaal niet zijn. Wie weet kan hij die boot van Saartje daardoor ook heel gemakkelijk zien’ (p. 110). En dat blijkt zo te zijn.
Anders-zijn, niet als de uniforme massa, een eigen identiteit ontwikkelen, tegen trends en meerderheid in, daar gaat dit boek over. Maar wel graag sámen anders-zijn: ‘Peer begrijpt niet veel van Saartje. Dat komt misschien omdat hij gek is.’ Maar: ‘Misschien is hij niet alleen gek. Misschien is Saartje het ook een beetje’ (p. 110). Uiteindelijk gaat Peer mee in Saartjes fantasie en daarna gaat Saartje mee in Peers fantasie in de tent in zijn kamer. Ook in Van Gestels twee eerdere kinderboeken was het buitenbeentjezijn het onderliggende thema, evenals in de twee boeken over Ko Kruier die hierna volgen. En ook in zijn latere werk blijft dit een belangrijke lijn. Niet voor niets zei Peter van Gestel in een interview uit 1985: ‘Als variatie op Reve zou ik erbij kunnen vermelden: Er komt Godzijgeprezen geen normaal kind in voor’ (Geel, 1985, p. 43). In Het meisje zonder muts heeft hij dit het meest expliciet, programmatisch bijna, uitgewerkt, maar niet helemaal overtuigend. Misschien had hij Peer een minder opzichtige gekte moeten geven, zoiets als die van Saartje, wier ‘onzichtbare boot’ - een grote kuil in een braakliggend stuk land - je met een beetje fantasie zo voor je ziet. Maar als experiment in hoe ver je kunt gaan in het beschrijven van de (tijdelijke) stoornis van een kind is het zeker geslaagd. | ||||||||||
Ko KruierUit het leven van Ko Kruier (1984) en Ko Kruier en zijn stadsgenoten (1985) zijn bundelingen van feuilletons die eerder verschenen op de jeugdpagina Goochem van Het Parool. De titels van beide boeken zijn een knipoog naar Uit het leven van Dik Trom (1891) en Dik Trom en zijn dorpsgenoten (1920) | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
uit de reeks over de Hoofddorpse jongen Dik Trom door C. Joh. Kieviet. ‘Die verwijzingen heeft nog nooit een recensent eruit gehaald,’ grinnikte Van Gestel in 2003 in een interview met Joukje Akveld (2003, p. 93). Overigens gaf Van Gestel er vaker blijk van zijn oude jeugdklassiekers te kennen. Zo gaf hij Rosie (1979), zijn laatste roman voor volwassenen, een motto mee ontleend aan Paddeltje (Been, 1908). Peter van den Hoven (1994) noemde Ko Kruier ‘een van de mooist getekende puberportretten uit de moderne jeugdliteratuur’ (p. 98). Een enkel detail doet nu, ruim twintig jaar later, gedateerd aan, zoals luciferdoosjes sparen, en een uitdrukking als ‘dat komt niet van pas’. Desondanks is Ko Kruier nog steeds een prachtig jongensportret dat niet misstaat tussen Nederlandse klassiekers over jongens als Dik Trom (Kieviet, 1891), Kees de Jongen (Thijssen, 1923) en Het vlot (Hofman, 1989). Joke Linders (1987) zag vanwege het eigenzinnige karakter van Ko en Van Gestels vorige hoofdpersonen ook een link met Woutertje Pieterse (Multatuli, 1890). In het eerste boek is Ko veertien en zit hij in de tweede klas van de middelbare school; hij is met de hakken over de sloot over. In het tweede boek is hij vijftien en zit hij in de derde, opnieuw op het nippertje overgegaan. Ko is ogenschijnlijk een gewone puber: geen spetter, een beetje dik, slordig, onhandig, chronisch krap bij kas en altijd wel iets kwijt. Maar Ko is ook een typisch Van Gestel-personage, druk doende zijn eigen unieke identiteit te ontwikkelen, ditmaal in het niemandsland tussen kindertijd en volwassenheid, voor hem soms een psychologisch mijnenveld waar hij niet bepaald voorzichtig doorheen banjert. ‘Je bent een eigenaardig exemplaar van de menselijk soort, Kruier,’ vindt zijn leraar wiskunde. ‘Je ziet er bedrieglijk gewoon uit. En altijd maar verbaasd kijken. (...) Maar kop op, Kruier, de zon schijnt ook voor de dwazen en gekken’ (Van Gestel, 1984, p. 9). Evenals Tom en Joost moet Ko niets van sport hebben en leeft hij in een wereld die weinig houvast biedt: relaties zijn vaak ingewikkeld en leraren worden getutoyeerd. | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
Hij heeft het te druk met nadenken over het leven en over zichzelf om zijn huiswerk te maken. Dat levert hem cynisch commentaar op van zijn leraren, zoals van zijn leraar Nederlands nadat hij een spreekbeurt over het Rijksmuseum heeft gehouden zonder er geweest te zijn: ‘Wie dom wil blijven, blijve dom’ (Van Gestel, 1984, p. 35). Maar Ko heeft ook iets stoïcijns: ‘De vele zessen op z'n rapport brachten hem nimmer in beroering’ (Van Gestel, 1985, p. 108). Zijn levensfilosofie in het eerste boek: ‘Als je weet dat je niks weet, weet je misschien wat meer’ (Van Gestel, 1984, p. 136).
Toch kan Ko ook sombere buien hebben. Op een dag dat alles tegenzit - grijze lucht, lekke band, losse zool, kapotte veter, pijn in z'n maag - bedenkt hij dat hij best jong kan sterven. Wie zouden op z'n begrafenis komen? Z'n ouders. En z'n klasgenoten. ‘Nu waardeerden ze Ko Kruier pas - die aardige jongen die soms een dropje aanbood, en dan te laat merkte dat hij die versnapering niet bij zich had’ (Van Gestel, 1985, p. 83). Hij ziet zichzelf al doodziek in een groot bed liggen terwijl z'n klasgenoten voor hem zingen. Ko's doodsfantasie is met ingehouden galgenhumor beschreven: ‘Ko wist: voor de volgende dag hoefden ze geen huiswerk te maken’ (Van Gestel, 1985, p. 84). Als een bleke jongen hem om een gulden vraagt, valt hij met een smak terug op aarde, ‘met links van hem een hondendrol, rechts een door schimmel overwoekerd mandarijntje’ (Van Gestel, 1985, p. 84). Hij kijkt naar de voorbijgangers om zich heen en filosofeert dat ze allemaal op weg zijn naar hun graf. Even later ziet hij zichzelf in de spiegel van een winkelportiek, een confrontatie die hem schokt. ‘Was hij echt zo raar? Waarom zeiden mensen daar dan nooit iets over?’ (Van Gestel, 1985, p. 85). Zo piekert Ko over zichzelf en over zijn relatie tot anderen, in scènes die even ontroerend als hilarisch zijn. Ko raakt razendsnel verliefd en krijgt het dus steeds drukker met meisjes, die voor hem spannende, raadselachtige wezens zijn. Ze kunnen hem enorm afpoeieren, hetgeen hij zelf over zich afroept, want hij kan zich irritant opdringen; dan heeft hij echt een plank voor zijn hoofd. Maar Ko heeft liever negatieve aandacht van meisjes dan geen aandacht. Hij vindt het zelfs opwindend als een meisje kwaad op hem wordt, zoals in het eerste boek, waarin Ko een ijsje gaat eten met Wanda, het mooiste meisje van de klas. | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
Eerst laat hij zich door Wanda gebruiken als pakezel (kruier!) voor haar schooltas. Dan gaat zij zonder overleg een cafetaria binnen. Ze nemen een ijsje, maar Wanda heeft geen geld bij zich en Ko moet dus betalen. Ze tilde de coupe op en liet een hoeveelheid zeer nat ijs uit haar mond vallen. ‘Wat een rottenten ken jij,’ zei ze. 't Smaakt naar gootwater.’ (...) Wanda pakte kwaad haar tas en verliet de zaak. Ko is echter niet uit het veld geslagen: Hij zag weer hoe Wanda de coupe vlak bij haar mond hield en zomaar in zijn bijzijn een hele hap ijs uitspuwde. Wat een prachtig gezicht! Het had hem een mooi en warm gevoel van binnen gegeven. Waren ze toen niet even heel dicht bij elkaar geweest! Dat zeer intieme moment met Wanda kon niemand hem meer afnemen. (Van Gestel, 1984, p. 29) Het hele eerste boek door blijft Ko geïntrigeerd door Wanda; het duurt lang voor hij beseft dat zij hem alleen als haar bediende gebruikt. Pas als Dieuwertje, het meisje met wie hij wèl echt contact heeft, jaloers wordt en belangstelling gaat tonen voor een andere jongen, komt hij bij zinnen. Ook in het tweede boek valt Ko op meisjes die niets van hem moeten hebben, zoals Jook, dochter van de groenteboer, die alleen met hem uit fietsen gaat omdat hij zo aandringt. Als ze vallen met hun fietsen, hij bovenop haar, is dat voor Jook einde verhaal: ‘Ik wil je nooit meer zien, ik vind je niks, je bent een engerd, je bent niet gewoon, jij, weet je dat - 'k heb de hele nacht geen oog dicht gedaan.’ Ko's reactie is hilarisch: Was hij zo eng? Moest je een meisje eerst tegen de vlakte werpen voor je een verstandig woord uit haar kreeg? (Van Gestel, 1985, p. 43) Hij wordt ook verliefd op Mathilde, de nieuwe jonge lerares aardrijkskunde. Op een avond staat hij onaangekondigd bij haar op de stoep met de smoes | ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
dat hij de bodemgesteldheid van Afrika niet begrijpt. ‘“Ik krijg bezoek,” zei Mathilde, “godnogantoe, wat moet ik met je?”’ (Van Gestel, 1985, p. 112). Het dringt pas tot Ko door dat hij niet gewenst is als ze hem naar de buitendeur duwt en ‘wegwezen’ zegt. De volgende dag belt hij haar om zijn excuses aan te bieden, maar wel om half één 's nachts. Als hij het dan eindelijk toch voor elkaar heeft dat hij in haar kamer thee zit te drinken en Mathilde vraagt of hij al een meisje heeft, begint hij kwaad te worden: ‘Iets dat onbereikbaar is, moet niet zo dichtbij zijn. (...) Waarom was het toch zoveel leuker aan haar te denken dan in haar buurt te zijn?’ (Van Gestel, 1985, p. 120). Gelukkig zijn er ook meisjes met wie het wèl klikt. Evenals in Joost en Het meisje zonder muts zijn dat meisjes die net als de hoofdpersoon afwijken van wat de meerderheid normaal noemt. In het eerste boek is het Dieuwertje, die zich een jongen voelt, Ko gedichten voorleest, hem opzoekt als hij ziek is en wijze dingen zegt. In het tweede boek is het Friedje, een meisje met anorexia dat zelfs de namen van vet voedsel niet verdraagt, en dat viool speelt. Beiden zijn meisjes met wie hij ook samen stil kan zijn, volgens Dieuwertje een kenmerk van mensen die elkaar goed kennen.
Tegenstrijdig is dat Sanders, Ko's leraar Nederlands, hem een twee geeft voor een opstel, terwijl Ko in beide boeken juist laat zien geestige dagboeken en brieven te kunnen schrijven, waarin hij een waardig alter ego van zijn schepper Van Gestel blijkt: ‘Het stikt van de taalfouten,’ roept de leraar, het betoog is onduidelijk en verward, de zinnen beginnen wel maar eindigen niet - soms eindigen ze wel maar dan beginnen ze weer niet, en wat het ergste is: tijdens het lezen bekroop mij het angstige vermoeden dat het ook nog leuk bedoeld was. 'n Twee, Kruier, en dat is nog drie punten teveel! (Van Gestel, 1985, p. 144) Dit klopt niet met de kwaliteit van Ko's brieven. Zo schrijft hij Mathilde, zijn aardrijkskundelerares onder meer: | ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
Nu wilde ik u vragen of u mij wilt vragen: Ko Kruier, is het goed als ik je niet meer zie als jongen met moeilijkheden, maar weer als een van die vele alledaagse leerlingen, die zo af en toe tijdens de les in slaap sukkelt, die soms deeltje drie heeft opengeslagen terwijl het deeltje twee moet zijn, (...) Ja, is dat goed? Mevrouw Roer, we nemen aan dat u die vraag heeft gesteld! Ik zal m'n best doen, ik besta niet meer voor u, ik ben niet meer dan een naam in uw cijferboekje, een onduidelijke figuur achter in de klas, maar alstublieft, geen thee meer, geen koekje, en geen vragen die een bedlegerige tante ook kan stellen, want daarvoor - maar nee, dat gaat u niks aan. Hoogachtend - Ko Kruier, klasse 3c. (Van Gestel, 1985, pp. 127-128) En aan Friedje schrijft hij: Heb net die ouwe taart van aardrijkskunde een mooie brief geschreven - nou, ze zal een paar zakdoekies nodig hebben als ze die leest - net gedaan alsof ik zo'n voor de hand liggende puber ben, weet je wel, aardigheidje - kijk, als anderen vinden dat je een puber bent, moet je de zaken wat overdrijven, wat jij? (Van Gestel, 1985, p. 128) Peter van Gestel heeft het patent op dialogen waarbij de gesprekspartners niet op elkaar ingaan, maar langs elkaar heen praten, over iets anders beginnen, hun eigen monoloog vervolgen of teruggrijpen naar iets dat eerder aan de orde was. Vaak heeft dit een komisch effect. Behalve van stijlfiguren als overdrijving en tegenstelling maakt Van Gestel graag gebruik van omkering. Zo gaat Ko in het eerste boek naar de dokter omdat hij iets verkeerds gegeten heeft, maar het draait erop uit dat Ko het jonge doktertje, een vervanger, helpt door een splinter uit diens hand te halen, terwijl de vervanger Ko met een kluitje in het riet stuurt. En nadat Ko een twee voor z'n opstel heeft gekregen, droomt hij dat híj de leraar is die Sanders een uitbrander geeft en voor straf een opstel laat schrijven, met als titel: De diepere achtergronden van Ko Kruiers lichtvoetige levensbeschouwing (Van Gestel, 1985, p. 145). De verhalenbundels over Ko Kruier zijn nog humoristischer dan Van Gestels vorige drie kinderboeken. Qua tragikomische overdrijving steken ze | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
de boeken van Sue Townsend over Adrian Mole naar de kroon. Tegelijkertijd doen ze volledig recht aan de ernst van het puberleven met zijn diepe, heftige gevoelens en de talloze onzekerheden waarmee omgegaan moet worden. Heftige emoties worden niet expliciet beschreven, maar laten zich raden.Ga naar voetnoot3 Ko is evenals zijn voorgangers Tom, Joost en Peer meer een kijker, een geboeide waarnemer, ook van zijn eigen emoties en perikelen. Die voorziet hij van relativerend commentaar, vooral in zijn schrijfsels, en daarbij laat hij zien tot introspectie in staat te zijn, eerlijk en authentiek. Dit alles maakt de boeken over Ko Kruier tot het hoogtepunt uit het vroege werk van Peter van Gestel. De prijzen die hij ervoor kreeg, respectievelijk een Zilveren Griffel en de Nienke van Hichtumprijs, zijn dan ook dik verdiend. | ||||||||||
Geen doelgroepschrijverPeter van Gestel is nooit een schrijver geweest die zijn werk promootte, die schoolklassen afging om over zijn boeken te vertellen, die met kinderen praatte om hun leefwereld beter te kunnen beschrijven, die een bepaalde boodschap wilde uitdragen of bewust voor een doelgroep schreef. Invloed van de eventuele lezer op de inhoud van zijn boeken is bij hem uit den boze. Hij put zijn inspiratie uit zijn eigen leven: ‘En 't is nu eenmaal zo: ieder boek dat de moeite waard is, is een verkapte of soms ook wel directe autobiografie’ (Van Gestel, 1994). Van Gestel koos nooit voor jeugdliteratuur omdat hij zo dol op kinderen is. Tijdens een interview naar aanleiding van Mariken zei hij zelfs dat hij ‘echte’ kinderen helemaal niet leuk vond.Ga naar voetnoot4 De vorm, de literaire uitdaging, dáár ging het hem om. Voor welke doelgroep het dan geschikt is, is punt twee, dat blijkt achteraf wel. Mirjam Noorduijn (2010) tekent Van Gestel in een geschreven portret heel mooi: | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
Peter van Gestel is typisch zo'n auteur die niet zal voordringen, die niet luidkeels vanaf de bühne zijn mening zal verkondigen, die niet snel in het middelpunt van de belangstelling zal staan en die zich ook niet zal opwerpen als pleitbezorger van het zogenaamde betere kinderboek. Hij doet wat hij doet. Hij aanschouwt de wereld. Hij bevraagt de wereld. Hij becommentarieert de wereld. Hij schrijft verhalen over mensen. Verhalen waarvan hij vindt dat hij ze moet schrijven, zonder dat hij vooraf een bepaalde doelgroep in zijn hoofd heeft. Dat die verhalen door hun vorm in de kast met de kinderboeken terecht zijn gekomen - zo zij het. (p. 100) Volgens Van Gestel blijkt in de praktijk dat zijn boeken vooral gelezen worden door vrouwen tussen de 38 en 48 jaar (Akveld, 2003, p. 94) en daar kan hij niet mee zitten. Dat neemt niet weg dat zijn meeste boeken gelezen kúnnen worden vanaf een jaar of elf. Regelmatig kreeg Van Gestel echter het verwijt dat hij te moeilijk schrijft voor kinderen, dat hij zijn hoofdpersonen wijsheden laat debiteren die ver boven het gemiddelde niveau van hun leeftijd gaan. Ook aan dat verwijt heeft Van Gestel geen boodschap. Hij schrijft nu eenmaal niet over en niet voor het gemiddelde kind, als dat al zou bestaan. Hij kiest voor ‘verdicht realisme’. Daarover zei hij in een interview naar aanleiding van Mariken: Dat is wel tegen me gebruikt: de dialogen in Mariken zouden te spits zijn voor zo'n kind van nog geen tien. Ze zouden reëler moeten. Ik vind het juist aardig dat ze níet dagelijks voorkomen. Realistische dialogen vind ik vaak van een gruwelijke platheid. Zelfs al zouden kinderen zo praten, dan wil ik het nog niet weten. Ik ben wel vaker uitgegaan van een hoofdfiguur die slimmer was dan ikzelf ooit geweest ben. (Van Duin, 1998) Dat ‘verdicht realisme’ komt ook voor in zijn vroege werk voor kinderen, niet alleen in dialogen, ook in gedachten. Het begint al meteen bij zijn debuut, waarin hoofdpersoon Tom net negen jaar is: ‘Hij wacht. Ja, als hij speelt, weet hij vaak niet dat het spelen is wat hij doet. En als hij leest, weet hij ook meestal niet dat hij aan het lezen is. Maar als hij wacht, weet hij altijd heel | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
goed dat hij aan het wachten is. Daarom wordt ie ongeduldig. 't Is meestal ook niet leuk om precies te weten wat je doet’ (Van Gestel, 1979, p. 12). In Joost of de domme avonturen van een slim jongetje is dit explicieter. Logisch, want Joost is hoogbegaafd en moet naar het gymnasium, al vindt hij dat maar niks omdat het hem in een uitzonderingspositie plaatst. Evelientje, bij wie hij logeert, pest vaak volgens haar moeder, en heeft een hekel aan jongens. Joost heeft echter geen moeite met haar. Zij vertelt hem Arthur-legenden over ridder Lancelot en jonkvrouw Ginivere, die een geheime relatie onderhielden waar koning Arthur niet achter mocht komen. Dit vindt Joost erg spannend. Dan gaan ze zelf Lancelot en Ginivere spelen. Als Evelientje achter hem staat en onverwacht zijn bril van zijn neus neemt, denkt hij: ‘Maar natuurlijk! Lancelot draagt geen bril! Dat zou een anachronisme zijn’ (Van Gestel, 1981, p. 85). Nu zal de gemiddelde elfjarige al niet gauw episoden uit de Arthur-legenden naspelen, nog uitzonderlijker is het dat het woord anachronisme gesneden koek is voor een kind van die leeftijd. Elfjarige lezers zullen het woord dan ook niet kennen. Van Gestel heeft dat fraai opgelost door Joost te laten terugdenken aan zijn klas, toen zijn meester tijdens de geschiedenisles riep: ‘Een anachronisme! Wat is dat nou weer, Joost? Waarom val je de klas lastig met zulke moeilijke woorden?’ Waarop Joost antwoordde: ‘Willem van Oranje achter een schrijfmachine. Karel de Vijfde in een raceauto. Jacoba van Beieren met een poederdonsje. Allemaal anachronismen’ (Van Gestel, 1981, p. 85). De meester had boos gekeken en mooie Marietje had haar tong naar hem uitgestoken, maar intussen snapt elke lezer wat een anachronisme is. Overigens is dit meteen een voorbeeld waaruit blijkt dat Van Gestel wel degelijk rekening hield met zijn lezerspubliek. | ||||||||||
Relatie met werk voor volwassenenAllereerst valt op dat Peter van Gestel vanaf zijn eerste kinderboek sterke en geestige dialogen schrijft en het is al vele malen opgemerkt dat dat waarschijnlijk komt door zijn ervaring als acteur en dramaturg. Zelf bevestigde hij dat: ‘Ik ben altijd erg gevoelig voor de dramaturgische kant van een verhaal. Ja, misschien omdat ik zelf acteur geweest ben, televisiespelen heb geschreven’ (Van Duin, 1998). | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
De verhalen uit zijn debuut voor volwassenen, Drempelvrees uit 1961, gaan alle vier over een relatie - om niet te zeggen een kloof - tussen twee personen van verschillende generaties. De jongere is steeds een jongen. Zo is Vakantie een broeierig verhaal over een puber die komt logeren bij een echtpaar waarvan meestal alleen de vrouw thuis is. De vrouw probeert hem te verleiden, wat maar half lukt omdat hij ervoor terugschrikt. In Stefan staan zomerkampleider Johan Rover en deelnemer Stefan tegenover elkaar. Ze trekken elkaar aan en stoten elkaar af. De setting doet denken aan het laatste verhaal in Joost, waarin deze door zijn vader naar een zomerkamp gestuurd wordt. Evenals Joost wordt ook Stefan geteild. En evenals Joost verlaat ook Stefan het zomerkamp voortijdig, maar niet zonder het gemeld te hebben aan de kampleider. Vanuit de zeven verhalen uit Een scherp wit landschap uit 1964 zijn minder lijntjes te trekken naar de kinderboeken. Toch staan ook hierin soms passages die aan de latere kinderboeken doen denken. Zo is de ik uit het eerste verhaal evenals Ko gefascineerd door vrouwen die boos zijn, al is de toon hier minder relativerend: ‘Haar kwaadheid was voorbij, jammer genoeg, want dat zou in ieder geval nog iets gered hebben. Ik voelde mezelf, terwijl ze naar me keek, vervagen; in haar ogen was ik iets anders, iets verschrikkelijks. Het is onaangenaam heel even het beeld op te vangen dat een ander van je heeft’ (Van Gestel, 1964, p. 15). Ook komen hierin al dialogen voor waarin de sprekers elkaar niet antwoorden, maar hun eigen gedachtegang volgen: | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
‘Ben je voor het eerst met een vrouw naar bed?’ Een scherp wit landschap bevat beklemmende verhalen zonder humor vol afstand, vervreemding en verveling, over mensen die in een psychologische leegte leven, een niemandsland waarin ze zonder kaart of wegwijzers hun weg moeten zien te vinden. Alleen in dit laatste zit een linkje naar de kinderboeken, waarin de hoofdpersonen immers ook hun weg moeten zien te vinden in een wereld die weinig houvast biedt. Maar gelukkig zijn die veel speelser geschreven, waardoor de identiteitscrisis draaglijk blijft.
Opvallend is dat in Drempelvrees en Een scherp wit landschap het schrijverschap gethematiseerd wordt. In Drempelvrees gebeurt dit in het verhaal De vader van Erik, over de confrontatie tussen een ouderwetse, middelmatige dichter en zijn talentvolle zoon. In Een scherp wit landschap staat het stemmenspel De kamer, geschreven voor de VPRO, over een oude schrijver die in zijn werk bekritiseerd wordt door zijn zoon. Ook het titelverhaal gaat over schrijven, vooral over de relatie tussen literatuur en leven. In Van Gestels eerste vijf kinderboeken komt dit thematiseren van het schrijverschap nauwelijks voor, alleen op lichtvoetige wijze als Ko een twee voor zijn opstel krijgt en Ko thuis in zijn droom zijn leraar Nederlands ervan langs geeft: Het kan me niet schelen dat u mij een twee hebt gegeven, het kan me ook niet schelen dat de inhoud van mijn opstel niet aan u besteed was, en het hindert mij in het geheel niet dat u geen respect hebt voor de zeer persoonlijke, ongebonden en vindingrijke manier waarop ik komma's en uitroeptekens weet te plaatsen - dat alles is mij een zorg! (Van Gestel, 1985, p. 144) Hier zien we tegelijkertijd, zoals in een aantal van zijn verhalen voor volwassenen, de confrontatie tussen twee generaties. | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
Peter van Gestel heeft oog voor detail. In Schuilen onder je schooltas uit 1979 ziet Tom bijvoorbeeld vlak voor de zang- en dansvoorstelling waar zijn moeder aan meedoet, in het publiek een meneer die een pijp rookt. Tom bestudeert hem aandachtig. Er is iets vreemds aan hem. Dan ziet Tom dat die meneer een mevrouw is. Omdat ze even aan d'r oorlelletje zat. Een meneer zit ook wel eens aan z'n oorlelletje, maar die doet dat toch anders. Meer van: Ik heb jeuk. En dit was meer van: Zit mijn oorlelletje wel goed? (Van Gestel, 1979, p. 90) Zijn roman voor volwassenen Rosie, eveneens uit 1979, getuigt ook van die fascinatie voor lichamelijke details: Stond zij niet mooi op die weegschaal. Een bloot medemens, onderworpen aan eigen onvolmaaktheid. Lichamelijke ongemakjes bij vrouwen ontdekte hij vroeger met enig welbehagen. Door verkoudheid rood gekleurde neusvleugeltjes bijvoorbeeld. Was er al niet meteen sprake van intimiteit wanneer het meisje in kwestie heimelijk maar toch net merkbaar voor hem haar neus ophaalde. En dan die heerlijke schrik wanneer hij zijn onreine zakdoek aanbood. Een vaagrose schram van dij naar knieholte, of nat van de regen met een sliertig kapsel en hij zelf droog. Al die kleinigheden waren vaak al genoeg voor een zoete beroering. (...) Behalve de aandacht voor lichamelijke details op zich zijn in deze gedachten van de hoofdpersoon ook trekken van Joost en Ko Kruier herkenbaar. Ook Joost kan mijmeren over de voet van een meisje: ‘Nee, deze voet heeft geen | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
onverschillig karakter. Die is heel verlegen. Veel verlegener dan Riek zelf, ja, terwijl die voet toch van haar is’ (Van Gestel, 1981, p. 136). Het citaat doet ook aan Ko Kruier denken: ‘Het bleef niet voor hem verborgen dat Jook af en toe lichtjes haar neus ophaalde, hij kon ook rustig luisteren naar het getik van haar hakken op de straatstenen (...) 't Was gezellig - zo 's avonds met een meisje in de stille stad. Hij hoefde zich achter Jook, die liep alsof de hele Ko niet bestond, ook niet te vervelen - af en toe krabde ze even op haar achterwerk waardoor haar wijde jas vrolijk bewoog (...)’ (Van Gestel, 1985, p. 28). Rosie gaat over drie dertigers: Freek, zijn vrouw Rosie en huisvriend Willem, arts en jeugdvriend van Freek. Ze komen elk afzonderlijk aan het woord. De tijdgeest van de jaren zeventig van de twintigste eeuw waart rond: alles kan en mag, er zijn geen morele of sociale grenzen, hetgeen impliceert dat de drie niet goed weten hoe ze zich ten opzichte van elkaar kunnen/mogen/moeten gedragen. Freek, die een beetje dik is, vertoont overeenkomsten met Ko Kruier en Willem lijkt sprekend op Joost, tenminste als Freek terugdenkt aan hoe Willem vroeger op school was: klein, brildragend en mikpunt van pesterijen, maar wel het slimste jongetje van de klas: Maar Willem. Die beefde al die lange schooljaren bij de gedachte dat de leraren zijn proefwerken niet zouden kunnen lezen. Hij daarentegen zorgde alleen voor een paar te ontcijferen trefwoorden welke hij altijd van Willem afkeek, en die dan meestal goed genoeg waren voor een zesminnetje, - het juiste cijfer voor een aristokraat die weinig voelt voor een meester-knecht relatie op grond van kennis, zoals die door leraren maar al te vaak wordt geambieerd. (Van Gestel, 1979, p. 53) Al met al zijn er duidelijk overeenkomsten aan te wijzen tussen het werk van Peter van Gestel voor volwassenen en zijn werk voor kinderen: de sterke | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
dialogen waarbij personages soms langs elkaar heen praten of alleen hun eigen monoloog vervolgen, het geboeid zijn van de mannelijke hoofdpersoon door vrouwen die kwaad worden of imperfect zijn, de focus op lichamelijke details en manieren van bewegen, het reflecteren en filosoferen, de generatiekloof en incidenteel het thematiseren van schrijverschap. Er is echter ook een groot verschil tussen zijn werk voor kinderen en dat voor volwassenen: zijn kinderboeken bevatten meer humor en relativering. Ze zijn losser geschreven, zwieriger, als een jas die hem beter paste en die hij met meer élan kon dragen. | ||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
|
|