| |
| |
| |
Het antwoord komt vanzelf
Bart Moeyaert vertalen
Wanda Boeke
In het schrijven zijn wij gewend gedachtegangen te volgen, visuele taferelen op te nemen, beschrijvingen van bewegingen en acties te volgen, af en toe ook nog die van klanken, maar daarbij houdt de literaire uitdrukking van onze zintuiglijke ervaring in de wereld op. Als één van de doelen van het schrijven is om lezers in te laten leven in een verhaal, dan maakt de zintuiglijke ervaring daar een deel van uit. De zintuigelijkheid is dan ook van groot belang als werktuig in de jeugdliteratuur.
| |
Het zintuiglijke en het telephatische
Bart Moeyaert schrijft voornamelijk voor jongvolwassenen en kinderen en hij schrijft daarbij vanuit het gezichtspunt van jonge hoofdpersonages. Toen ik Moeyaert voor het eerst las, wist ik dat ik met een heel ander soort schrijver te maken had dan ooit tevoren. Dit was niet een schrijver van pure actie of dialoog, van gedachten, filosofie of ideologie. Dit was een schrijver die het zintuiglijk aspect van de ervaringsbelevenis van kinderen eindelijk kon evenaren. En, als we van de Van Dale aannemen dat telepathie ‘het overbrengen van gedachten en gevoelens op afstand zonder waarneembare middelen’ is, is Moeyaert een schrijver die een haast telepathische band met zijn personages onderhoudt om hun te leren kennen en zodoende de lezer inzicht geeft in de beleveniswereld van een kind, maar ook van hemzelf. Moeyaert laat telepathie ook onder zijn jonge personages functioneren. De meeste van de volwassen personages van Moeyaert blijven vrijwel onontwikkeld, min of meer decor of hindernisloop voor de jongeren.
| |
| |
Neem het eerste verhaal ‘Het einde van Bordzek verteld door mezelf die erbij was’ in Het is de liefde die we niet begrijpen. Het verhaal begint met wat nog steeds één van mijn lievelingsscènes in het werk van Moeyaert is. De scène opent met de zin: ‘In de bocht zakt Bordzek als een blok tegen me aan. Zijn hoofd valt naar voren, en ik kan geen kant meer op. Ik kan hem geen stomp geven, want mijn hand zit vast onder zijn bil, en mijn schouder zit klem tussen de bank en zijn bovenarm’ (p. 9). Het klem zitten op de achterbank van een auto. Dit verergert: ‘Aan mijn rechterkant zit mijn moeder, die zelf naar een plek zoekt voor haar armen en “Schuif eens op, meisje,” tegen me zegt, en tussen mijn benen krabbelt Bordzeks hond voor de honderdste keer overeind. Alles hijgt hierbinnen’ (p. 9). Perfect klem en klam, wij ervaren de anatomie van het klem zitten. Geen redenering van hoe het zo gekomen is, is nodig in de wereld van een kind. Het gebeurt nu, heel eenvoudig, op dit ogenblijk.
De andere personages komen, letterlijk, in zicht. ‘Mijn broer heeft zijn linkerarm buiten gehangen, de andere hangt losjes over het stuur. Zijn voorhoofd glimt. Zelfs zijn oogleden zweten. In het stuk van zijn gezicht dat ik in de achteruitkijkspiegel zie, zit geen uitdrukking. Hij is er vandaag niet bij. Hoogstens is hij een stuk van het stuur. Hij kondigt niets aan, hij zegt niet: “Hier stoppen we.” Hij zet eenvoudig zijn voet op de rem’ (p. 9-10). De jonge verteller heeft een oudere broer die al autorijdt. Zij zoekt tekens in zijn uiterlijk, zijn lichaamstaal om betekenis te geven aan zijn acties. Zodra wij ‘Hij zet eenvoudig zijn voet op de rem’ lezen, krijgen wij toch het gevoel, dat de verteller hier begrip voor heeft, zelfs als er niets werd ‘aangekondigd’. Zij is close met deze broer, ondanks het leeftijdsverschil. Zij hebben een band.
Dan krijgen wij de volgende personage: ‘De passagierszetel piept. Edie komt over de rand kijken. Ze heeft zich al de hele weg stilgehouden. Ze glimt nog altijd een beetje, zo trots is ze dat ze voorin mag zitten’ (p. 10). Hier voelen wij de pure liefde van de jonge verteller voor haar jongere
| |
| |
zusje. ‘Ze glimt nog altijd een beetje.’ Dit is zo'n typische Moeyaertzin: het samenvoegen van het zintuiglijke en het telepathische. Edie glimt (zichtbaar) van de hitte in de auto, maar ook van haar geestelijk geluk, wat de geest van de verteller (innerlijk) herkent.
De familieleden stappen één voor één de auto uit en de verteller draagt haar zusje een eind weg om moeder en zoon alleen te laten (Bordzek blijft slapen in de auto). Verderop stoppen ze. ‘Achter mijn rug schreeuwt Axel ineens een paar onverstaanbare woorden. De klank van zijn stem doet me opschrikken. Het bloed in mijn lichaam stuwt naar mijn hoofd. De woorden waren vlakbij, maar mijn broer is verder weg dan ik dacht’ (p. 13). Het drama over Bordzek dat ondertussen uit de doeken wordt gedaan - hij belandt pijnlijk op de weg nadat het portier door Axel opengerukt wordt - is aan den lijve te voelen. Moeder en zoon beginnen nu ook fysiek te vechten en de zusjes voelen de pijn van hun broer. ‘“Auw,” zegt Edie. Ik kijk naar beneden. Deze keer heb ik Edie niet geknepen, nee, ze ziet net als ik hoe Axel tegen de grond slaat. We hebben pijn in zijn plaats’ (p. 15).
De zusjes keren om en lopen verder. ‘Ik kijk voor me. Edie en ik lopen tussen twee strooien muren door. Het gras zit aan de rand van het korenveld vast, het koren plakt aan de lucht erboven’ (p. 16). Een pracht van een beeld, oer-Moeyaert. Het geeft de indruk dat de werkelijkheid onecht is, een schilderij of collage misschien, een toneeldecor, dat de zusjes niet echt betrokken zijn, dat zij hooguit getuigen zijn van dit drama tussen de volwassenen.
Wanneer de motor van de auto aanslaat loopt de spanning verder op. ‘Ik hou Edie tegen. Zelf blijf ik ook staan, alsof ik alleen maar een oor ben. Ik hou mijn adem in. Iets in de lucht is stil als wij. Iets wacht op meer. Iets wat groot is als een ballon, iets wat wacht tot het knapt. Er mag geen lucht meer bij’ (p. 16). Kinderen weten wat er met ballonnen met te veel lucht erin gebeurt. Moeyaert heeft deze metafoor dus goed gekozen. Hoewel het knappen van een ballon eng is, willen kinderen toch dat het gebeurt. ‘Iets wacht op meer.’ Het buiten de personages plaatsen van de spanning, die geen andere uitweg heeft dan te ontploffen geeft de spanning een eigen leven. De spanning is een personage, één die onder deze menselijke
| |
| |
personages blijkbaar lang heeft gewoond. De geest van de verteller voelt aan, dat de welbekende spanning op meer wacht.
Een ogenblik later, ‘In mijn hoofd zie ik wat er aan de andere kant gebeurt. Ik zie de auto achteruit rijden. Ik zie Bordzek op de weg liggen. Ik hoor mijn adem. Ik hoor mezelf een geluidje maken, en het is alsof juist dat geluidje te veel is. De lucht om ons heen knalt plotseling uit elkaar met een schreeuw van mijn moeder en met piepende remmen. De schreeuw komt van diep, alsof hij daar lang was opgespaard, en in mijn hoofd hoor ik een klap die geen klap is, maar een klap lijkt, omdat er veel te veel stilte volgt na de schreeuw van mijn moeder en het hoge geluid van de remmen. De hele omgeving is in elkaar gedoken. De leeuwerik is uit de lucht gevallen’ (p. 17). Er is een verbondenheid, eigenlijk een soort telepathie tussen de personages: het geluidje in de keel van de ene wordt de schreeuw van een andere, wat er in het hoofd van de ene gebeurt is de werkelijkheid voor een andere, iedereen is betrokken, zelfs als ze verderop staan. De zomerse leeuwerik wordt weggehaald. Dit wordt menens. Moeder loopt weg, de zoon volgt.
Van de andere kant lopen de zusjes als één lichaam (de oudere draagt de jongere: ‘ze drijft op mijn zweet’) terug naar de auto, naar een lichtjes bloedende, maar verder ongedeerde Bordzek op de achterbank. Eindelijk op de voorbank met Edie tegen haar aan op haar schoot komt de verteller in actie. Ondanks het verlangen van de verteller naar behaaglijkheid en vrede in een immer disfunctionele familie, laat Moeyaert toch liefde en saamhorigheid doorschijnen. Ondanks haar angsten, wordt de verteller geen weerloos slachtoffer en wordt het duidelijk dat zij moedig op zal komen voor haar broer, haar zusje en zichzelf. Zij spreekt via het achteruitkijkspiegeltje tegen Bordzek, ‘“Is het duidelijk dat we u weg willen hebben? [...] U moet niet doen of u niets hoort. U hoort me wel en u weet dat ik u 's nachts ook hoor. Maar wees gerust, ik zwijg”’ (p. 23). Het wordt geen gesprek en de anderen, plus de hond, stappen weer in.
Axel rijdt niet ver voordat hij de auto weer stopt en eruit stapt, gevolgd door zijn moeder. Weer alleen met Bordzek komt deze keer Edie in actie, maar nu op een duidelijk telepathische manier. ‘Ze duwt zich met haar hand midden op mijn borst overeind en kijkt me aan. Ze stelt een vraag zonder woorden, een belangrijke vraag, en ik geef haar antwoord: ik schud
| |
| |
met mijn hoofd. Ik weet precies waarover ze het heeft. Ze vraagt naar de geluiden die we 's nachts horen, wij tweeën op de kamer die we delen, of we vragen mogen stellen over de geluiden die we horen. Nee, zeg ik met mijn ogen tegen haar, we stellen geen vragen. We wachten tot het antwoord vanzelf komt. Het komt gauw, het komt’ (p. 29).
Dan, via het spiegeltje, communiceert de verteller weer met Bordzek. ‘Hij kijkt alsof hij niet hoeft in te gaan op wat ik heb gevraagd. Ik heb het niet hardop gevraagd, dus vindt hij dat hij zijn ogen van me mag afwenden en daarna een tegenvraag stellen, ook een zonder woorden’ (p. 30.). Na de opbouw van verhaal en personage laat Moeyaert nu zijn jonge hoofdpersonages communiceren op een voor hen natuurlijke manier: zonder woorden.
| |
Een sjamaanse reis
In de verhalenbundel Broere ontwikkelt
Moeyaert dit proces een stap verder, waarbij het niet echt uitmaakt wie een gedachte uit. De gedachten zijn van alle broers samen, broers die niet eens namen hebben, want als personages maken ze allemaal deel uit van dezelfde gebroedersgeest. Telepathie en lichaamstaal zijn dagelijkse elementen in het leven, maar wanneer deze aspecten centraal staan, zoals in het schrijven van Moeyaert, lijken het haast buitengewone bewustzijnstoestanden. De werking ervan op de lezer benadert het effect van een sjamaanse reis. Hoewel wij denken dichter bij het mysterie van het leven te zijn gekomen en in het midden van deze buitengewone sfeer zitten, blijft het mysterie blijft als een regenboog verleidelijk glimmen op afstand.
Moeyaert laat zijn personages en het verhaal interageren. De aanpak van het schrijven laat de gegevens in het verhaal doorschijnen vlak op de
| |
| |
huid van de personages en ook binnen een interactieve gedachtegang onder de personages via zintuiglijke reacties.
Moeyaert mag een ruzie voorstellen, driftigheid en gewelddadigheid laten opwellen via het gezoem van insecten of de trilling van de lucht, maar houdt trauma's op afstand. De kinderen en de lezers blijven altijd op een veilige afstand, waar zij ‘onverstaanbare woorden’ net niet kunnen opvangen, hoewel reacties afgelezen kunnen worden aan de lichaamstaal en de gelaatsuitdrukkingen van de andere personages. Moeyaert heeft zijn jonge personages lief en biedt ze veiligheid vanuit respect voor hun wezen als ‘voltrokken mensen’ die hun eigen gang moeten kunnen gaan.
Het feit dat Moeyaert koos om het verhaal van Bordzek te vertellen via een al zelfbewust, maar nog niet volwassen meisje is ook zeer kenmerkend. Dit toont de liefde van een schrijver voor een personage van wie hij als man de belevenissen in feite alleen uit de tweede hand kan opdoen. Maar doordat hij de verteller zo tot in de vezels van haar wezen leert kennen en op de bladzijde weet te plaatsen dat zij haar eigen inzichten en reacties vrijuit kan uitbrengen, toont hij een verfijnde doorgronding van het mens-zijn en in het bijzonder van de onschuld van kinderen. Dit is het begin van de telepathie - een samenspel tussen personage en schrijver. Als schrijver leert men steeds meer over zichzelf door personages te creëren die uit de verborgen hoeken van de geest voortstappen. Van hier naar de verbondenheid onder de mensen via hun geest en emoties is dan de volgende stap. Om dit op een heldere, bedachtzame manier voor jonge lezers te kunnen doen, is weinig auteurs gegeven. Bart Moeyaert slaagt hier op een meesterlijke manier in.
| |
De vertaler
Als vertaler moet men dezelfde geestelijke acrobatiek ondernemen als ieder andere schrijver. Vertalers moeten onder de huid van een schrijver zien te komen, de woorden op een bladzij en de stem van een schrijver naadloos zien te verwoorden in afzonderlijke beelden, emoties, dynamiek, ritme en textuur, en met alle nuances van dien. Ik ben namelijk een vertaler. Als ik een boek binnenkrijg, zal ik het minstens tien keer lezen en ik zal de tekst van de vertaling minstens twintig keer doornemen. Een ver- | |
| |
taler zit als lezer dichter op de tekst van een schrijver dan welke andere lezer ook. Wanneer ik Moeyaert lees, wordt mijn geest keer op keer uitgedaagd. Iedere keer komt er weer een laag of een mogelijke interpretatie naar boven. Iedere keer val ik in de ban van de manier waarop Moeyaert zijn beelden opbouwt en ervaar ik zijn tekst zintuiglijk. Moeyaert laat mij anders kijken en aanvoelen en verbreedt zo mijn perspectief.
Met wijsheid en moed heeft Moeyaert voor kinderen gekozen en laat hen inzien dat zij niet bang hoeven te zijn voor de ingewikkeldheid van het leven. Hij geeft hen het vertrouwen dat wat hun ogen en oren opnemen niet verwarrend of fout is, maar eerder gedistilleerd en simpel en vrij van de verwrongen rationalisering van volwassenen, dat er begrip voor hen is, ‘zweet is zweet, en tranen zijn ook water’.
Om Bart Moeyaert goed te vertalen moet een vertaler in de eerste plaats het effect dat Moeyaert genereert niet loslaten tijdens het werk om de juiste woorden te vinden. De vertaling moet namelijk ook dit effect hebben op de lezers van de doeltaal. Mijn recept is dus om tijdens het vertalen zo dicht mogelijk bij de bron van dit effect te blijven in ieder woord, iedere zin, en iedere alinea. Dan komt het antwoord vanzelf.
17 september 2014, Pittsfield
|
|