Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||
Een Sinterklaasboek zonder Sint
| |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
Met deze tekst op het binnenblad van het
prentenboek Wie klopt daar? (2012) geeft Moeyaert, samen met Gerda Dendooven die de illustraties voor haar rekening neemt, een kader voor zijn eigenzinnige Sinterklaasboek dat zich afspeelt op een gure winterdag. Armoede, honger en drie bedelende meisjes. Moos, een mager paard, glijdt van de weg. De boer roept een slager om het dier uit zijn lijden te verlossen. Stiekem hoopt de slager op een gul portie vlees, maar een mager paard levert geen vette billen. Toch stuurt de boer zijn drie zoontjes mee met de slager om een portie vlees te dragen. De inhalige slager stopt de jongentjes in een pekelvat. Het onrustige hart van de moeder waarschuwt de boer en haastig rijdt hij op zijn schimmel de kinderen achterna. De drie bedelende meisjes wijzen hem de weg en krijgen als dank een goudstuk. Eind goed al goed. De jongetjes worden gered en even later zit het hele gezin samen gezellig aan tafel. Wordt er nog aan de deur geklopt? Neen, het is de wind. Loopt er iemand op het dak? Neen, dat kan toch niet!
De kadertekst verwijst expliciet naar ‘de oudste verhalen’: de legende van de drie meisjes en de bruidsschat en het verhaal van de kinderen in het pekelvat. Daar vindt Moeyaert brokstukken voor een nuchter nieuw verhaal dat zich in het arme Vlaanderen van de vorige eeuw zou kunnen afspelen. Winterse kou en sneeuw zijn niet aan de orde in de oorspronkelijke legenden met hun sobere setting, maar andere elementen zoals de gouden munten wel. | |||||||||
De drie meisjesDe legende van de drie meisjes duikt voor het eerst op in de Vita per Michaelem, het oudste en belangrijkste levensverhaal van Nicolaas van Myra, toegeschreven aan Michael de archimandriet (de opperabt), van het | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Studionklooster in Constantinopel. Deze Griekse vita geschreven tussen 800 en 850 vormt de basis voor alle latere levensbeschrijvingen van de heilige (Wouters, 2012, p. 43). Naast een aantal traditionele hagiografische gegevens besteedt deze tekst uitvoerig aandacht aan het verhaal van de meisjes zonder bruidsschat. Het gaat als volgt. Een man van voorname afkomst werd door grote armoede getroffen. Daarom besloot hij om zijn drie dochters ‘goed van gestalte en met een zeer mooi uiterlijk’ in een bordeel te plaatsen om zo in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Omdat ze arm waren, wilde niemand van aanzien de meisjes huwen. Nicolaas hielp de man in het geheim. Ongezien gooide hij 's nachts een beurs met geld door het raam. Dat was voldoende om het eerste meisje uit te huwelijken. Toen Nicolaas zag dat het geld goed besteed werd, wierp hij ook voor het tweede en het derde meisje een beurs met goudstukken door het raam. De derde keer snelde de vader de milde gever achterna. Hij dankte hem uitvoerig omdat hij zijn gezin voor groot onheil behoed had. Maar Nicolaas verplichtte de man onder ede, zolang hij leefde, niemand te vertellen wat voor goeds hij van hem ervaren had. De legende is uitgesproken religieus. Hij bevat veel verwijzingen naar Bijbelse teksten en de heilige zelf wordt voorgesteld als een man van God, een ware navolger van Jezus. De verteller prijst zijn barmhartigheid, zijn zorg voor de medemens en zijn vrijgevigheid en spoort de lezers aan om ook zo te handelen (Ghesquière, 1989, p. 30-31). Elementen uit het verhaal van de drie meisjes vonden hun weg naar latere Sinterklaasrituelen. Zo worden de geschenken door de Sint vaak heimelijk in de nacht gebracht, wat in Vlaanderen nog steeds gebruikelijk is. De heilige man gooit in het oude verhaal goudstukken door het open raam. Zakjes met gouden en zilveren chocolademunten zijn nog steeds populair snoepgoed tijdens de Sinterklaastijd en ook het gooien (strooien) is een terugkerend ritueel, al is dat vandaag eerder een taak voor de pieten. Ook dat verwijst naar de onzichtbare herkomst van de geschenken. Nicolaas werd dankzij de legende van de drie meisjes de patroon van het goede huwelijk en van jonge meisjes op zoek naar een partner in het bijzonder. Het epitheton ‘Goedheilig-man’ zien sommigen als een verbastering van goed ‘hylik-man’. Een hylikman of hylikmaker was een huwelijksmakelaar (De Groot, 1949; Boer | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
& Helsloot, 2009; Wouters, 2012). De legende van de drie meisjes bleef populair en kreeg bijvoorbeeld een plaats in de Geschiedenis van Sinterklaas (Van Duinkerken, 1948) en in veel latere kinderboeken. Sommige van die kinderversies zijn eerder sprookjesachtig en zoomen vooral in op de armoede en het verdriet van de vader. Vanaf de jaren zeventig krijgt het realisme weer de bovenhand. Zo respecteert Marijke van Raephorst (1973) de oorspronkelijke tekst. | |||||||||
Drie kinderen in het zoutvatHet verhaal van de drie kinderen in het zoutvat rond welke Moeyaert Wie klopt daar? opbouwt, is nog meer bekend, maar dan alleen in West-Europa. Deze legende maakt immers geen deel uit van de oude Griekse verhalenschat rond Nicolaas. Het verhaal is van latere datum en ontbreekt ook in de Legenda Aurea (De Gouden Legende) van Jacobus de Voragine (ca. 1298). Het staat in de vorm van een eenvoudig mirakelspel in het Hildesheimhandschrift (11e eeuw) en duikt iets later op in Vie de Saint Nicolas van Wace (tussen 1135 en 1155). In beide teksten gaat het om jongvolwassen (priester)studenten, zoals blijkt uit de tekst van Wace: Drie clerici gingen naar school. | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
Bekende schilderijen uit de 15e en 16e eeuw van onder meer Gerard David en de Meester van de Lucia-legende tonen jongemannen vaak met tonsuur, een verwijzing naar hun priesteropleiding. Na verloop van tijd ontstaan er afbeeldingen en beelden van de heilige met ‘kinderen’ in een vat. Sommige iconografen verklaren dit door de tobbe te verbinden met een toren, verwijzend naar nog een andere legende waarin Nicolaas drie gevangen bevrijdt. In de iconografie worden mensen vaak kleiner afgebeeld dan de beschermheilige en daardoor zou een misvatting ontstaan kunnen zijn.
De oorsprong van de legende van de wondere opwekking van de drie jongelingen of kinderen wordt meestal gekoppeld aan de grote toename van studenten in klooster- en kathedraalscholen in de 11e eeuw en aan de opkomst van universiteiten (vanaf de 12e eeuw). Het verhaal legitimeert Nicolaas als patroonheilige van de studenten die zijn feest graag uitbundig vierden. Nicolaas is trouwens de patroonheilige van verschillende universiteiten, waaronder die van Parijs en Cambridge. We zien hier een omgekeerde beweging: het verhaal gaat vooraf aan het patroonschap. Bij de legende van de drie meisjes komt het verhaal op de eerste plaats en volgt het patroonschap uit de legende (Tront, 1949, p. 26-27). De legende van de wonderbaarlijke redding uit het zoutvat krijgt op haar beurt vaak een religieuze duiding. Soms wordt een verband gelegd met de verrijzenisgedachte. In Vlaanderen werd in de eerste helft van de 20e eeuw vaak een afbeelding van Nicolaas met de drie kinderen op doodsprentjes geplaatst. De heilige Nicolaas wordt trouwens ook vereerd als patroon van de goede dood. Het verhaal kan echter ook dienst doen als waarschuwingsverhaal. Priesterstudenten werden uitgenodigd om op te kijken naar de Heilige Nicolaas en hun patroonheilige na te volgen. De vita's en meer nog de | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
hymnen benadrukken de vroomheid van Nicolaas die op jonge leeftijd tot priester gewijd werd. Een andere deugd van Nicolaas is zijn onthechting. Als kind weigert hij de moederborst op woensdag en vrijdag, aldus de vita (Ghesquière, 1989, p. 49-50). Abstinentia (Lat. vooronthouding) was van groot belang voor jonge priesterstudenten die er een sobere en kuise levensstijl op na dienden te houden. Daartoe konden ze het best herbergen en andere plaatsen van vertier vermijden. Het verhaal laat zien hoe gevaarlijk een oponthoud in een herberg kan zijn.
In de 19e eeuw - en in de kinderliteratuur van begin 20e eeuw - krijgt de legende een sprookjesachtig karakter. De setting (een bos, een lichtje in de verte) en het boosaardige personage van de waard soms uitvergroot tot menseneter (ogre) sluiten naadloos aan bij sprookjes als Hans en Grietje of Klein Duimpje, terwijl ook het wonder en het happy end (‘Das Märchenglück’) uitstekend passen bij het genre. Heel bekend werd Complainte de Saint-Nicolas, een tekst die Gérard de Nerval opnam in zijn Sylphide (1842). In dat gedicht worden de kinderen pas na zeven jaar door de heilige Nicolaas weer tot leven gewekt. | |||||||||
Het paardBlijft er nog het paard, dat in Wie klopt daar? prominent aanwezig is, terwijl het in deze en andere oude legenden helemaal afwezig blijkt, zoals trouwens andere vertrouwde ingrediënten uit Sinterklaasverhalen: de knecht, de schoorsteen en het snoepgoed. Vanaf de 19e eeuw verbinden volkskundigen die folkloristische elementen met de voorchristelijke Germaanse cultuur. Deze insteek overtuigt omdat paard, knecht en schoorsteen alleen in Nicolaasrituelen uit Noord-Europa een plaats krijgen en niet bijvoorbeeld in Italië of Spanje. Het paard ontbreekt eveneens in de religieuze iconografie van Sint-Nicolaas, terwijl Sint-Maarten, een andere winterheilige, steeds te paard wordt afgebeeld. Sint-Maarten, een Romeinse soldaat, deelde zijn mantel met een arme bedelaar en bekeerde zich kort nadien tot het Christendom. Het paard van Sinterklaas wordt vaak in verband gebracht met Sleipnir, het paard van de Germaanse God Wodan dat opvallend veel kenmerken | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
deelt met de heilige Nicolaas. Terwijl Sleipnir door de lucht vliegt, loopt het paard van Sinterklaas moeiteloos over de daken. Het paard is vanaf de 19e eeuw te zien op afbeeldingen die verwijzen naar Nicolaas als ge schenkenbrenger. Vaak maakte men voor de oude houtsneden en centsprenten gebruik van bestaande afbeeldingen van vorsten of soldaten die met enige aanpassing konden doorgaan als ‘goedheiligman’ (Boer & Helsloot, 2009, p. 158-162; Wouters, 2012, p. 44). | |||||||||
Een Sinterklaasboek?Maar nu terug naar Wie klopt daar? Klopt er nog iets in dit Sinterklaasboek? De meest herkenbare actant die zijn rol getrouw opvoert is de boosaardige slager. Hij stelt zich onbarmhartig en inhalig op en met zijn drie grote messen - een uitbeenmes, een vleesmes en een hakmes - is hij hoogst gevaarlijk. Achter zijn gewone uiterlijk schuilt een gevaarlijke menseneter. In zijn hoofd veranderen de drie knappe en weldoorvoede zoontjes van de boer in malse speenvarkentjes. Even later verwoordt hij zijn donkere verlangen ‘Zou het kunnen dat jullie beter vlees zijn dan het vlees in jullie armen?’ Meteen daarna trekt hij de jongens het huis in en stopt ze in de pekelton. De redder echter is geen onbekende ‘heilige’ die door God gestuurd wordt en onverwachts aanklopt op de plek van het onheil. In dit nieuwe Sintverhaal komt de redding niet van een vreemde helper, maar van de wakkere vader die plots beseft dat zijn kinderen misschien gevaar lopen. De vrouw steekt in dit verhaal niet de booswicht een handje toe, maar vervult met verve de moederrol. Zij scherpt het schuldgevoel van de man aan; haar onrust schudt de vader wakker. Op zijn witte schimmel haast de man zich op weg. De drie meisjes die hij eerder op de dag negeerde, wijzen hem nu de weg en krijgen een paar goudstukken als beloning. Net op tijd stormt de boer de slagerij binnen en gooit de pekelton omver. De | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
vader uit dit verhaal is niet onverdeeld goed. Door zijn naïeve goedgelovigheid is hij op zijn minst mede verantwoordelijk voor de ellendige situatie van zijn kinderen. Ook tegenover de meisjes is hij aanvankelijk kortaf en eerder onbarmhartig: ‘Dacht je dat ik ook maar één stuk ga weggeven?’ antwoordt hij op hun vraag naar hulp en iets verder luidt het ‘De tijden zijn koud en hard’. Deze boer is dus geen onbaatzuchtige Samaritaan, die geraakt wordt door het leed van anderen en hen wil helpen, maar een nuchtere man die opkomt voor zijn bezit, voor zijn kroost. ‘Mijn kinderen mogen niets tekortkomen’, zo luidt zijn eerste principe of vrij vertaald: ‘eigen volk eerst’. ‘Voor wat, hoort wat’, is een andere gedragsregel die hem stuurt. De slager die hem snel geholpen heeft, krijgt hulp van de drie zoontjes en als de meisjes hem een dienst bewijzen door de weg aan te geven, worden ze beloond. Toch is het zonder meer duidelijk dat de vader de rol van Sint vervult: hij rijdt op een schimmel, gooit goudstukken naar de meisjes en redt de kinderen uit het pekelvat.
De drie meisjes spelen in Wie klopt daar? een ondergeschikte rol, al hebben ze een eigen narratief programma: geld verdienen en hun honger stillen. In het verhaal van de boer, de slager en het dode paard zijn ze een storende factor, die de aandacht afleidt van het werk van beide mannen. Dat ze door omstandigheden arm geworden zijn, sluit aan bij de oorspronkelijke legende. Hun mooie hoedjes verwijzen zowel naar hun vader de hoedenmaker als naar het verlies van hun kinderlijke onschuld. Ze lopen mannen achterna en spreken hen aan op zoek naar geld of eten. Daar kan best iets ‘vriendelijks’ of ‘leuks’ tegenover staan, maar de slager en de boer hebben er geen oren naar. Tijdens de zoektocht naar de kinderen treden ze op als helpers van de boer.
Eind goed, al goed dus voor beide partijen. Bart Moeyaerts gruwelsprookje krijgt een gepast sprookjeseinde, maar van een ‘echt’ wonder is hier geen sprake, al zijn de kinderen ontsnapt aan een groot onheil en kunnen de meisjes met het geld eten kopen. De boosaardige slager wordt niet gestraft of aangeklaagd. Dat gebeurt ook niet in de oude legende, al vermelden sommige latere versies wel expliciet dat hij berouw toont en dat Nicolaas hem vergeeft. | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
Opvallend in Wie klopt daar? is de zwart-wit voorstelling. Tegenover de goede vader van de jongetjes staat de hardvochtige vader van de meisjes die zijn dochters dwingt om op straat voedsel en geld bijeen te bedelen. De boer noemt de man ‘dom en lui’ en vindt het zonder meer fout dat hij zijn dochters aan het werk zet in plaats van zelf de handen uit de mouwen te steken. Tegenover het magere zwarte paard Moos dat uitglijdt over het ijs, staat het witte pronkpaard dat alle haver krijgt in de warme stal. Het zwarte paard moet tevreden zijn met wat hooi, maar mag wel het zware werk doen in barre omstandigheden. Het is niet verwonderlijk dat de boer daarover schuldgevoelens heeft. De witte schimmel beloont de boer echter voor de goede behandeling. Hij brengt hem in galop naar de plek van het onheil en draaft even later met de vader en de kinderen weer veilig naar huis. Uiteraard kan alleen die witte schimmel knipogen naar het paard van Sinterklaas. Of is het een knipoog naar de Sint en betaalt de zwarte knecht hier het gelag?
Tenslotte verwijst de titel Wie klopt daar? naar bekende Sinterklaasliedjes. Van het anonieme ‘Hoor wie klopt daar kinderen?’ bestaan veel verschillende varianten. Bij Aarts & Van Etten (2004) luidt het als volgt: Hoort wie stapt daar kind'ren,
Hoort wie klopt daar kind'ren.
Hoort wie tikt daar zachtjes tegen 't raam?
't Is een vreemde zeker,
die verdwaald is zeker.
'k Zal hem gauw eens vragen naar zijn naam:
Sint Niklaas, Sint Niklaas
breng ons vanavond een bezoek
en strooi ons wat lekkers
in d'een of and're hoek.
Ook in een ander Sinterklaaslied wordt er geklopt. ‘Daar wordt aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt’ wijst Van Benthem (1991) toe aan Johanna Veth (1907). Zoals de tekst en de titel ‘De Zwarte Knecht In | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Huis’ aangeven is het hier de knecht die klopt. In het verhaal van Moeyaert klopt de vader aan de deur van de slager. Dat kan zijn rol als Sint versterken. Eenmaal veilig thuis lijkt het alleen maar alsof er aan de deur geklopt wordt en verder alsof iemand op het dak loopt - een andere activiteit van de Sint als geschenkenbrenger - maar zo zegt de verteller ‘dat kan natuurlijk niet’.
Die nuchtere realistische toon tekent het hele boek. Wie klopt daar? is een Sinterklaasverhaal zonder Sint. Weg met de wonderen, de magie en de cadeautjes. De naam van Nicolaas wordt in het verhaal zelfs niet genoemd. De vertrouwde attributen van de heilige - de mijter, de staf en het boek - ontbreken eveneens. De boer draagt een ordinaire winterpet met oorlappen die hem tegen de kou beschermen. Toch blijkt hij de held van het verhaal. Maar eerder dan een geschenkenbrenger is de Sint-vader een beschermer die het kwade afweert. Geen cadeautjes, geen wonder behalve dat ene dat de liefde het haalt, dat het leven sterker is dan de dood, al geldt dat niet voor het paard Moos.
Wie klopt daar? haalt een herinnering naar boven uit mijn kindertijd in West-Vlaanderen. Het meest populaire Sinterklaasliedje in het dorp miste de liefelijke toon van andere bekende Sintliederen. Het ging als volgt: Moeder 'k heb Sint Niklaas gezien
onder de bomen, onder de bomen
Moeder 'k heb Sint Niklaas gezien
Onder de bomen niet ver van hier.
En hij deed zijn mijter af
voor menere, voor menere
En hij deed zijn mijter af
voor meneer en voor madam.
| |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
Die vreemde Sint, die zich eerder ophield met volwassenen dan wel met kinderen had in zijn zak toch ‘suikerbollen, een heel groot pak’.Ga naar voetnoot1
Wie klopt daar? is een alternatief Sinterklaasverhaal dat zich richt tot oudere kinderen die stilaan loskomen van het geloof in de goedheiligman. Moeyaert ontmantelt het naïeve geloof in heiligen en wonderen en deconstrueert de magie. De helden van het verhaal zijn de ouders en dat is in het echte leven toch ook vaak zo. Er is maar één Sint en dat is je vader of je moeder! Er gaat niets boven een gezellige thuis en sprookjes kunnen daar niets aan toevoegen.
Aarts & Van Etten (2004, p. 7) wijzen er fijntjes op dat in het oudste Sinterklaasliedje ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ (1843) van Jan Pieter Heije Sinterklaas zelf niet voorkomt. In het cryptische derde couplet worden wel de eigenlijke gevers vermeld. Maar ik vrees niet dat wij klagen,
Vader moeder zijn te goed!
Waren we ook niet alle dagen,
Vele waren wij toch zoet.
Ban dus vrij de vrees van 't hart,
'k Wed er ligt geen enkle gard.
Vroeger kregen kinderen die klaar waren om afscheid te nemen van de Sint een zakje zout. Ook dit pittige verhaal kan kinderen helpen om de lieflijke Sinterklaasdromen - vol speelgoed en lekkers - los te laten. Wie klopt daar? nodigt de lezers bovendien ook uit om na te denken over het ontstaan en de kracht van verhalen. | |||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
| |||||||||
Secundaire literatuur
|
|