Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||
Verhalen over het begin
| |||
De ScheppingDe Schepping begint met de woorden ‘In het begin was er niets. Het is moeilijk om je dat voor te stellen.’ Even later staat er: ‘Als je het begin van alles wilt weten moet je erg veel weglaten. Ook je moeder.’ Op de rechterpagina zie je hoe de moeder rechtsonderin met een bekertje melk in de hand weggaat. Want zo is dit boek opgebouwd: op de linkerpagina staat een tekst, op de rechterpagina een tekening die zich soms uitstrekt naar de linkerpagina. Op de volgende pagina staat dan: ‘Alleen God en mij houd je over.’ Op de rechterpagina zie je nu een oude man met een klein aureooltje boven zijn hoofd en tegenover hem een mannetje met een bolhoed. Dat is de verteller die de lezer meeneemt in een zich steeds verder ontvouwende, door God | |||
[pagina 25]
| |||
geschapen wereld. God is erg enthousiast. Hij doet wat aan een kunstenaar denken. De verteller is kritisch, stelt voortdurend vragen. Ondertussen prikt God in het niets en noemt de dingen bij zijn naam. Maar ‘als je van alle dingen alleen het niets en een stoeltje bij naam kende wist je niet waarover hij het had,’ schrijft Moeyaert. De oplossing is dat God alles ziet. Daarna begint God ook iets te scheppen. Eerst schept hij de dag en de nacht, daarna water en land en vervolgens de planten. Ontroerend is te zien hoe God door een cirkel om het stoeltje van de verteller te trekken de aarde schept, naast de zon en de maan. Dan gaat het waaien. Opeens begint God te lachen. Weer is de verteller kritisch: ‘U lacht,... ik niet.’ God legt uit dat hij lacht om andere wezens. Dat zijn de dieren. Ondertussen is God moe geworden. Hij vindt dat alles goed is zo. Op dat moment klaagt de verteller: ‘Geeft u het eindelijk toe, ik ben een fout.’ ‘Toen wees hij naar mij en naar een vrouw. Ze stond er ineens. Ze was mooi en bloot als ik, en ze gaf bijna licht.’ En als God even later ligt te slapen, zit de verteller naast de vrouw en begint over het begin: ‘Als je het begin van alles wilt zien, moet je erg veel weglaten.’ Maar verder gaat hij niet; hij moet er waarschijnlijk niet aan denken dat ook de vrouw weggaat, net als helemaal aan het begin zijn moeder. Zo vertelt Moeyaert het scheppingsverhaal als een proces waarin de verteller - eerst nog een kind dat net een bekertje melk heeft gehad van zijn moeder - langzamerhand volwassen wordt. Dat gebeurt in dialoog met God. De verteller is kritisch, stelt vragen. God geeft antwoord, maar God is vooral iemand die met veel plezier iets moois aan het maken is en zo de verteller laat zien dat niet het goede antwoord op alle vragen gelukkig maakt, maar een wondermooie wereld waarin je een partner hebt. Als die gekomen is, gaat God slapen. | |||
Het ParadijsHet Paradijs zou je als een vervolg op het vorige boek kunnen zien. Maar dit boek is wat kleiner en de tekeningen staan nu op de linkerpagina, de tekst op de rechter. Hier is het begin heel anders: ‘In het begin waren we nooit alleen,’ schrijft Moeyaert. ‘We stonden met onze blote voeten midden in de overvloed, en als we gingen liggen, dan was het alsof we in het leven ver- | |||
[pagina 26]
| |||
dronken. Dan zochten mijn vrouw en ik eikaars hand en trokken we elkaar als het ware op het droge.’ Maar dan wil de man het stuk land dat hij gekregen heeft op orde brengen. Hij snoeit, hij kapt en zorgt dat er doorsteekjes blijven. Ondertussen genieten ze van elkaar en van de vruchten die ze telkens weer tegenkomen. Maar de vrouw mist iets. Op dat moment zijn er geen tekeningen. Het is alsof de tekenaar ook iets mist. De vrouw is niet tevreden met de overvloed die er is. Ze wil meer en ze wil dat de man stopt met sjorren, snoeien en kappen om het land op orde te brengen. Het gevolg is dat de wildernis weer sterker wordt. De vrouw geniet van alles wat opkomt. De dieren komen nu om de vrouw heen staan. En de man en de vrouw genieten weer van elkaar. Maar opeens is er een tafelkleed nodig om daar het kippetje dat is klaargemaakt op te leggen en met ‘en zelf trokken we ook iets aan,’ eindigt het boek, en dan eindigt ook het paradijs. Waarom? Omdat de man gestopt is met ‘bewerken en bewaren’, zoals dat in Genesis heet en de verwildering heeft toegeslagen, zodat er een tafellaken nodig is? Omdat er dieren worden geslacht? Het blijft een vraag.
Beide boeken laten zien dat nadenken over hoe ons heelal ontstaan zou kunnen zijn en over het paradijs, over wat geluk is en wat ongeluk, over waar het fout ging, ons bijna vanzelf neerzet bij de grote vragen van het leven. Maar dat niet alleen, dat nadenken roept ook interessante antwoorden op, antwoorden die, als het erop aankomt, onthullen tot wat voor diepe inzichten de mens kan komen. Vaak lijken die verhalen heel eenvoudig, heel naïef ook, net als de verhalen van Bart Moeyaert en Wolf Erlbruch, maar al lezende ontdek je dat ook daar diepere waarheden onder de oppervlakte verborgen liggen. | |||
[pagina 27]
| |||
‘Scheppingsverhalen’De prentenboeken van Moeyaert en Erlbruch over het begin en hun verbeelding van hoe dat begin geweest zou kunnen zijn, staan niet op zichzelf. Scheppingsverhalen zijn van alle tijden en alle culturen. Je komt ze tegen op alle continenten. Het is daarom niet verbazingwekkend dat de inhoud van De schepping en Het paradijs ook aan de scheppingsverhalen uit andere culturen en religies herinneren. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de verhalenGa naar voetnoot1 die worden verteld in de traditionele religie van de Dogon in de Soedan. Daarin sprak de oppergod Amma drie woorden uit en toen was daar in het niets opeens een kosmos. Bij het eerste woord ontstond de raffiavezel, waarvan de rokken van de vrouwen worden gemaakt, bij het tweede woord de geweven stof, die voor de kleding van de mannen wordt gebruikt, en bij het derde woord de graanschuur. Zo op het eerste gezicht lijkt dit een heel naïef verhaal, maar als je nog eens goed stilstaat bij de volgorde: eerst een raffiavezel, daarna geweven stof en tenslotte een graanschuur, zal duidelijk worden dat dit zo op het oog simpele verhaal iets diepzinnigers wil zeggen. Zouden de Dogon niet hebben willen zeggen dat de wereld zich eerst beperkte tot één dimensie, de raffiavezel, daarna tot twee dimensies, de geweven stof, om dan te worden zoals wij hem nu kennen: een driedimensionale werkelijkheid, de graanschuur?Ga naar voetnoot2 Hoe naïef ook, er is over nagedacht. We moeten constateren dat hier eigenlijk een heel logisch en modern verhaal wordt verteld. De Dogon kennen nog een ander verhaal. Daarin vertellen zij dat de schepping begonnen is met een oerkiem die zich volgens de krachtlijn van een spiraal verder ontwikkelt. En die ontwikkeling gaat nog altijd verder. Het is alsof zij, de Dogon, al eeuwen weten dat wij in een uitdijend heelal leven. In de traditionele religie van de Bambara, een buurvolk van de Dogon, wordt verteld dat de wereld aanvankelijk slechts in potentie aanwezig was, | |||
[pagina 28]
| |||
in de gedachten van de godheid en dat er eerst iets anders gebeuren moest voordat deze in gedachten bestaande mogelijkheid werkelijkheid zou worden. De schepping begon volgens hen met het ‘inwendige woord’: een woord dat zelf nog onhoorbaar is en pas later tot klinken komt. En pas wanneer elk woord is verenigd met wat het betekent, komt de kosmos tot stand.Ga naar voetnoot3
De verhalen die in de traditionele religies van Afrika verteld werden mogen op het eerste gezicht misschien naïef lijken; ondertussen zijn ze zwanger van diepzinnigheid. Dat is ook het geval in India. Dit gebied kent zeer verschillende scheppingsverhalen. Ik wil er twee uit naar voren halen. Het eerste begint met het beeld van de oer-oceaan. Er is overal water, alleen maar water. Maar opeens komt uit dat water een bol omhoog. Terwijl hij omhoogstijgt, valt hij in twee delen uiteen, een mannelijk deel en een vrouwelijk deel. Die twee delen gaan paren. In telkens weer een andere gedaante hebben zij gemeenschap met elkaar, eerst als mensen, daarna als runderen, vervolgens als paarden, en daarna weer in andere gestalten, al maar door en net zo lang tot er een wereld ontstaat met vogels, vissen en landdieren en niet te vergeten ook de mens.Ga naar voetnoot4 Ook dit verhaal lijkt op het eerste gezicht niet heel bijzonder te zijn. Totdat je gaat nadenken over het motief van al dat paren: waarom doet men dat? Is dat niet omdat men van die ander diep onder de indruk is geraakt, getriggerd wordt, verliefd, het schone in die ander ontdekt en dan vervuld raakt van een diep intens verlangen om de eenheid met de ander te beleven, één te worden, ‘zonder tweede’. Met andere woorden, mogen we al kijkend naar en ons verwonderend over de werkelijkheid waarin wij leven niet concluderen dat dit alles uiteindelijk zijn oorsprong vindt in de liefde? Het tweede verhaal is wat ingewikkelder. Dat staat in een van de oudste geschriften ter wereld, de Rig Veda.Ga naar voetnoot5 Dit verhaal gaat over een offer. Het is het offer van de mens, de purusha. Maar er is iets met die mens aan de hand: | |||
[pagina 29]
| |||
Duizendhoofdig is de Mens, Die mens wordt geofferd. Maar juist doordat hij wordt geofferd, komt er van alles uit hem voort: Uit dit oer-offer Deze mens is echter niet zomaar een mens. Het woord waarmee deze mens wordt aangeduid, is purusha en purusha duidt in de Indiase filosofie vaak op God. Dat de kosmos het resultaat is van een offerritueel betekent echter ook nog iets anders. Dat betekent ook dat het ontstaan van de schepping te danken is aan die liefde die bereid is zelfs het eigen leven op te offeren voor het welzijn van de wereld. | |||
[pagina 30]
| |||
Een diepere laagKeer op keer blijken scheppingsverhalen een diepere laag te bezitten die een scherper inzicht schenkt en wijst naar de diepere achtergronden achter de kosmos. De verhalen vertellen niet alleen maar wat er gebeurd zou zijn. Ze laten ook de onderliggende structuur zien - denk aan de dimensies in het eerste scheppingsverhaal van de Dogon. Of ze duiden onderliggende motieven aan, onderliggende motieven die een inspiratiebron voor een goed en gelukkig leven kunnen vormen. Zo'n leven kan alleen werkelijkheid worden, als mensen bereid zijn tot liefde, zich met de ander willen verbinden en eventueel bereid zijn hun leven in de waagschaal te leggen. Dat is ook het geval in de scheppingsverhalen die we tegenkomen in de boeken van Bart Moeyaert. Ze laten zien dat nadenken over hoe ons heelal ontstaan zou zijn en over het paradijs, over wat geluk is en wat ongeluk, ons bijna vanzelf neerzet bij de grote vragen van het leven. Maar dat niet alleen, dat nadenken roept ook interessante antwoorden op, antwoorden die, als het erop aankomt, onthullen tot wat voor diepe inzichten de mens kan komen. Inmiddels hebben we ontdekt dat dit niet alleen iets is van nu; dat gebeurde eeuwen geleden al. Bovendien hebben we ontdekt dat dit niet alleen iets is van onze cultuur; je komt het ook tegen in de culturen van Afrika, de culturen van Azië en van de Grote Oceaan. Vaak lijken die verhalen heel simpel, heel naïef ook, net als de verhalen van Bart Moeyaert, maar al lezende ontdek je dat ook daar diepere waarheden onder de oppervlakte verborgen liggen. | |||
Primaire literatuur
|
|