Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Aan de vrouw Diet Huber de dichtster’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koestraat nummer elf als beginDiet Huber was afkomstig uit de patriciërsfamilie Huber, oorspronkelijk uit het Zwitserse Altikon. Het is een familie waarin we hoogleraren, burgemeesters èn patriotten tegenkomen. Haar vader was geboren in Paramaribo, terwijl haar moeder, de Friezin Jeltje van der Sloot, familie was van de beeldende kunstenaars Jentje, Andries en Bouke van der Sloot. De laatste twee komen we tegen in Hubers autobiografische Nûmer alve (Nummer elf, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1988). Voor Jentje schreef ze later teksten bij tentoonstellingen van zijn werk (Franeker, 1972; Gersloot, 1997). Voor haar moeder was het huwelijk met Bernardus Huber haar tweede. Uit een vorig huwelijk stamde Diets halfzuster Tine, die in Nûmer alve een paar keer wordt genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Via Leeuwarden en Oranjewoud naar AmsterdamDiet Huber wordt op 9 april 1924 geboren te Leeuwarden. Al jong vindt ze tekenen en verhaaltjes verzinnen prachtig. Ze is nog maar zes jaar, als ze haar eerste versje bedenkt. Haar moeder schrijft het voor haar op en zelf maakt ze er een tekening bij. Dat oorspronkelijke manuscript hebben we niet teruggevonden, wel een uitgetypte versie, samen met het verhaaltje ‘Kort-sik vertelt’ met de toevoeging van de dan tienjarige Diet: (voor de kleintjes).Ga naar voetnoot3 In de bundel Dáár moet je nou een beest voor zijn (1989) staat achterin een korte schrijversbiografie. Daarin worden de laatste twee, ‘erg droevige’ regels van het versje geciteerd: De koning stikte en na een poos
lag hij te slapen in een zwarte doos.
Ze groeit op in Leeuwarden, Bolsward en Oranjewoud. Over de tijd in Bolsward weten we niet veel. Wel staan met name Leeuwarden en Oranjewoud in haar werk centraal, zoals we verderop zullen zien. Zelf schrijft ze over Oranjewoud: ‘Ik hie dêr myn eigen skûlplakje dêr ik siet te dichtsjen (tige earnstich yn dy tiid) en te tekenjen’ (Ik had daar mijn eigen schuilplekje waar ik zat te dichten (zeer ernstig in die tijd) en te tekenen). Diet Huber groeide tweetalig op met een Nederlands sprekende vader en een Friestalige moeder. Die tweetaligheid zien we in haar literaire werk terug. Ze vond dat zelf heel vanzelfsprekend en schreef graag in de rijk genuanceerde taal die het Fries volgens haar was. Na haar schoolopleiding is ze tussen 1938-1940 werkzaam in manufacturenwinkel ‘De Zon’ in Heerenveen en begint ze hoogstwaarschijnlijk al serieuzer werk te maken van het schrijven. In haar nalatenschap vonden we een vijftal vergeelde blaadjes met daarop in keurig schoonschrift het verhaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schuld.Ga naar voetnoot4 Het is een romantisch verhaal over een meisje dat loopt ‘in de stad-van-huizen-en-mensen’. Met die benoeming van een stad komt al iets van het taalspel naar voren, dat later zo'n karakteristiek element van haar werk zal worden. In het verhaal vindt de hoofdpersoon verlichting in een tempel: ‘En het meisje keek - keek als een hongerige naar die beelden in de tempel, vijf beelden van een God, die eens in een mens gevaren was ... Maar de “Uchtend” was het middelpunt ... Het stond daar op het vierkante voetstuk, een marmeren meisje, kind nog bijna...’ Uit de beschrijving van de beelden en het licht dat door de koepel op die beelden valt, heeft het er alles van dat hier het Pier Pandertempeltje in de Leeuwarder Prinsentuin is bedoeld. De in Leeuwarden geboren Diet zal, afkomstig als ze is uit een kunstzinnige familie, dit tempeltje met zijn beelden van de Friese kunstenaar Pander gekend hebben. Hoewel haar handschrift in de loop van de tijd wel wat veranderde, herkende haar dochter Yelka het toch als van Diet. Zij dateert dit verhaal rond 1940 of zelfs nog ervoor. Daarnaast is er natuurlijk het tekenen, mede geïnspireerd door het werk van haar beide ooms Jentje en Andries van der Sloot en Bouke, zoon van Andries. Dit leidt voor Diet pas na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1946 en 1950, tot een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam als illustrator, met de vakken typografie, natuurtekenen en boetseren.Ga naar voetnoot5 Toch is ze ook daarvoor al bezig getuige een artikeltje uit De Telegraaf ‘Vijftienduizend broches in bestelling. Friesch schilderesje met talent’ (26-2-1943). De verslaggever schrijft daar over het werk waar de achttienjarige mee bezig is: ‘Zij moet een zeldzaam oog voor kleur hebben, en ik vind de kalfjes en de koetjes, de geboorteklokken en de bloemetjes, die zij op de meetlatten en kinderkamermuurbordjes schildert, alleraardigst, omdat haar dieren en planten binnen het voorstellingsvermogen van de kinderkamer liggen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1946 heeft ze zelfs nog voordat ze de opleiding in Amsterdam volgt, een verkoop-expositie in Heerenveen. In eerste instantie gebruikt ze veel motieven uit de volkskunst, later zien we dat element nauwelijks meer terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zweden als bron van inspiratieOmdat er in Nederland niet veel emplooi voor illustratoren was, ging Diet naar Zweden. Daar werkte ze in de jaren 1950 en 1951 als freelance illustrator van boeken en tijdschriften. Ook schreef ze onder andere een verhaal over hoe Sinterklaas in Nederland werd gevierd, met bijbehorende illustraties (Barnen och VI, 1951). Terug in Nederland trouwt ze in 1955 met de geoloog drs. Louis Albert Barkey (1927-2005), in het dagelijks leven Bert genoemd. In 1959 wordt dochter Yelka geboren en twee jaar later, in 1961, verhuist het gezin naar Zweden in verband met het werk van vader Bert.Ga naar voetnoot6 Daar wonen ze tien jaar in Boliden, een mijndorp in Noord-Zweden, niet ver van de Poolcirkel. Vaak heb ik me afgevraagd of ze in die tijd misschien ook contact heeft gehad met de dan al zeer bekende Zweedse auteur van kinderboeken, Astrid Lindgren (1907-2002). Pippi Langkous, De gebroeders Leeuwenhart en Ronja de roversdochter maakten hun triomftocht over de wereld en waren ook in Nederland toen al zeer bekend. Televisie-uitzendingen over Pippi en Emil werden snel populair en daarvóór was in de jaren vijftig één van Lindgrens boeken, Mio, mijn Mio reeds in het Nederlands verschenen. Dat contact blijkt er inderdaad geweest te zijn zoals valt te concluderen uit een verrassende vondst van twee brieven. Eén brief kwam van de uitgeverij Rabén & Sjögren, waarin Diet iets wordt verteld over Astrid, blijkbaar naar aanleiding van een vraag van Diet in dezen. En als klap op de vuurpijl kwam een brief van Astrid zelf tevoorschijn, duidelijk als antwoord op een brief van Diet. Van die laatste brief hebben we jammer genoeg geen kopie kunnen vinden. Maar de tekst van Astrid laat wel raden wat er zo ongeveer in gestaan moet hebben. Daarin moet ze zich beklaagd hebben over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geslotenheid van de Zweden en over het ‘koude’ culturele klimaat in het noordelijk deel van Zweden waar ze toen woonde. Astrid Lindgren zegt in de brief, dat ze wel met Diet zou willen ruilen. Zij heeft namelijk sterk behoefte aan eenzaamheid. Maar ze kan zich ook wel indenken dat Diet die prachtige stad Amsterdam mist. Astrid werkte in die tijd bij uitgeverij Rabén & Sjögren in Stockholm. Dochter Yelka herinnert zich nog wel dat ze daar op bezoek gingen en dat zij dan mooie prentenboeken mocht bekijken. Maar of Astrid er ook was, weet ze niet meer. Wel weet ze dat Diet de Zweedse auteur in ieder geval heeft ontmoet. Graag had Diet in het Zweeds willen publiceren, zoals geconcludeerd kan worden naar aanleiding van de brief van Astrid Lindgren. Daarin heeft Astrid het over het ‘Klumpe Dumpe’-boek, waarmee Diet bezig is. In haar inventaris vonden we ook een papier met allerlei probeersels in het Zweeds. Het is niet tot een uitgave van het door Astrid genoemde boek gekomen, misschien ook omdat het literair beheersen van een taal toch nog iets anders is dan het gewone alledaagse en zakelijke gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pippi en Tutte: recalcitrante damesHet werk van Lindgren moet Diet Huber hebben aangesproken. Kijk alleen maar naar de rebelse en recalcitrante houding van bijvoorbeeld Pippi Langkous. Van de verhalen over Pippi geeft onderzoekster Sara Van den Bossche een carnavaleske interpretatie,Ga naar voetnoot7 waarbij het verzet tegen de autoriteit en de held als dwaas belangrijke kenmerken zijn. Bij Pippi is dat heel duidelijk het geval, evenals bij sommige verzen van Annie M.G. Schmidt. Een goed voorbeeld is haar ‘Ik ben lekker stout’. Maar ook Diet Hubers ‘Tutte mei de linten’ lijkt zich niet veel van autoriteiten en van wat is ‘done and not done’ aan te trekken, als je alleen al naar de beschrijving van haar uiterlijk kijkt. De gebruikelijke kledingvoorschriften zijn voor haar niet van toepassing. Zij heeft een rood en een blauw slofje aan en bekommert zich niet om gaatjes in want en kous. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander aardig voorbeeld van je eigen zin doen vinden we in ‘De Stutebjinder’ uit de Friestalige bundel De Mâlbroekmich (1957, p. 29). Daar wordt de koning, ‘noartlige Durk’ (Knorrige Dirk), nu niet direct met veel respect opgevoerd en is de Stutebjinder (Broodjesboender; typisch Diet-woord!) niet van plan de opdrachten van de koning op te volgen. Net andersom, hij naait Durk aan zijn stoeltje vast. Het tegenwoordig nauwelijks meer gebruikte woord ‘stút’ voor een langwerpig broodje zal hedendaagse Friese kinderen niet veel meer zeggen. Op de afbeel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding zijn die broodjes trouwens rond en vliegen de weggeboende krenten door de lucht. Koningen zijn over het algemeen bij Huber geen verheven figuren voor wie je ontzag zou moeten hebben. Een voorbeeld is de koning in ‘Een mislukte snoeppartij’ (Dáár moet je nou een beest voor zijn, 1989, pp. 56-57). Alleen al de tekening van die koning spreekt boekdelen, zoals hij 's nachts op zijn tenen door het paleis loopt. De bange blik achterom past niet bepaald bij een machthebber. En wat te denken van de slapende koning in dezelfde bundel (pp. 90-91), die niet reageert op de ellende van buurkoningen, maar voor eten klaar wakker wordt. Daarin klinkt behoorlijke kritiek door. Dit soort figuren komen we vaker tegen in het werk van Diet Huber. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moemins en Veter-etersNaast Astrid Lindgren was er nog een belangrijke auteur uit haar Zweedse tijd voor wie Diet bewondering had, te weten de Fins-Zweedse auteur Tove Jansson (1914-2001). Die bewondering was er vooral vanwege de sfeer van de natuur die deze auteur volgens Diet zo treffend weet weer te geven. Haar beschrijvingen van het trollenbos, vertelt Diet in een interview met de Leeuwarder Courant (9-6-1973), zijn soms beangstigend, maar vooral geheimzinnig met een sterk poëtisch gevoel voor de natuur. Jansson met een Finse vader en een Zweedse moeder schreef in het Zweeds. Het is niet gemakkelijk, zoals Diet in dat interview stelt, om de sfeer van de Zweedse en Finse natuur weer te geven, maar Jansson is daar in haar Moemin-boeken wel in geslaagd. Trollen komen in Zweedse volksverhalen veel voor. De Moemins van Tove Jansson zijn wel trollen, maar dan zonder het kwaadwillende van de oorspronkelijke wezens. Uiterlijk lijken ze wel op dieren, ze houden ook een winterslaap, maar in hun handelen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denken hanteren ze menselijke motieven. De Moemins zijn erg klein, wonen in de Moeminvallei en behoren tot een grote familie. Bij grote rampen zijn ze heerlijk lakoniek; aan zich vervelen hebben ze een gruwelijke hekel. Jansson, net als Diet Huber auteur èn illustratrice, wil met haar werk niet moraliseren, maar vooral haar lezers vermaken. Dat element vinden wij in het werk van Huber duidelijk terug. Ook in haar tekeningen is er verwantschap met het werk van Jansson. Daar zien we die trolachtige figuurtjes eveneens, zoals de Fiter-iter in De Teltsjebeam, vertaald als de Veter-eter in Daar moet je nou een beest voor zijn (1989). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vliegende vertelboomDaarmee zijn wij beland bij het Friese verhaal De Teltsjebeam (1976) dat een speciale voorgeschiedenis heeft. Het begin van dit boek moeten we zoeken in de tijd die Diet Huber in Noord-Zweden doorbracht. Ze was al in haar Zweedse tijd van plan een boek over trollen te schrijven, waarin ook een vliegende boom voorkwam. De prachtige natuur inspireerde ook haar, en haar achtjarige dochter Yelka vond zo'n trollenverhaal een goed idee. ‘In Jansson's Zweedse kinderboeken kwamen ze in alle soorten voor’, schrijft Diet. De oude verhalen uit die streken over witte tovenaressen en kwade geesten, en dan natuurlijk die trollen met soms wel zeven hoofden spraken haar aan. Ze schreef en tekende dit verhaal met veel plezier en is daar druk mee bezig geweest. Maar een boek is het niet geworden. Toen het gezin weer in Nederland terug was, verdween het onvoltooide verhaal in een kast. Langzamerhand kwam Diet tot de conclusie dat Nederlandse kinderen niets met trollen hadden, niet eens wisten wie dat waren. De ‘boom’ gaf wel verdere mogelijkheden en zo ontstond er een nieuw verhaal, De Teltsjebeam, een verhalen vertellende boom. Elementen uit het eerdere trollenboek zoals de vliegende boom heeft ze in dit nieuwe verhaal meegenomen. Zijn grote groene oren waaruit de verhalen en versjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen, maar ook de boom zelf laten Diets liefde voor de Zweedse natuur zien. Net zoals het verhaal over de beer die in het bos ronddwaalt. Maar het is wel een beer met toverballen en lolly's die hij deelt met zijn dierenvrienden, dus dicht bij de kinderwereld. Ze wilde het verhaal ook in het Nederlands uitgeven, maar dat is er blijkbaar niet van gekomen. Echte trollen vinden we in dit boek niet terug. Wel is het een écht Huberboek met een vonkje magie die ook in haar dichtbundels naar voren komt. Die magie zit in de meeste verhalen, zoals dat over president Poddehier (Paddenhaar) die zijn onderdanen graag ter wille is en ze daarom een staart laat aanschaffen en over Minke die op een wonderlijke wijze haar bal terugvindt. De kat van heks Hela Heula kan nou juist geen eten op tafel toveren. Bij de rijmpjes in dit verhalenboek vinden wij weer Huber-achtige trekjes; de auteur schopt graag tegen de gevestigde orde aan. Want ja, de luizen en vlooien die ze opvoert in de gedichten ‘Luzeleafde’ (Luizenliefde) en ‘Widzesankje fan in flie’ (Wiegeliedje van een vlo) passen meestal niet in het straatje van brave burgers. Het is verder een echt Fries boek geworden, overigens niet alleen vanwege de taal. Op een mooi gekleurd vel papier (dezelfde kleur als die van de eerste druk van De Teltsjebeam!) met een kanten lintje laat ze zien wie van de Friese ‘pommeranten’ (vooraanstaanden) een plekje in het verhaal hebben gekregen met tegelijk een verontschuldiging aan het adres van de vernoemden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diet Huber heeft het!Vanuit Zweden hield Diet Huber contact met Nederland. Zo leverde ze bijdragen aan de kinderrubriek in Het Parool als opvolgster van Annie M.G. Schmidt. Annie had waardering voor haar werkGa naar voetnoot9 en stak haar al eerder een hart onder de riem.Ga naar voetnoot10 Naar aanleiding van een criticus die Diets werk niet zo goed vond, spreekt Annie haar moed in. Immers ‘Uw boekje is goed ontvangen’ door de pers en door de kinderen. ‘En wat één vent schrijft... ach, daar moet u zich niets van aantrekken’. Annie gaf haar waardering niet alleen in deze persoonlijke brief, maar ook publiekelijk, in de krant (zie volgende pagina). Graag had Diet in het Zweeds willen publiceren blijkt uit de eerder genoemde brief van Astrid Lindgren over onder andere Diets ‘Klumpe Dumpe’-boek. Omdat een uitgave er niet is gekomen, zal ze naar andere mogelijkheden hebben gezocht, want ook het werk voor Het Parool hield in 1968 op. Om meer direct contact met kinderen te krijgen richtte ze zich op het poppenspel. Op het verjaarspartijtje ter ere van de vijfjarige Yelka ontdekte ze dat ook Zweedse kinderen, die het fenomeen poppenkast en poppenvoorstelling niet kenden, dat mooi vonden. De poppen maakte ze zelf, evenals de voorstellingen die ze ermee gaf. Zelf zegt ze daarover in een interview (KRO Schoolradio, december 1979): Op Yelka's 5e verjaardag maakte ik voor de grap een heel eenvoudig poppenspel ... ik stak een appel, een sinaasappel, een winterwortel op een stokje en kleedde ze aan met tule, kralen en veertjes en zo. Een lap en een schijnwerper erbij, klaar was het theater. Het poppentheatertje op de zolder van haar huis groeide uit tot een reistheater. Daarmee gaf ze in opdracht van onder andere de gemeente en scholen in de provincie voorstellingen. Verder maakte ze als vrij kunstenaar in deze tijd wandkleden en plastieken, waarbij de tussentijdse bezoeken aan Amsterdam als inspiratiebron fungeerden. In Zweden nam ze ook deel aan culturele weken door met kinderen te tekenen en te schilderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diet Huber woonde na de tweede Zweedse periode tot haar dood (2008) in Amsterdam. Daar ontstonden de vele boeken, vaak om en om Fries en Nederlands, dichtbundels en verhalen. In feite was haar productie minder groot dan je zou zeggen gelet op het aantal bundels. Zelf schrijft ze achter in de bundel Dáár moet je nou een beest voor zijn (1989), dat het een keuzeverzameling is van niet eerder gepubliceerd werk en werk uit eerdere bundels als onder andere De uil met de zeven zuurtjes (1959) en Letje Annabetje Bot (1981). Vanuit Amsterdam hield ze de situatie in Fryslân ook bij, zowel wat het Fries en het gebruik ervan betreft als de Fries-literaire wereld. Ze had contact met vele Friezen in die kringen, hield de daar verschijnende kranten en tijdschriften bij en was een strijdster voor auteursen gebruiksrechten. De correspondentie met diverse uitgevers en instellingen over auteursrechten en over honoraria getuigen daarvan, zoals bijvoorbeeld die met het Mienskiplik Sintrum foar Underwiisbegelieding (Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleiding)Ga naar voetnoot11 en met uitgever/boekhandelaar Tabe Beintema.Ga naar voetnoot12 Ze beklaagt zich hierin over het zonder toestemming en ongehonoreerd publiceren van haar werk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder Fedde Schurer geen TutteVanaf 1952 tot 1961 is Diet Huber redacteur van de kinderrubriek ‘De kleine Koerier’ in de krant De Friese Koerier. Fedde Schurer, hoofdredacteur en dichter, vroeg haar hiervoor en over haar contacten met hem schreef ze later in De Strikel: moanneblêd foar Fryslân (Maandblad voor Fryslân).Ga naar voetnoot13 Ze noemt hem haar inspirator, zonder wie haar meest bekende figuur, Tutte, niet zou zijn ontstaan, en citeert een tekst van zijn gedicht uit 1959 op de geboorte van Yelka.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oan Diet en Bert
Yn dizz' sinne-waerme dagen
En in hjerst mei tûzen tinten,
Lôge' en kleur oan beam en hagen,
K'aem to wrêld in mûtel famke -
As... In Tutte mei de linten!
Lok der mei! Meij' 't berntsje bloeije,
Oer-soun yn it libben djoeije,
Utslept, bliid en bluisterich.
Inkel mar de ljochtkant sykje,
Sa's har mem sil hja dan lykje,
En ek op... in malbroekmich!
Heerenveen, 3 okt. 1959 In deze kinderrubriek gebruikt ze vaak het pseudoniem Marja. Naast eigen werk, verhalen en gedichten in het Fries en in het Nederlands, publiceert ze er ook eigen vertalingen van sprookjes van Grimm en Andersen. In 1959 wordt ze zoals gezegd de opvolgster van Annie M.G. Schmidt in Het Parool (1959-1968). Bij het werk voor de kinderrubriek wordt ze gestimuleerd door Wim Hora Adema, die haar ontdekte na het verschijnen van haar Nederlandstalige bundel De uil met de zeven zuurtjes (1959). Daarnaast schreef Diet ook voor het kindertijdschrift Kris Kras (1954-1968). Later verschenen haar gedichten in meerdere kranten en tijdschriften, onder andere in de Friese Bernekrante. In de laatste krant verscheen in 1982 haar bekende gedicht met prentjes ‘It karke fan bakker Harke’ (Het karretje van bakker Harke) met, heel curieus, een illustratie van een andere illustrator, Wim Swart. Het gedicht werd zo populair doordat het door de deelnemers aan het jaarlijkse Ferstival, een voordrachtwedstrijd voor de bovenbouw van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs, vaak werd gekozen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een perfectionist aan het werkDiet Huber debuteerde als auteur met een Nederlands gedicht in De Friese Koerier: ‘Kaa-boebelebom’ (24-12-1951). Daarin zien we meteen al het taalspel dat zo karakteristiek is voor het werk van de auteur. Dit kwam ook naar voren in haar eerste Friese gedicht ‘It winkeltsje’ (15-3-1952), dat ze in dezelfde krant publiceerde. Deze publicaties zullen aanleiding geweest zijn haar te vragen als redacteur van de kinderrubriek. In 1955 verscheen haar eerste, Friestalige bundel, Tutte mei de linten, die sindsdien heel wat herdrukken beleefde. Het titelgedicht werd een in Fryslân algemeen bekende klassieker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat bleek duidelijk bij het op 30 april j.l. gehouden symposium over de literaire nalatenschap van de dichteres, toen een groot gedeelte van de daar aanwezigen het gedicht mee kon opzeggen. Vaak kregen de opgenomen gedichten bij een herdruk een facelift, perfectionist als ze was, dit in navolging van de Engelse auteur Roald Dahl. Van hem had ze een zevental ‘geboden voor het schrijven’ boven haar bureau hangen, waarvan het perfectionist-zijn er een was. Zo schrijft ze later over de verhalen in ‘De kleine koerier’: ‘Dit is niet goed geschreven (vroeg werk), maar van het idee is een nieuw verhaal te maken.’ En van het hierboven genoemde gedicht over de ‘stutebjinder’ zijn in de derde druk van de bundel De Mâlbroekmich alleen de eerste twee regels overgebleven. De koning die in de eerste druk nog uitvoerig werd geciteerd, mist nu zijn kritische karakterisering en krijgt alleen de laatste twee regels toebedeeld. Een andere Engelse auteur, maar van een eeuw eerder, heeft eveneens invloed op haar werk gehad. Zo zei Diet in een interview dat ik haar voor het Friesch Dagblad afnam (18-9-1993), dat het vers ‘De Snie-iters’ ontstaan was naar aanleiding van ‘The Jumblies’ van Edward Lear (1812-1888). Het verscheen later als ‘De Sneeuweters’ in De uil met de zeven zuurtjes (1959). Vaker publiceert ze Nederlandse vertalingen van haar Friese gedichten. Zo komt het net als ‘Tutte mei de linten’ zeer bekende Friestalige vers over de bezem en de boender dat in haar debuutbundel is te vinden, in vertaling terug in Dáár moet je nou een beest voor zijn (1989). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de laatste twee regels is een grappige verandering te zien. In de Friese versie is het op die plek gedaan met de muzikale capriolen van de hoofdpersonen. Bij nader inzien krijgen ze van de dichteres in de Nederlandse versie nog een, wel bescheiden, kans. Ook oorspronkelijk Nederlandse gedichten zien we in verschillende bundels weer terug. Zo is een aantal gedichten uit laatstgenoemde bundel ook terug te vinden in het voor het onderwijs bedoelde boekje De Magogel, dat in hetzelfde jaar verscheen in de serie ‘Leesleeuw’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TuttefeestIn 1993 werd de veertigste verjaardag van Tutte gevierd met een studiedag in Heerenveen en met een Tuttefeest in Theater Romein, Leeuwarden. Hierbij werd de eerste publicatie van het gedicht in de kinderrubriek ‘De Kleine Koerier’ van het dagblad De Friese Koerier als uitgangspunt genomen (17-10-1953). Het Tuttegedicht werd bij die gelegenheid ook een Tuttelied, op muziek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezet door Jaap Oosterwijk, dat werd uitgezonden door Operaesje Fers.Ga naar voetnoot15 De bundel kreeg in dat jaar een tiende druk, door Diet van een feestelijk uiterlijk voorzien,Ga naar voetnoot16 terwijl er in 2009 nog een elfde verscheen. Soms kom je de titelfiguur Tutte nog weleens tegen in dorpsoptochten.Ga naar voetnoot17 Dat dit werk vanaf het allereerste begin zo populair was, heeft alles te maken met het taalspel dat hier wordt opgevoerd. Het moralisme in eerder werk voor kinderen, met name in de voor hen geschreven poëzie, krijgt bij Diet Huber vaak een ironisch toontje. Zoals het vers over ‘Sûkerslakjestêd’, een stad waar alles van snoep en chocola is, waar veel gesnoept wordt en de kinderen geen tand of kies meer over hebben, dat heel nuchter besluit met:
Bêste berntsjes, bliuw mar hjirre
en yt roggenbrea mei ljirre.
(Beste kindertjes, blijf maar hier
en eet roggebrood met rookvlees.)
Verschillende Friestalige gedichten als het eerdergenoemde ‘Tutte mei de linten’ met andere als ‘Abe sjipkop’ (Abe zeepkop), ‘De biezem en de bjinder’ (De bezem en de boender) en ‘Klaas Krintsje’ (Klaas Krentje) waren geliefd materiaal op het bovengenoemde Festival. Deze voordrachtwedstrijd zal aan de andere kant ook meegeholpen hebben aan de populariteit van deze gedichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tutte in het Zweeds, Duits of Engels?Je zou verwachten dat zo'n populaire bundel als Tutte wel vertaald zou worden. Maar juist het taalspel gooit hier roet in het eten. Diet heeft contact gehad met een Zweedse vertaler, maar ze zagen het beide, auteur en vertaler, uiteindelijk niet zitten met een dergelijke vertaling. Ook waren er plannen voor een Engelse vertaling. De Amerikaanse Henrietta ten Harmsel was genegen om dit te doen, ze stuurde Diet wat vertalingen van gedichten van Annie M.G. Schmidt (1979). Het overleg met de uitgever Eerdmans Publishing in Grand Rapids heeft echter geen resultaat gehad. Al veel eerder, in 1956, was er sprake van een Duitse vertaling. De Duits-Friese auteur James Krüss, afkomstig van het eiland Helgoland, wilde graag zo'n vertaling maken: ‘Ik zou graag probeeren het boekje te vertalen en in een Duitse uitgeverij te laten printen. (Als niet hier, dan in Oostduitsland)’, schrijft hij in zijn ‘neger-Hollands’, zoals hij dat zelf noemt. Maar ook dat lukte niet, Diet vond het onmogelijk.Ga naar voetnoot18 Wel verdroeg het titelgedicht van de bundel een persiflage of variatie, maar dan wel in het Fries.Ga naar voetnoot19 Deze versie is anoniem, maar is hoogstwaarschijnlijk van bovengenoemde Fedde Schurer, de dichter-hoofdredacteur van de Heerenveense, later Friese Koerier. Vier regels uit het bedoelde gedicht citeert Diet zelf in haar eerder genoemde Strikelartikel over Fedde Schurer:
...
Wol it ferske soms net rime
Hwat kin my dat dimme damme dime
'k Fyn der altyd wol hwat op
Tutte mei de linten om 'e kop
(Wil het versje soms niet rijmen
Wat kan mij dat dimme, damme, dime
'k Vind er altijd wel wat op
Trutje met de linten om haar kop)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek met titelfiguur Tutte werd niet alleen goed ontvangen door het eigenlijke lezerspubliek, ook de recensenten prezen het. Anne Wadman sprak er in ‘Literair kwartier’ van de RON (17-2-1956) zijn waardering over uit: ‘Ook de Friese kinderpoëzie heeft al te lang in het teken gestaan van de genoeglijke dorpsanekdotiek. Daarom is het zo verheugend dat Diet Huber tracht deze barrière te doorbreken. Haar versjes (sic!), ... behoren tot het beste wat er aan Friese kinderpoëzie bestaat.’ Hij vergelijkt haar werk met dat van Annie M.G. Schmidt en heeft lovende woorden voor het ‘geraffineerd spel met woorden en met vreemde fantastische namen, die uit het onderbewuste lijken op te borrelen’ van de beide dichteressen. Verschil tussen hen ziet hij in de wereld die zij in hun werk schilderen, de plattelandswereld van het Friese kind bij Diet Huber en de typisch stadse ogen op die plattelandswereld van Annie. Maar vooral in de techniek verschillen ze. Wadman vindt de poëzie van Diet Huber ‘sterk ritmisch, ... korter en abrupter, terwijl de ritmiek bij Annie Schmidt wel eens wat slapjes is.’ Hier staat het werk van Diet Huber volgens hem duidelijk boven dat van de Hollandse dichteres. De eerste wereld van Diet, zegt hij, is die van ‘de aloude, primitieve volkspoëzie van het aftel- en wiegerijmpje. ... Van dit sterk ritmisch beleven, waarbij wel de klank belangrijk is, de betekenis der woorden veel minder, vindt men in “Tutte mei de linten” overvloedige bewijzen. Deze poëzie heeft hier nog een zuiver magische funktie, zij staat nog in nauw verband met de oerkunst van de dans, die in het kinderleven ook vaak zo'n grote rol speelt.’ Ook latere critici roemden het vernieuwende werk van Diet Huber, met name wat het taalspel en de ironie ten opzichte van het establishment betreft. In haar tweede Friestalige bundel De Mâlbroekmich (1957) vervolgde de auteur haar in de Tuttebundel ingeslagen weg. Lolle Nauta typeert de lezer van Diet Huber in het Fries-literaire tijdschrift De Tsjerne als ‘de lytse minske, dy't noch net op skoalle is en oan de oare kant de eksperimintearjende dichter’ (de kleine mens, die nog niet op school is en aan de andere kant de experimenterende dichter).Ga naar voetnoot20 Na deze beide Friese dichtbundels publiceerde Diet Huber ook Nederlandse bundels, soms met naar het Nederlands bewerkte gedichten uit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroegere bundels, vaak ook met nieuw werk. Ze debuteerde wat deze bundels betreft met bovengenoemde bundel De uil met de zeven zuurtjes (1959), gevolgd door onder andere De Veter-eter (1979). Ook bij deze bundels valt het taalspel op vooral in de naamgeving. Jan van Coillie schrijft daarover: ‘Sterker dan Schmidt en HoekstraGa naar voetnoot21 heeft Diet Huber een voorkeur voor nonsens en woordspel. Schmidt schiep de Orrekiedor en Hoekstra de Knispadenzen, maar de bundels van Diet Huber worden overspoeld door wezens als de theepotaurus, de Koekedorus, de flikflooi, Uultje Molekuultje, de Veter-eter, de O-vogels, de Kwori Wori.’Ga naar voetnoot22 Andere Friese bundels als Fryske poesyalbumferskes (1979) en it abee fan Boukje (1980) brengen het folkloristische uit haar beginperiode weer in herinnering. De centrale figuur in het abc-boekje is de titelfiguur Boukje die ook figureert in It telboekje fan Boukje (1996). Vanuit het dagelijks leven van (kleine) kinderen krijgen het alfabet en de cijfers van één tot tien een eigen gezicht. Daarbij ging het wat het alfabet betreft even verkeerd, wat ze later zelf ook erkende. De o in het abc-boekje werd vertegenwoordigd door het woord ‘oargel’ (orgel), qua beeld helemaal passend. Maar als klank klopte het niet omdat je dit in het Fries uitspreekt als [ṵargəl], duidelijk dus geen o. Ondanks dat ‘foutje’ spetteren de beide boekjes over het meisje Boukje en geven ze aan de hand van alfabet en cijfers een aansprekend beeld van de leefwereld van het kleine kind. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JeugdherinneringenNaast gedichten voor kinderen schreef Diet Huber ook proza. Het Friese Nûmer alve (Nummer elf, 1988) was het begin van een kleine serie autobiografische verhalen die met haar eigen jeugd hebben te maken. Dit eerste boek gaat over haar kleuterjaren in de Leeuwarder Koestraat. In een inleiding op de verhalen over de kleuter Diet gaat ze terug naar haar eerste begin met collega-schrijver Berber van der Geest. Aanstekelijk beschrijft ze hoe ze nog net haar geboortehuis kan bekijken voor het wordt afgebroken bij een opknapbeurt van de buurt. Daarna volgen de verhalen van kleine belevenissen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met haar daar in de buurt wonende neef Bouke van der Sloot, de latere beeldend kunstenaar. Maar ook het voorval met een zwerver die ze de huishoudbeurs van haar moeder in handen duwt, krijgt een kostelijke beschrijving, net als andere kleine voorvallen uit haar kinderleven. In de boeken Rinske en de stoomtram (1986) - geschreven op aandringen van dochter Yelka - en de opvolger Meisjes trouwen toch (zei tante Dirkje) (1993) zijn eveneens veel zaken uit haar jeugd in Bolsward en Oranjewoud verwerkt. De drie boeken beschrijven de tijd, voordat Diet Huber naar Amsterdam vertrekt voor een verdere opleiding. Ze vertellen over een tijd die nog niet eens zo heel lang geleden is en de verhalen zijn vooral zo boeiend, omdat ze het alledaagse leven van gewone mensen in de moeilijke tijden voor de Tweede Wereldoorlog laten zien. Naast haar bundels met uitsluitend eigen werk leverde Diet Huber ook materiaal voor andere bundels, zoals voor Alle dagen dierendag (2006). Ook werkte ze mee aan een boekje voor de nieuwe troonopvolger (2003), waarbij ze in het contact met de uitgever nogal twijfelde over haar gezondheidstoestand en daarmee over voltooiing van deze opdracht. In het Friese winterboek De waarmte fan desimber (De warmte van december; 2010) verscheen een verhaal van haar, dat heel direct vertelt over een gebeurtenis in de tijd toen ze nog in Zweden woonde: ‘Aventoer yn 'e poalnacht’ (Avontuur in de poolnacht). Het werd eerder gepubliceerd in een bundel 16 Fryske winterferhalen uit 1997 en vertelt over een avontuurlijk autotochtje in de poolnacht met een poëtische passage over het noorderlicht. Het gezin woont dan nog maar drie maanden in Zweden. Het verhaal laat iets zien van het verschil tussen de spontane Diet en de meer gereserveerde Zweden, zoals dit ook naar voren kwam in de correspondentie met Astrid Lindgren. Er zat blijkbaar nog een boek in de pen. Wij vonden namelijk aantekeningen over een mogelijk verhaal of boek No goeie hear! En 't alderbêste! (Nu dag hoor! En het allerbeste) waarbij een indeling werd gegeven van de te behandelen onderwerpen: Humor - De wrâld (De wereld) - Ljouwert (Leeuwarden) - Fryslân - Laplân en andere.Ga naar voetnoot23 Het lijkt erop dat dit als een afscheid van haar lezerspubliek was bedoeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel onderwegDe rubriek ‘Lezingen en voordrachten’ in de samengestelde inventaris (zie noot 1) is nogal omvangrijk. Diet Huber was veel onderweg naar scholen en bibliotheken en vaak kwamen er achteraf nog reacties van kinderen,Ga naar voetnoot24 maar ook van volwassenen. Die reacties heeft de auteur bewaard en kwamen wij dus tegen bij de inventarisatie. Het zijn enthousiaste brieven met terugblikken op ontmoetingen met Diet, soms ook met eigen probeersels en de vraag wat zij ervan vond. Of ze op al die brieven heeft geantwoord hebben we niet kunnen vaststellen; soms staat er een aantekening op: ‘gebeld’ en een enkele keer vonden we een kopie van een antwoordbrief. Maar in de meeste gevallen zijn er geen antwoorden bewaard gebleven. Wel is er de grote koffer met fantasievolle kleding, die ze bij de voordrachten heeft gebruikt. Als je die bekijkt moet je concluderen, dat die wel inspirerend gewerkt moeten hebben. Niet alleen in boekvorm of door middel van voordrachten en lezingen toonde Diet Huber haar werk. Dat deed ze ook op een andere manier. Zo zijn er de exposities waarbij haar werk aan een breed publiek werd gepresenteerd. In 1981 stuurde ze werk op voor de grote internationale illustratorententoonstelling, de Biennale, in Bratislava. Daar waren de illustraties van De veter-eter te bewonderen, al viel het werk niet in de prijzen. Al eerder waren er onder andere tentoonstellingen in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum te Leeuwarden (1973, 1981), Museum Willem van Haren te Heerenveen (1986) en in Museum Smallingerland te Drachten (2005-2006). Bij de FLMD-tentoonstelling van 1981 sprak Douwe Tamminga een prachtige ode uit op Diet, geheel in haar stijl.Ga naar voetnoot25 Ook elders in het land was haar werk op tentoonstellingen te zien. Daarnaast werd haar werk bekroond. Zo kreeg de tweede (Friese) bundel van Diet Huber, De Mâlbroekmich, bij de landelijke prijs voor het best verzorgde boek een plekje op de lijst met de vijftig best verzorgde boeken van het jaar 1957. In 1980 kreeg het boek De veter-eter bij de jaarlijkse Griffel- en Penseelregen een Vlag-en-Wimpel-bekroning. Diezelfde eer kreeg ook Rinske en de stoomtram in 1987. In 1982 kreeg Diet Huber een internationale prijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor haar abc-boek, het eerder genoemde it abee fan Boukje, en wel een eervolle vermelding bij de Italiaanse prijs ‘Premio Europeo di Letteratura Giovanile’ (Europese prijs voor kinderliteratuur), uitgereikt door professor Ria Bauer-van Wechen, bijzonder hoogleraar Jeugdliteratuur aan de Leidse Universiteit (1980-1984). Een bekroning van haar werk is ook het lidmaatschap van de Fryske Akademy (1993), een erkenning voor haar bijdrage aan het Friese culturele leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet bovenstaande geeft een indruk van het werk van Diet Huber. De inventaris van haar papieren nalatenschap in het boek Diet Huber, auteur en illustrator (zie noot 1) laat iets zien van een leven vol inspiratie en schrijflust. In de daar verzamelde handschriften en andere schriftelijke stukken komt duidelijk naar voren dat Diet Huber haar werk als een beroep zag en daarom ook uitgevers aansprak op hun verantwoordelijkheid. Met name de Friese uitgevers, met een klein financieel budget, worden toch door haar ter verantwoording geroepen. In haar eigen werk is een belangrijk kenmerk het spelen met taal, zowel met het Fries als met het Nederlands. Daarin is ze een vernieuwer en wordt ze door Jan van Coillie in één adem genoemd met Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra. Ook Friese recensenten als Anne Wadman en Lolle Nauta noemen juist dit taalspel als belangrijk vernieuwend element. Een meerwaarde hebben haar tekeningen, waarin ze het taalspel onderstreept. Dit deel van haar werk verdient nader onderzoek.
De literaire wereld van Diet Huber beperkte zich niet tot haar geboorteprovincie Fryslân, maar breidde zich al snel uit tot Nederland en nog verder tot Engeland en Zweden. Het verblijf van Diet Huber in Zweden heeft zeker invloed op haar werk gehad, al is ze ook duidelijk haar eigen wegen gegaan. We kunnen met zekerheid vaststellen, dat zonder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scandinavische trollen en de Moemins van Tove Jansson de Friese kinderliteratuur het vast zonder ‘De Teltsjebeam’ met zijn groene oren vol verhalen en versjes had moeten stellen. En dat was jammer geweest. En zonder de ‘Jumblies’ van Edward Lear waren ook die kostelijke ‘sneeuweters’ misschien niet op het toneel verschenen. Aan de andere kant heeft Diet met haar werk gezorgd voor een frisse, vernieuwende wind in de Friese kinderliteratuur van de twintigste eeuw. Daarmee krijgt haar werk samen met dat van haar collega-auteur-vernieuwer Tiny Mulder terecht een vooraanstaande plaats in de Friese literaire wereld. |
|