Barnard. Hij werd gelauwerd met de Staatsprijs en met Gouden Griffels, maar is intussen, aldus Karen Woets, in de vergetelheid geraakt.
Maar het was niet alleen engagement dat de klok sloeg, zoals ook Joke Linders laat zien in haar inleiding. Terwijl het wapengekletter van de Werkgroepen de aandacht in de media voor zich opeiste, ontwikkelde zich op de achtergrond auteurs die in de decennia die volgden op de jaren zeventig zonder uitzondering gezichtsbepalend zijn geworden voor de Nederlandse jeugdliteratuur, vooral toen fantasie en literaire vorm weer ruim baan kregen.
Guus Kuijer moet daarbij als eerste genoemd worden. Hij debuteerde in 1975 met Met de poppen gooien. Dit debuut en de andere boeken over Madelief die volgden leken naadloos aan te sluiten bij de zojuist beschreven tendens van engagement, maar het was een populariteit ‘tegen wil en dank’ zoals Harry Bekkering beschrijft. Met zijn essaybundel Het geminachte kind nam hij in 1980 scherp afstand van het maatschappijkritische kinderboek en pleitte hij voor jeugdliteratuur die ruimte bood aan de verbeelding. Met zijn eigen boeken heeft hij sindsdien het goede voorbeeld gegeven.
Vier jaar voor Kuijer debuteerde Imme Dros en vier jaar na hem Peter van Gestel. De dierenverhalen van Imme Dros sloegen niet direct aan, zoals Maaike Vaes beschrijft, maar Met de zomer van dat jaar brak ze in 1980 definitief door. Dros is een heel andere auteur dan Peter van Gestel die in dit nummer getypeerd wordt door Lieke van Duin, maar in hun adolescentenromans delen ze een liefde voor jongeren die hun levenspad allesbehalve vanzelfsprekend bewandelen.
Fantasie van de bovenste plank is te vinden in het werk van Paul Biegel die net als Tonke Dragt, aan wie we eerder een themanummer wijdde, in de jaren zestig debuteerde. Dat hij met het artikel van Suzan Venings toch een plaats heeft gekregen in dit nummer over de jaren zeventig, heeft te maken met het feit dat hij ongeacht de literaire mode van de jaren zeventig zichzelf is gebleven met fantasieverhalen die de tand des tijds moeiteloos hebben doorstaan. Hij verkeert daarbij in goed gezelschap van Wim Hofman. Zijn oeuvre wordt in beeld gebracht door Sanne Parlevliet.
In de kinderpoëzie van de jaren zeventig werd de toon aangegeven door het Schrijverscollectief. Anne de Vries portretteert het collectief dat vanuit