| |
| |
| |
De jaren zeventig
Een persoonlijke visie op een decennium met veel gezichten
Joke Linders
Anno 2016 gaan geschiedschrijvers anders te werk dan honderd jaar geleden. Waar Johan Huizinga en Gerard Knuvelder vooral inventariseerden en zo neutraal mogelijk trachtten te beschrijven wat er in hun tak van sport zoal passeerde, worden tegenwoordig ook persoonlijke ervaringen meegenomen. Pure objectiviteit, zo weten we inmiddels, is maar beperkt haalbaar. Een mens kijkt, ordent en oordeelt weliswaar vanuit een bij voorkeur zo onderbouwd mogelijke theorie of opvatting - althans daar streeft de wetenschapper naar - maar kan zijn of haar persoonlijke kader, opvoeding, kennis en ervaringen nooit helemaal uitschakelen. En misschien moet dat ook niet, omdat dat persoonlijke element kleur en nuances kan aanbrengen.
Zo weerklinkt in de eerste werktitel die ik voor de inleiding op dit nummer van Literatuur zonder leeftijd had - Een decennium met veel gezichten - de uitzending van Andere Tijden van 12 december 2012. Hans Goedkoop benadrukte daarin vooral de verwarring in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Aan het begin van de jaren zeventig ligt de toekomst nog open voor iedereen. Als je niet meedoet met de nieuwe onafhankelijkheid, ben je eigenlijk niet goed bij je hoofd. Iedereen eist zijn vrijheid op; in het leger, op het werk, op school, maar ook in bed. Seks is niet meer alleen voor twee mensen. Er wordt volop geëxperimenteerd met twee, drie, vier of zelfs meer personen. Bloot is overal aanwezig, ook op de televisie en in de bioscoop.
En dat zijn observaties waarin ook persoonlijke sentimenten doorklinken. In een tweede mogelijke titel voor deze bijdrage, Back to the seventies, vallen weer andere gevoelens te bespeuren. Die van weemoed en nostalgie naar
| |
| |
vroeger tijden toen alles beter, fijner en mooier was. Quod non. Terwijl een derde titel, De feiten op een rijtje, de mogelijkheid biedt een aantal feiten over de kinder- en jeugdliteratuur in de jaren zeventig te staven, bijvoorbeeld aan de hand van belangrijke bekroningen. Omwille van het gemak - ik maak het niet mooier dan het is - zal ik die drie invalshoeken proberen te combineren.
Zoals bij veel gezinnen overheersten ook in ons huis - in een nieuwbouwwijk nabij Rotterdam - de kleuren groen, oranje, bruin en blauw. Alles zelf gespijkerd, beplakt en geverfd omdat we geen cent te makken hadden. Ik herinner me nog hoe we met onze kinderen protesterend door Amsterdam en Den Haag trokken: tegen de neutronenbom, tegen de oorlog in Vietnam, tegen de overvloed aan consumptie. Small is beautiful, luidde het credo van Het Rapport van Rome. Maar ook hoe de kaping bij de Punt heel Nederland opschudde en hoe we, vanwege de oliecrisis, onze eerste autoloze zondag beleefden. Groot feest was dat. Rolschaatsend en steppend over de autoweg. Van skateboarden hadden we geen weet.
| |
1970
Miep Diekmann - Staatsprijs kinder- en jeugdliteratuur
1971
Leonie Kooiker - Gouden Griffel voor Het malle ding van bobbistiek
Alet Schouten - Gouden Griffel voor De mare van de witte toren
De toekenning van de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur (de huidige Theo Thijssenprijs) aan Miep Diekmann was om tal van redenen bijzonder. Behalve erkenning voor haar veelzijdige oeuvre, met daarin onder meer mijn favoriet Marijn bij de lorredraaiers over de praktijk van de slavenhalers, was er het opmerkelijke juryrapport. Dat riep Miep Diekmann uit tot de Cassandra van de jeugdliteratuur. Een eretitel die vijfenveertig jaar later, als de roep om maatschappelijke betrokkenheid van schrijvers opnieuw klinkt, nog altijd even stevig staat. ‘Zij schreeuwt waar anderen gelaten mompelen, zij vloekt waar anderen goedig protesteren. Zij laat niet af te waarschuwen. Waarschuwen tegen de geestelijke armoede, nivellering, commercialisering, bevoogding, verouderde ethiek, verstarring en vooral onverschilligheid.’
| |
| |
Kort na Mieps huldiging - zij was de derde die hem kreeg, na Annie M.G. Schmidt en An Rutgers van der Loeff - zette ik mijn eerste niet alleen maar consumerende schreden op het pad van de kinderliteratuur. We hadden net een derde dochter gekregen en verhuisden vanwege de behoefte aan meer ruimte vanuit de studentenstad Delft naar een splinternieuwe woonwijk in Berkel en Rodenrijs. Morrend, want zo aantrekkelijk was het vooruitzicht van het groene-weduwe-bestaan dat Hannes Meinkema ons had voorgeschoteld nu ook weer niet. Wel konden de kinderen er overal spelen. En Annie Schmidt had zich er gevestigd! Nu weet ik dat ze in die tijd vaker in Frankrijk zat dan in Rodenrijs. Maar omdat roem toen nog niet het karakter had van alles over iedereen weten, was haar exacte verblijfplaats geen common knowledge en zwaaide ik altijd even als ik met mijn kinderen, op weg naar de kleuterschool, langs haar bungalowtje fietste. De gedachte dat ik ooit een boek over haar zou schrijven en ten overstaan van een burgemeester die later in datzelfde huis zou wonen, een voordracht zou houden over de Griffel der Griffels, kwam uiteraard niet bij me op. Sterker, door alle veranderingen in mijn leven drong het amper tot me door aan wie in 1971 de eerste Gouden Griffels waren uitgereikt. Maar liefst negenenveertig juryleden - zeven regionale jury's van ieder zeven deskundigen - vonden Het malle ding van bobbistiek van Leonie Kooiker en De mare van de witte toren van Alet Schouten beter, mooier, knapper dan Minoes van Annie M.G. Schmidt. Die kreeg zilver. Geen wonder dat ze liever in Frankrijk vertoefde.Ga naar voetnoot1
Omdat mijn echtgenoot inmiddels zijn studie had voltooid en een baan had gevonden - keus genoeg in die tijd - gaf ik mijn positie als lerares Nederlands aan een middelbare school op. Tussen het verschonen van de luiers en het poetsen van snotneuzen door zou ik proberen mijn doctoraalstudie bij prof. dr. Bomhoff in Leiden te voltooien.
| |
| |
| |
1972
Paul Biegel - Gouden Griffel voor De kleine kapitein
Jan Terlouw - Gouden Griffel voor Koning van Katoren
Voor het onderwerp van mijn doctoraalscriptie besloot ik dicht bij huis te blijven: iets met boeken voor kinderen. Zelf had ik als kind dag en nacht gelezen, rijp en rot door elkaar. En aan mijn kinderen merkte ik dat ze in boekwinkel of bibliotheek vaak andere titels kozen dan de bekroonde boeken. Jip en Janneke, daar konden ze niet genoeg van krijgen terwijl een journaliste van Vrij Nederland, Jetta van Leeuwen, dat ellendige tweetal juist verketterde omdat ze te braaf en te rolbevestigend waren. Te weinig bloot ook!Ga naar voetnoot2 Wanneer was een boek eigenlijk een goed kinderboek? Welke eisen konden, mochten daar aan gesteld worden? Zou dat een uitgangspunt kunnen zijn voor vergelijkend onderzoek? Jazeker, reageerde Bomhoff. En nodig ook. Zijn vrouw Rie schreef met enige regelmaat over kinderboeken in het religieus-socialistische tijdschrift Tijd en Taak. En van haar wist hij dat er in Nederland verbluffend weinig onderzoek was gedaan naar boeken voor kinderen, althans als vorm van literatuur. Aan pedagogische benaderingen waren al vele woorden gewijd en die werden ook toegepast door de verschillende werkgroepen. Die waren begonnen aan een offensief om kinderboeken te bekijken vanuit strikt sociaal-realistisch dan wel feministisch perspectief. Verderop in dit nummer zal uitgebreid worden ingegaan op de verdiensten en mankementen van die werkgroepen.
Op aanbeveling van Bomhoff wendde ik me tot het Bureau Boek en Jeugd (voorloper van het latere NBLC) op de Badhuisweg in Den Haag, waar Annie Moerkercken van der Meulen, Oda Le Maire, Thea de Laat en Joke Thiel hof hielden. Wat een kennis van en liefde voor het kinderboek vond ik daar, in woord en geschrift. Een tweede bron van inspiratie, voor mij, was mevrouw Boele van Hensbroek van uitgeverij Lemniscaat. Als vertaalster van prentenboeken trok zij de scholen langs - waaronder de kleuterschool van onze kinderen - om ouders te informeren over wat er voor hun kinderen allemaal te lezen en voor te lezen viel. Sprookjes natuurlijk in de eerste plaats en Max en de Maximonsters van Maurice Sendak. Heel andere
| |
| |
koek dan Daantje zou naar school toe gaan of Pinkeltje. Dat andere, alternatieve en tegendraadse geluid was intussen ook te horen en te zien in televisieprogramma's voor kinderen. Auteurs als Willem Wilmink, Karel Eykman en Hans Dorrestijn schreven de teksten voor De stratemakeropzeeshow (1972-1974) en diens latere opvolger J.J. de Bom voorheen de kindervriend (1979-1981). Daarin bekeken Wieteke van Dort, Joost Prinsen en Aart Staartjes de wereld nu eens vanuit het perspectief van kinderen. Een grote revolutie die zeker effect heeft gehad op de aard en kwaliteit van en het denken over kinderboeken. Ook hierover leest u in dit nummer meer.
Als uit het niets was daar toen ineens een literair criticus, Kees Fens, die de griffelwinnaars van 1972 in de Volkskrant genadeloos neersabelde.Ga naar voetnoot3 De stijl van Terlouw vond hij te ‘conventioneel’ en die van Biegel ook, zij het dat de laatste ‘literair-conventioneel’ opereerde. Hun boeken gaven ‘alleen maar verhaal, maar niks aan taal’. In zijn ogen moesten kinderboeken vooral ‘grappig’ en ‘niet conventioneel’ zijn. En daarom gaf hij de voorkeur aan Pluk van de Petteflet, een ook nu nog populair boek over een ouderloze jongen met een rode kraanwagen die het stadspark op uiterst inventieve wijze van de ondergang weet te redden. Schrijfster Annie M.G. Schmidt had moeten winnen, betoogde Fens, omdat zij een ‘literaire’ stijl hanteert met een ‘springlevend Nederlands’ waarin ‘de poëzie ontspringt aan gewone zaken’.
Inmiddels is niet moeilijk in te zien dat het prachtige Pluk van de Petteflet best wel Goud toegekend had mogen worden, maar de veroordeling van Terlouw en Biegel was onterecht. Koning van Katoren mag niet opvallend mooi geschreven zijn, Terlouw is er wel in geslaagd om het verhaal met doeltreffende zinnen voort te stuwen en de lezer in kort bestek mee te nemen langs ‘spannende, geestige en soms ontroerende’ scènes. Taferelen vol knipogen naar de grotemensenwereld en verschillende ideeën. Gelaagdheid zeg maar en ook dat plegen we een literaire kwaliteit te noemen. De uithaal naar Biegel, een van de taligste talenten uit de Nederlandse kinderliteratuur, is nog onbegrijpelijker. Zelfs als De kleine kapitein in talig opzicht minder interessant was dan het eerder verschenen, overweldigend mooie De tuinen van Dorr (1969).
| |
| |
| |
1973
Paul Biegel - Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur
Henk Barnard - Gouden Griffel voor De Marokkaan en de kat van tante Da
Jan Terlouw - Gouden Griffel voor Oorlogswinter
De juryGa naar voetnoot4 die in 1973 de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur mocht toekennen reageerde dan ook meteen met Biegels verheffing tot de hoogste gelederen. Zonder verwijzing naar de kritiek van Fens zetten ze deze auteur op het hoogst denkbare podium in Nederland, juist vanwege zijn talige en verbeeldingsrijke kwaliteiten. De twee boeken die dat jaar een Gouden Griffel kregen hadden zulke actuele thema's - de omgang met vreemdelingen en een genuanceerder beeld van de oorlogsheld dan tot dan toe gebruikelijk - dat ze vijfendertig jaar later nog actueel zijn.
Terwijl de twee oudsten in ons gezin leerden lezen stortte ik me op de bestudering van May Hill Arbuthnot (Children and Books), Philippe Ariës (L'Enfant et la vie familiale sous l'Ancien Régime) en D.L. Daalder (Wormcruyt met suycker) en alles wat de Duitse, Angelsaksische, Franse en Amerikaanse markt te zeggen had over kinderboeken. In Levende Talen, een blad ter bevordering van het talenonderwijs, verscheen een artikel van A.E.M. Dekkers-Akveld ‘Op zoek naar de identiteit van jeugdliteratuur’, terwijl Betske Tans-Salverda en Marleen Wijma van der Laan voor hun doctoraalscriptie aan de Rijksuniversiteit Groningen onderzochten wat de structurele analyse van jeugdboeken kon opleveren. Aan de discussie daarover kwam ik zelf overigens amper toe omdat ik naast mijn groene-weduwe-bestaan en de zorg voor drie temperamentvolle dochters volledig in beslag werd genomen door de voltooiing van mijn afstudeerwerk: De beoordeling van het kinderboek. Onderzoek naar enige uitgangspunten. Op uitdrukkelijk verzoek casu quo bevel van Annie Moerkercken werd mijn doctoraalscriptie opgenomen in de serie ‘Buiten het Boekje’, vakliteratuur voor wie kinderen en boeken samen wil brengen. Het zevende deeltje in een serie die jaren
| |
| |
geleden alweer een stille dood is gestorven, maar indertijd een goede poging was om vakliteratuur toegankelijk te maken.
| |
1974
Jaap ter Haar - Gouden Griffel voor Het wereldje van Beer Ligthart
Thea Beckman - Gouden Griffel voor Kruistocht in spijkerbroek
Wim Hofman - Gouden Penseel voor Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijk
In het jaar dat ik in het zweetkamertje van de Universiteit Leiden mijn handtekening mocht zetten, organiseerde de Rijksuniversiteit Groningen een lezingencyclus over jeugdliteratuur. Onder anderen prof. dr. J.G. Bomhoff liet er zijn literatuurwetenschappelijk licht over het kinderboek schijnen. Met een verwijzing naar het onderzoek van een van zijn studenten - het mijne dus - wees hij er op dat niet alleen literaire kwaliteiten bepalen of een kinderboek goed is, maar dat er ook andere invalshoeken gehanteerd kunnen worden. Ook benadrukte hij nog eens dat waardeoordelen - zowel de ethische als de esthetische - voortdurend in ontwikkeling zijn. Bert Brouwers verdedigde er de sociologische benadering zoals die door de verschillende werkgroepen werd toegepast. Alle Groningse lezingen werden opgenomen in het Project Jeugdliteratuur, een initiatief dat door het bundelen van beschouwingen en onderzoeksresultaten gezien kan worden als een voorloper van het latere Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur en huidige Literatuur zonder leeftijd.
Opnieuw was het een bespreking van de twee Griffelwinnaars in de Volkskrant door Kees Fens die voor ophef zorgde. Dat een boek als Het wereldje van Beer Ligthart van Jaap ter Haar als het beste kinderboek van het jaar geafficheerd kon worden, vond Fens kenmerkend voor de maatstaven die bij de beoordeling van kinderboeken worden gehanteerd. In zijn ogen was het boek een aaneenrijging van gemeenplaatsen: de auteur kan niet vertellen en zal dat ook nooit kunnen ‘want hij bezit geen taal’. Wat over blijft is een hoop sentiment: het boek is een smartlap voor kinderen, die hen ongetwijfeld diep zal raken.
Dat een verteller geen taal bezit, lijkt mij overigens een contradictio in terminis. Daarmee zou immers de oervorm van literatuur - het vertellen van
| |
| |
verhalen - ontkend dan wel afgewezen worden. Fens bedoelde waarschijnlijk dat hij poëtischer taalgebruik, een onverwacht geluid of benadering meer op prijs gesteld zou hebben. Altijd een zwaktebod als critici aanvoeren dat ze liever iets anders hadden gezien of gelezen dan datgene waar ze een oordeel over zouden moeten kunnen geven. Hoe dan ook, zijn woorden kwamen hard aan in de wereld van het kinderboek. Tot dat moment was het verhaal over een jongen die blind wordt en ‘zijn handicap leert aanvaarden’ alleen maar lof en prijs toegezwaaid. Men vond de vertelling van Jaap ter Haar ontroerend en psychologisch interessant of minstens relevant. Had Fens wel verstand van kinderen en kinderboeken? Kwam zijn beoordeling op louter (poëtische?) taal niet teveel voort uit zijn literaire verwachtingshorizon, vroeg Rita Ghesquière zich af.Ga naar voetnoot5 Zijn ervaringen met literatuur voor volwassenen waren blijkbaar belangrijker of dominanter dan die met kinderboeken. Terwijl in eerder uitgesproken ideeën over Fulco de minstreel, het favoriete boek van Fens' jeugd, toch vooral sentiment en eigen ervaring de toon hadden bepaald. In zijn uithaal naar Het wereldje van Beer Ligthart moet Fens even vergeten zijn dat ook in de literatuur voor volwassenen genoeg boeken te vinden zijn waarin het sentiment overheerst (Heijermans, Coolen, Streuvels). Voor Kruistocht in spijkerbroek geldt tot de dag van vandaag dat Beckmans vertellende kwaliteiten heel wat lezers mee heeft weten te slepen. Had Fens in zijn gepassioneerd zoeken naar goede kinderliteratuur ook aandacht besteed aan Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijk van Gouden Penseelwinnaar Wim Hofman dan had hij daar zowel talige als verbeeldingsrijke en vertellende
kwaliteiten aangetroffen.
| |
1975
Alet Schouten - Gouden Griffel voor Iolo komt niet spelen
Simone Schell - Gouden Griffel voor De nacht van de heksenketelkandij
In 1975 werden twee boeken bekroond waar niemand zich over opwond. Integendeel, zowel Iolo komt niet spelen als De nacht van de heksenketelkandij hadden iets plezierigs ouderwets over zich. Ze boden een wereld
| |
| |
waarin de lezer zich kon terugtrekken, waren niet alarmerend en goed geschreven bovendien. Nog voor mijn afstudeerscriptie in boekvorm kon verschijnen, kregen Elisabeth Schuring-van Ketwich Verschuur en ik een opdracht van wat toen nog C(ultuur) R(ecreatie) en M(aatschappelijk werk) heette om de rol van ouderen in kinderboeken te bestuderen. Nu was sociologisch onderzoek niet direct een kolfje naar mijn nog prille literair-wetenschappelijke hand, maar het was een serieuze opdracht die serieus gehonoreerd zou worden en daarmee toch een erkenning van mijn expertise. En dus zei ik ja en leverden we in ijltempo een gedegen onderzoek af: ouderen bleken door kinderboekenauteurs toch wel heel vaak in het verdomhoekje gestopt te worden. Ook al kon dat hoekje de ene keer dat van de wijzere in onze samenleving zijn en de andere keer dat van het uitschot. Of dat onderzoek iets opgeleverd heeft en het beleid van CRM op enigerlei wijze heeft beïnvloed, vraag ik me ten zeerste af. Zijn we ouderen sindsdien anders gaan zien?Ga naar voetnoot6
Het werk moest zo snel worden afgehandeld omdat ons gezin voor twee jaar naar Engeland vertrok, het land van Lewis Carroll, Rudyard Kipling, A.A. Milne, E. Nesbit en Enid Blyton. Het kinderboekenparadijs waar ik onderzoekers als Margery Fischer, Peggy Heeks, Aidan en Nancy Chambers en John Townsend zou ontmoeten. Binnen de kortste keren raakten onze kinderen er vertrouwd met de pareltjes van de Engelse kinderliteratuur. Ik volgde er cursussen, ging met Nederlands accent voorlezen op Engelse primary schools en debuteerde als kinderboekenrecensent in The Librarian en Growing Point. In En nu over jeugdliteratuur, dat nog door Annie Moerkercken was opgezet en uit niet meer dan een paar slordig opgemaakte A-viertjes bestond, kreeg ik ruimte om verslag te doen van mijn ervaringen in het Angelsaksische luilekkerland. Alles was daar beter in mijn ogen. De kwaliteit van het kinderboek, de promotie ervan op scholen, de verkrijgbaarheid en de betaalbaarheid (prachtige pockets) en het wetenschappelijke onderzoek. Het kinderboek werd er gezien als onmisbare basis voor ieders (literaire) ontwikkeling.
| |
| |
| |
1976
Tonke Dragt - Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur
Guus Kuijer - Gouden Griffel voor Met de poppen gooienGa naar voetnoot7
De Staatsprijs voor Tonke Dragt bevestigde opnieuw dat kinderboeken zowel talig als verbeeldingsrijk en vormend tegelijk kunnen zijn. ‘De drang tot ontdekken, tot achterhalen, tot geraken aan de kern van het bestaan - en wat is dat anders dan voor iedere mens het ontdekken van zichzelf - is het grondthema, in een grote verscheidenheid aan vorm neergelegd in het oeuvre van Tonke Dragt. In elk volgend boek komt het pregnanter naar voren, het avontuur van de sprong in het duister, steeds directer van symboliek, zodat de duidelijke ontwikkeling waarneembaar is van een auteur op zoek naar haar hoogstpersoonlijke vorm.’Ga naar voetnoot8
Ondertussen begon in Nederland op allerlei fronten het roer om te gaan. De rellen op de Dam en de ludieke acties bij het Lieverdje hadden al lang plaats gemaakt voor bezorgdheid om de oorlogen in Vietnam en Cambodja, acties als Baas in eigen buik en autoloze zondagen. Het streven naar meer gelijkwaardigheid tussen hoog en laag, jong en oud, man en vrouw weerspiegelden zich in de werken van Guus Kuijer. Hij gaf zijn boeken verrassende titels mee als Met de poppen gooien en Op je kop in de prullenbak. Tegendraadsheid stond bovenaan ieders lijst. Miep Diekmann gaf een van haar helden (het jongetje Fidel) de naam Total Loss, terwijl Max Velthuijs zijn boeken over Klein Mannetje onderbracht bij de speciaal voor zijn boeken ontwikkelde kinderboekenpoot van uitgeverij Junk, een organisatie in Den Haag die tot dan alleen wetenschapsboeken had gebracht. Omdat ik in mijn betrekkelijke eenzaamheid op het Engelse platteland enige affiniteit begon te ontwikkelen met het feminisme, accepteerde ik het aanbod van Lover, het blad van Man Vrouw Maatschappij, om een inventarisatie te maken van kinderboeken die literair én feministisch door de beugel konden.
| |
| |
| |
1977
Henk Barnard - Gouden Griffel voor Kon hesi baka/Kom gauw terug
Max Velthuijs - Gouden Penseel voor Het goedige Monster en de rovers
Een nieuw tijdperk brak aan met goud voor het maatschappelijke engagement van Barnard - nog heel bruikbaar in deze woelige tijden - en de start van De Blauw Geruite Kiel, de veelzijdige kinderrubriek in Vrij Nederland die Aukje Holtrop en Karel Eykman tot grote poëtische en maatschappijkritische hoogten wisten te stuwen. Schrijvers, uitgevers, docenten, critici begonnen kinderen in intellectueel, moreel én literair opzicht serieus te nemen. Volwassenen die liever op hun hurken bleven zitten, werden verbannen naar het sprookjesbos. De jeugdliteratuur begon aan een nieuwe opmars van mondigheid. Nog voorzichtig en primitief - op de opleidingen is dat nooit goed van de grond gekomen - maar dag- en vakbladen creëerden ruimte voor wekelijkse besprekingen van jeugdliteratuur. Universiteiten in Nederland en Vlaanderen zagen mogelijkheden om jeugdliteratuur te laten bestuderen, echter nog niet onder leiding van een hoogleraar. Maar toch. Prof dr. Ria Bauer-van Wechem was in 1980 de eerste die als bijzonder hoogleraar een dag in de week aan de slag kon aan de pedagogische en antropologische subfaculteit van Leiden. Toin Duijx, nog altijd actief onder meer als eindredacteur van dit tijdschrift, stond haar daarin bij. Zelfs op middelbare scholen kreeg jeugdliteratuur dankzij tijdschriften als Tikker en Bumper langzaam maar zeker een plaats in het curriculum van de onderbouw. Herman Verschuren nam de redactie van En nu over jeugdliteratuur (het latere Leesgoed) over en zette een team van bevlogen kenners aan het redactieroer. We wilden een professioneel blad worden waar onderwijzers, docenten, bibliothecarissen, boekverkopers, auteurs en illustratoren inspiratie en kennis uit konden putten.
Nu ons gezin terug was in Nederland en ik een baan had gevonden als lerares Nederlands op het Triniteitslyceum in Haarlem, kon ik aan veel van die activiteiten mijn steentje bijdragen. Binnen de kortste keren kreeg ik de kans om op wekelijkse basis recensies te schrijven voor het Haarlems Dagblad. Eerst alleen over literatuur voor volwassenen (Burnier, Brakman, Kossmann), weldra ook over kinder- en jeugdboeken. Daarmee trad ik in de
| |
| |
voetsporen van mijn voorgangers, Miep Diekmann en Petra Barnard. Als redacteur van En nu over jeugdliteratuur mocht ik de rubriek Uit de B-kast verzorgen. Ik raakte betrokken bij diverse educatieve, promotionele en commerciële projecten.
De ware emancipatie, dat wil zeggen streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie, heeft de meeste kans van slagen als die van binnenuit komt, in dit geval dus vanuit de kinderboekenschrijvers en -illustratoren zelf. Vanuit mijn bejaarde uitkijktoren heb ik de indruk dat de jaren zeventig de voorwaarden hebben geleverd om het kinderboek rijker, veelzijdiger, interessanter en geëmancipeerder te maken. Of ik daar gelijk in heb, zal de tijd bewijzen. De verschillende deelstudies in dit themanummer van Literatuur zonder leeftijd kunnen de inzichten van de lezer op dit punt wellicht verder helpen.
|
-
voetnoot1
- Vóór 1971 spraken we over het kinder- en/of jeugdboek van het jaar.
-
voetnoot2
- Jetta van Leeuwen, ‘Als Jip en Janneke groot zijn dan wonen ze in Peyton Place.’ In: Vrij Nederland, 15 januari 1972.
-
voetnoot4
- In die jury zaten: Ria Bauer-van Wechem, Huib van den Doel, W Goeman-van Randen, A.P.P. van Kampen, Marijke van Raephorst (vz), An Rutgers van der Loeff-Basenau en J.C. Villerius.
-
voetnoot5
- Rita Ghesquière, Jeugdliteratuur in perspectief, Leuven/Den Haag, Acco, 2009, p. 105.
-
voetnoot6
-
Oude mensen in kinderboeken, Den Haag, NBLC, 1976.
-
voetnoot7
- Vanaf 1976 was er nog maar één Gouden Griffel per jaar.
-
voetnoot8
- In de jury van dat jaar zaten A.G. van Balen, Paul Biegel (voorzitter), Huib van den Doel, A.P.P. van Kampen, Barber van de Pol en Dolf Verroen. H.J. Kompen was ambtelijk secretaris.
|