Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||
‘Ik voel me soms buiten mijn wil geroepen tot de jeugd te spreken...’
| |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Er zijn meer aanwijzingen dat het overbrengen van een pedagogische boodschap bij Diet Kramer voorop stond. Zo schrijft ze vele jaren later aan P.J. Risseeuw: Overigens... je weet het, ik voel me geen ‘literator’, ik voel me soms buiten mijn wil geroepen tot de jeugd te spreken en tracht dat zo eerlijk en goed mogelijk te doen. Dat zie ik als mijn enige taak en ik voel me in het minst niet minderwaardig omdat ik geen Vestdijk, geen Arjen Miedema, geen ‘belletriste’ ben. Het is een vrij beperkte taak, dat weet ik, maar ik ben er op mijn plaats en sta er voor.Ga naar voetnoot5 Met deze uitspraak geeft Diet Kramer aan dat haar schrijverschap niet in de eerste plaats gericht was op het verwerven van literaire roem. Het maatschappelijk belang van haar boeken stond bij haar voorop. De met levensvragen worstelende hoofdpersonen hebben dan ook veelal een voorbeeldfunctie. Haar boeken laten zien wat er in de tijd speelde en op welke wijze een antwoord kon worden gevonden op persoonlijke en maatschappelijke problemen. De hierboven geschetste literatuuropvatting van Diet Kramer wordt in dit artikel nader uitgewerkt. De vraag is welke boodschap ze wilde overbrengen en met welke middelen ze haar doel trachtte te bereiken. Daarbij komen zowel haar romans voor oudere meisjes en (jong-)volwassenen als voor jonge kinderen aan de orde.Ga naar voetnoot6 Een tweede vraag is welke andere aspecten kunnen worden onderscheiden aan haar literatuuropvatting en hoe de verschillende aspecten zich tot elkaar verhouden. | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Schrijven voor jongerenOm duidelijk te maken wat Diet Kramer jongeren te zeggen had, zal ik vier titels kort bespreken: Ons Honk (1928), Begin (1932), Roeland Westwout (1937) en Eindexamen 1940 (1940).Ga naar voetnoot7 In elk van deze romans vindt de hoofdpersoon na een lange strijd antwoord op een of meerdere levensvragen. Vanzelfsprekend kunnen de uitspraken die de hoofdpersonen in dit verband doen niet één op één in de mond van Diet Kramer worden gelegd. Echter, de aard van deze uitspraken kan wel aanleiding zijn om bepaalde preoccupaties en opvattingen van de schrijfster te veronderstellen, zeker als deze worden bevestigd door andere bronnen en/of levensfeiten. In Ons Honk, in 1928 verschenen als een van de Bekroonde Boeken van uitgeverij Van Holkema & Warendorf, heeft de 17-jarige, nogal vrijgevochten Charry, oudste dochter in een moederloos gezin waarin een ‘juf’ de scepter zwaait, haar toekomstplannen klaar.Ga naar voetnoot8 Na het behalen van het hbs-diploma wil ze in Amsterdam letteren studeren en op kamers gaan wonen. Ze stelt zich er veel van voor. Ze wil ‘haar leven groot maken... en ze wou het gaaf houden. Als je toch wilde, beslist wilde... dan moest het toch lukken’ (p. 146). Als de huishoudster langdurig afwezig is en het gezin min of meer op drift raakt, krijgt ze echter een groeiend gevoel dat er een beroep op haar wordt gedaan om de ‘verlaten post’ in het gezin op te vullen. Dat maakt haar onzeker en levert een hevige strijd op. ‘Het moest en het kon niet... het kon niet en 't | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
moest en waar was het eind, de oplossing van deze nijpende, beklemmende vragen?’ (p. 201). Een innerlijk ‘gesprek’ met haar overleden moeder geeft de doorslag: ze zal thuisblijven en haar taak in het gezin vervullen, niet omdat het ‘moet’ maar omdat het ‘mag’. En ook hiervan zegt ze: ‘als ik toch wil, dan kan het niet mislukken’ (p. 235). De les die Diet Kramer haar lezers voorhoudt, is dat het leven soms een andere weg wijst dan je voor ogen hebt en dat je die te aanvaarden hebt.Ga naar voetnoot9
De pedagogische boodschap in Begin (1932) is vergelijkbaar: Je luistert naar het leven dat in je is en je gaat de weg die het je stuurt. Je gaat die weg zoo goed mogelijk, dat is niet zoo gedwee mogelijk, maar zoo blij en dankbaar mogelijk. Daarvoor moet je vechten. (p. 300) De verpakking van deze boodschap is echter anders dan in Ons Honk. In Begin staat de worsteling van enkele jonge mensen met het moderne leven centraal. Dat moderne leven wordt vooral beschreven vanuit de vrijetijdsbesteding van de hoofdpersonen: uitgaan, bridgen, dansen, roken, drinken, etc. Daarbij is de moraal vrij. Relaties worden aangegaan en weer verbroken. Hoewel hoofdpersoon Ruth, een werkende jonge vrouw, meedoet aan het vrolijke vertier, houdt ze grotendeels vast aan haar eigen normen en waarden. Het oppervlakkige leven van haar vrienden boeit haar niet echt. Bovendien weet ze diep in haar hart dat er een ander soort leven mogelijk is, met meer diepgaande relaties waarin eerlijkheid en trouw de norm zijn. Echter, zo'n soort leven houdt ze af. Door teleurstellingen is ze cynisch geworden en heeft ze leren geloven in wat ze de leugen noemt. Om zich staande te houden weert ze elke vorm van sentiment af, haar kracht zoekt ze in nuchterheid. Ze gelooft niet (meer) in echte lief- | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
de. Haar pantser wordt echter gebroken in het contact met de degelijke zeeman Steven. Na een lange worsteling durft ze zich over te geven aan hem, aan de liefde, aan de oude waarden, aan het leven. Ze leert dat uiteindelijk alles draait om ‘gezond geluk’. Pas dan kan ze opnieuw beginnen. Kortom, een gelukkig einde. Over dit laatste schrijft Caty Verbeek in het genoemde interview met Diet Kramer in Libelle: Deze roman was voor een groot deel bedoeld als tegengif voor den angst en het neerzien op het huwelijk, wat de schrijfster zoo ontstellend vaak onder jongeren tegenkwam. In dit verband wel een beetje dwaas de wijze, waarop meerderen haar het happy end kwalijk genomen hebben. Alsof dat niet juist de heele opzet was! Het ging immers om het geluk van Ruth en Steven, om de rust, om den ernst en de zekerheid, waarmede ze de verantwoordelijkheid van een huwelijk ten volle op zich namen.Ga naar voetnoot10 Juist dat laatste, de verantwoordelijkheid die een huwelijk met zich meebrengt, is een thema dat in verschillende andere romans van Diet Kramer ook aan de orde komt.Ga naar voetnoot11 In een aantal verhalen wordt het belang van een harmonieuze huwelijksband benadrukt, zoals in de meisjesroman Zes + een werd 7 (1949), waarin hoofdpersoon Rick ervan doordrongen is dat haar ouders bij elkaar horen: ‘Vader en moeder (...) dat je zó kon merken hoe veel ze van elkaar hielden. Dat was toch heerlijk’ (p. 73). Daarentegen wordt in De Bikkel (1935) het lichtzinnig omgaan met relaties aan de orde gesteld. De jongeren in dit verhaal bekritiseren het gedrag van de ouders van hun klasgenoot Juup Vollenhoven, wier vader overspel pleegt en wier moeder zich in de ogen van de jongeren te frivool gedraagt. Wat dat betreft kan De Bikkel als een pleidooi voor zuiver leven worden beschouwd. | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
In de figuur van de rector wordt dit uitgedragen: ‘Probeer dit van me aan te nemen: het is de moeite waard sterk en goed te leven, het is de moeite waard om in je jeugd tucht en zelfbeheersching te leeren’ (p. 242).Ga naar voetnoot12
Roeland Westwout, de hoofdpersoon uit het gelijknamige boek uit 1937, lijkt in eerste instantie geen problemen te hebben met aanvaarden van het leven zoals het zich voordoet. Tijdens een discussie met zijn pleegouders en vrienden over geluk stelt hij: Al deze dingen, het gelukkig kùnnen worden, durven worden, of hoe je het ook noemen wilt, hangen, geloof ik, toch maar af van twee mogelijkheden. Je wijst af of je aanvaardt. Je zegt ja of je zegt nee. En dat zeg je dan tegenover àlles. Als hem vervolgens wordt gevraagd wat hij dan zegt, ja of nee, antwoordt hij: ‘Ik moet wel ja zeggen. Ik kàn niet anders’ (p. 74). Zijn acceptatie van het leven in al zijn facetten komt aardig in de buurt van het standpunt van zijn vriendin Mies. Tijdens een gesprek naar aanleiding van een gedicht over een blinde, door de oorlog verminkte soldaat beweert zij dat blinde en oude mensen ook een taak hebben en een kans. ‘Het is mooier, moediger, om een uitweg te zoeken, om... eh, ...berusting te leren en je leven toch nog inhoud te geven en zo’ (p. 34). Hun levenshouding komt echter danig onder druk te staan als Mies door een ongeluk ernstig verminkt raakt in het gezicht en zich vervolgens van Roel afkeert. Beiden maken na het ongeluk een zware tijd door. Het duurt lang voordat ze weer volmondig kunnen zeggen dat ze het leven in volle verantwoordelijkheid voor zichzelf en elkaar kunnen aanvaarden. ‘Waken en aanvaarden! Dat zou een devies zijn, een mensenleven lang,’ stelt | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Roeland aan het eind vast (p. 201). Een devies dat niet alleen voor hem en Mies geldt, maar dat wellicht ook is bedoeld als les aan de lezers. Net als bij Ons Honk en Begin, en ook bij het hierboven genoemde De Bikkel, houdt Diet Kramer de lezers van Roeland Westwout bij monde van de hoofdpersonen voor om verantwoordelijkheid te dragen en het leven te aanvaarden zoals het zich voordoet. In Eindexamen 1940 (1940) is de pedagogische boodschap meer dan in de andere boeken van Diet Kramer gericht op maatschappelijke ontwikkelingen. Het verhaal speelt in Nederlands-Indië, waar een groep eindexamenleerlingen van de hbs de gebeurtenissen in Europa in de periode september 1939 - juni 1940 op een afstand volgt. Aanvankelijk voelen niet alle leerlingen zich bij de oorlog betrokken. De oorlog lijkt een ver-van-mijn-bedshow, maar hoe meer dreigende berichten er van overzee komen, hoe meer de jongeren erover gaan nadenken en praten. Ze hebben veel vragen en weten bijvoorbeeld niet welke houding ze moeten aannemen tegenover de nsb'ers op school. Hoofdpersoon Bertie zou er graag eens met haar oudste broer Sjoerd over praten. Die heeft namelijk een aantal jaren door Europa gezworven en veel van wat er gaande is van nabij meegemaakt. Het is uiteindelijk ook Sjoerd die tijdens een soort informatieavond haar en haar klasgenoten wijzer maakt. Hij vertelt hen over zijn ervaringen in Europa en wijst hen erop dat ze zich niet afzijdig kunnen houden, vooral omdat het behoud van vrijheid en democratische waarden onder druk staat. In tijden als deze is het juist zaak, dat jonge mensen, jullie en ik, zich een opinie veroveren, stelling nemen, weten wat ze van de toekomst verwachten en hoe ze aan die toekomst willen en kunnen meewerken. (p. 147) | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Hij eindigt zijn betoog met: ‘En vóór alles: denk na, léér nadenken!’ (p. 162). De jongeren wordt voorgehouden zich te verdiepen in wat er gaande is in de wereld, ze mogen zich niet afzijdig houden. Interessant is in dit verband dat Diet Kramer in de periode 1940-1941 vijf verhalen publiceerde in het Bataviaasch Nieuwsblad, waarin ze de nogal passieve houding van de Nederlanders ten opzichte van de oorlog in Europa aan de kaak stelde.Ga naar voetnoot13 Net als in Eindexamen 1940 roept ze in deze verhalen de lezers op zich kritisch op te stellen en in geen geval de ogen te sluiten voor de oorlog. Wat dat betreft is sprake van een ontwikkeling in de boodschap van Diet Kramer. Terwijl in romans als Ons Honk, Begin en Roeland Westwout naast het dragen van verantwoordelijkheid aanvaarding van datgene wat er op het levenspad komt een belangrijk aspect van de boodschap is, wordt hier het dragen van verantwoordelijkheid meer gecombineerd met een oproep tot een maatschappijkritische houding. Een oproep die ongetwijfeld verband houdt met de oorlogsomstandigheden.
Samenvattend kunnen we stellen dat Diet Kramer met haar boeken jonge mensen oproept om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leven en dat van anderen. Haar boodschap is vrijwel steeds: kies nooit de gemakkelijkste weg, doe wat er van je wordt gevraagd ook al moet je daarvoor offers brengen, blijf trouw aan jezelf, ga niet met de stroom mee, heb de moed om het leven onder ogen te zien, durf het leven aan in al zijn facetten. Een boodschap waarin strijdbaarheid doorklinkt. | |||||||
StijlmiddelenDe boodschap die Diet Kramer in haar boeken voor jongeren tracht over te brengen heeft behalve een inhoudelijke component ook een vormtechnisch aspect. Met behulp van verschillende stijlmiddelen tracht ze de levenslessen over te brengen. Zo maakt ze vaak gebruik van emotioneel geladen woorden als ‘goed’, ‘sterk’, ‘moedig’, ‘intens’, ‘fel’, ‘heus’, ‘zuiver’, | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
‘waarachtig’, ‘gezond’ en ‘gaaf’. Je zou kunnen spreken van ideologisch geladen taal.Ga naar voetnoot14 Het is juist dit taalgebruik dat haar verhalen zo indringend maakt. Ter illustratie een fragment uit Begin: Maar je gevoel voor waarachtigheid, voor gaafheid... zie je, zoolang je dat bewaren kunt, heb je een goeie wegwijzer. Jij staat nog heel zuiver tegenover alles en je bent een kerel uit een stuk. Dat weet ik. Ik heb een bende vertrouwen in je. Voor de rest moet je je eigen leven maken. Daar kan niemand je mee helpen. Er hangt misschien wel veel af van de menschen die je om je heen krijgt, maar toch... als je uit jezelf niet sterk kunt zijn, leer je het van anderen ook niet. (p. 19) Het zijn de woorden van Ruth tegen haar zeventienjarige broer Reindert die op het punt staat stuurmansleerling te worden.
Ook de veelvuldige toepassing van de monologue intérieur draagt bij aan het overbrengen van de levenslessen. In ieder verhaal onderzoekt de hoofdpersoon op verschillende momenten zijn of haar innerlijk om tot een oplossing van het levensvraagstuk te komen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Charry in Ons Honk wanneer zij overweegt om haar toekomstplannen te herzien ten gunste van de rust in het gezin en bij Roeland in Roeland Westwout als hij worstelt met de houding van Mies ten opzichte van hem. Het was dwaas, begreep hij nu, genegenheid te willen forceren. Wanneer ze werkelijk een hekel aan hem had gekregen, hem niet meer verdroeg, dan was het beter een eind aan deze toestand te maken. Het deed hem pijn... hoewel niet zo erg, als de woorden die ze hem donderdagmiddag had toegeslingerd en die hij had gevoeld als een slag in het gezicht. (p. 187) Een ander stijlmiddel is het gebruik van de vraagvorm. Regelmatig stelt de hoofdpersoon zichzelf een vraag die verband houdt met het probleem waarmee hij of zij worstelt. Dergelijke vragen worden dikwijls zo geformu- | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
leerd dat het lijkt of ze ook aan de lezer worden gesteld. Op die manier wordt de lezer als het ware het verhaal binnengetrokken en wordt hij min of meer gedwongen mee te denken over hetgeen de hoofdpersoon dwarszit. ‘Hoe kan een mensch eigenlijk geluk verwachten en ontvangen, zoolang er nog één is in héél de wereld die nooit het zelfde ervaren zal, die nooit geluk bezitten kan?’ (p. 256). Een vraag waarop zij geen antwoord heeft gevonden, stelt Ruth in Begin vast. De lezer wellicht ook niet, maar door de wijze van formuleren, wordt hij of zij wel met de vraag geconfronteerd. | |||||||
Schrijven voor jonge kinderenOok aan jonge kinderen bood Diet Kramer wijze lessen, hoewel deze lichter van aard zijn. Haar boodschap aan hen betreft meestal eerlijkheid, vriendschap en dierenliefde. Als voorbeeld noem ik Vijf rovers en een rovershol (1941), een verhaal dat rondom een onbewoond huis in Indië speelt. De elfjarige Bob en Jaap komen in dit verhaal in de problemen wanneer ze op een nacht stiekem naar een onbewoond huis in de rimboe gaan. Daarmee schenden ze de belofte aan hun vader respectievelijk oom dat ze alleen bij licht in het huis spelen. Bob voelt dat het niet goed is, maar hij durft dat niet tegen Jaap te zeggen. Als er die nacht een hevig noodweer losbarst, wordt het voor hen een angstige nacht. Echter niet alleen voor hen, ook voor de andere gezinsleden als die ontdekken dat de jongens er niet zijn. Natuurlijk komt alles op zijn pootjes terecht, maar het spreekt vanzelf dat er een hartig woordje met beide jongens wordt gesproken. Wat er wordt besproken, wordt niet expliciet verteld, maar is zeker voelbaar. ‘De volgende morgen komen twee jongens uit vaders kantoor, twee jongens met vuurrode oren en trillende lippen. Wat vader gezegd heeft, vertellen ze niemand.’ Ook over de enorme angst die beiden 's nachts hebben gevoeld, praten ze niet. ‘Hun avontuur wordt wél zwaar gestraft’ (p. 103). Kortom, net als bij haar boeken voor jongeren biedt het verhaal naast spanning een duidelijke moraal. Hiervan is ook sprake in andere verhalen voor jonge kinderen. Een vergelijkbare boodschap is bijvoorbeeld aanwezig in Ber-tje en Boe-mi (1931), waarin Bertje grote ongerustheid veroor- | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
zaakt bij zijn moeder en opa als hij stiekem aan de wandel gaat. Pas als hij zijn avontuur eerlijk heeft opgebiecht en zijn spijt heeft betuigd is de lucht weer opgeklaard. Hierboven bleek dat Diet Kramer in interviews en brieven uitspraken heeft gedaan over het schrijven voor jongeren. Ook over het schrijven voor jonge kinderen zijn expliciete uitspraken van haar bekend. Zo publiceerde ze in 1932 in het tijdschrift Opgang een artikel waarin zij haar opvattingen over het schrijven voor kinderen uit de doeken deed.Ga naar voetnoot15 Hierin maakt ze duidelijk hoeveel waarde ze hecht aan een verantwoorde pedagogische strekking, juist omdat het kind tijdens het lezen ... den auteur willig [volgt] op de wegen die hij bewandelt. Het heeft niet geleerd de dingen in hun betrekkelijkheid te zien, zooals wij dat allen doen. Het ziet alles groot, enkelvoudig. Verraad is verraad, ontrouw is ontrouw. Wat de held zegt is goed, wat de vijand zegt is laf. Daarom is het zoo ontstellend gemakkelijk het kind in zijn lectuur verkeerde levenswaarden bij te brengen. Ze begrijpt dat kinderen in hun lectuur spanning en humor willen vinden, maar acht het onjuist wanneer de schrijver het bij deze aspecten laat. Om die reden wijst ze boeken als Pietje Bell af. Ze noemt een dergelijk verhaal bovendien ‘grappigheid die funest is’. | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Het eene kind lacht en vergeet. Maar het andere kind lacht en vergeet niet. Hij neemt de gewild-aardige, brutale toon snel en gemakkelijk over en blijft tot vervelens toe de imitator van Pietje Bell.Ga naar voetnoot16 Ze vindt het ‘duizendmaal’ de plicht van de auteur om het kind te ‘verrijken’. Maar tegen ‘theoretisch (...) bepaedagogeeren’ zegt ze ‘duizendmaal nee’. Om dat te voorkomen is het in haar ogen belangrijk dat een kinderboekenschrijver opnieuw kind wordt. Een groot en betrouwbaar hulpmiddel hierbij is gelegen in het feit, dat de echte kinderschrijver, de gebóren kinderauteur, het kind-zijn nimmer geheel en al kwijt raakt. Het kind, dat hij eens was, leeft in een verborgen hoek van zijn wezen ongestoord voort en vindt bij het schrijven snel en juist het contact met de kinderen daarbuiten. Daarbij ziet ze geen verschil tussen het talent dat een schrijver voor kinderen moet hebben en dat van een schrijver voor volwassenen. De kinderauteur, die talent heeft en begrip van zijn lang niet lichte taak, zal het kind geven wat het vráágt voor zijn verbeeldingsleven... spanning en humor. Hij geeft het een ‘heusche’ roman vol kleur en leven en licht en schaduw. De vorm zal litterair verantwoord zijn, franjeloos maar zuiver en evenwichtig geschreven. Maar nu zal hij ook trachten het kind stil te maken. Hij gaat het iets meegeven voor zijn geheele leven. Hij ‘ontroert’ het. En om dat meegeven gaat het, daarin zit de morele waarde van een kinderboek. Met deze opvatting stond Diet Kramer bepaald niet alleen. Ze was wat dat betreft een kind van haar tijd. Andere schrijvers deden vergelijkbare uitspraken. Zo liet W.G. van de Hulst (1879-1963), wiens werk door Diet | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Kramer hogelijk werd gewaardeerd, in hetzelfde nummer van Opgang ook zijn licht schijnen over kinder- en jeugdliteratuur. En ook bij hem staat de pedagogische boodschap voorop: De schrijver echter schrijft zijn boek ganschelijk niet om het verhaal alleen: - deed hij dit wèl, hij zou evengoed snoepgoedfabrikant kunnen zijn. Voor hèm zijn de waarden, die àchter het verhaal opbloeien, hoofdzaak. Daarbij vindt ook hij het van belang dat de schrijver de verbeelding van het kind prikkelt zodat het kan meeleven met schrik, vreugde, angst en pret. En hij is de mening toegedaan dat zulks alleen mogelijk is wanneer de schrijver zelf schrikt, lacht, griezelt en zich verkneukelt bij wat hij innerlijk ziet als hij schrijft, - met kinderoogen ziet. Hij moet als kind ontvankelijk voor allerlei indrukken tegenover de dingen staan; hij moet van uit het kind schrijven vóór het kind. Zóó alleen kan een stuk kinderleven ook werkelijk levend worden. In elk goed boek klopt het hart van den schrijver.Ga naar voetnoot17 | |||||||
Schrijven als innerlijke noodzaakDe hier beschreven literatuuropvatting van Diet Kramer zou gekarakteriseerd kunnen worden als ‘ethisch en sociaal’.Ga naar voetnoot18 Ze schreef om een boodschap over te brengen, om een bepaald effect teweeg te brengen.Ga naar voetnoot19 De poëtica van Diet Kramer is echter niet eenduidig. Naast ethische en sociale poëticale aspecten is sprake van een expressieve poëticale compo- | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
nent waarbij het literaire werk voor de auteur middel is om zijn gedachten en gevoelens te uiten.Ga naar voetnoot20 Dit blijkt onder meer uit een artikel van haar hand over het schrijven en lezen van verhalen dat ze in oktober 1932 heeft gepubliceerd in Opgang.Ga naar voetnoot21 Ze maakt daarbij onderscheid tussen verhalen die uit innerlijke noodzaak worden geschreven en verhalen waarbij dat niet het geval is. Het is duidelijk dat ze die eerste hoger aanslaat. Een dergelijk verhaal leeft zoo sterk en onhoudbaar in hen [de schrijvers], dat het soms hun heele wezen vervult. Talrijke levens tegelijk nemen in hun denken vorm en inhoud aan, groeien uit een zekere vaagheid boven tot het menschen zijn. De dag komt dat deze gedroomde levens hun weg naar de buitenwereld zoeken. Het verhaal is volwassen en wil openbaar worden. Dan is er maar één weg... de weg van papier en pen, moderner gesproken van papier en schrijfmachine. Dit is de innerlijke noodzaak. Ook in haar romans laat ze op verschillende plaatsen blijken dat het schrijverschap vooral van binnenuit moet komen. Schrijven is geen trucje dat maar even kan worden uitgevoerd. Zo laat ze in Begin Ruth het toneelschrijverschap van haar huisgenoot Elsa becommentariëren. Ruth vindt dat Elsa in haar werk vaak ‘poseert met je mooie zinnen, met je mooie vondsten, met je aandoenlijkheid. Met je... ja, de hemel weet wat voor miserabele franje. Je werk is verliteratuurd’ (p. 115). Schrijverschap gaat volgens Ruth om iets anders. Het gaat om dingen schrijven ‘die een mensch niet weer vergeet.’ Het gaat om ‘waarachtig zijn en eenvoudig (...). Het zijn toch de eerste voorwaarden voor ieder kunstenaarschap’ (p. 115). In iets minder verheven woorden praat Ruth over het schrijverschap met haar dertienjarige zusje Eefje als die te kennen geeft schrijfster te willen worden en vraagt wat ze moet doen. Ze antwoordt Eefje dat ze niets moet doen om schrijfster te worden. | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Talent máák je niet, zooiets krijg je. Je moet geduld hebben en wachten. Het is uitstekend dat je voor jezelf verhaaltjes schrijft, maar dan moet je dat heel eenvoudig doen. Schrijf over gewone, dagelijksche dingen. Over dat wat er om je heen gebeurt. (p. 146) Bij monde van Ruth laat Diet Kramer hier haar afkeer van gekunsteldheid blijken. Het gaat bij het schrijven om de echtheid van observaties, gevoelens en gedachten. De hoofdpersoon in Eindexamen 1940 heeft eveneens schrijfaspiraties. Bertie is op school goed in opstellen en in haar vrije tijd schrijft ze vaak. In het geheim werkt ze aan een boek. Haar ambities reiken hoog. Als ze op een ‘kunstavond’ een klasgenoot een gedicht van Boutens hoort voordragen, ontroert haar dat zeer. En ze ervaart een groot verlangen. Verlangen om ééns, o veel en veel later, maar toch ééns op deze wijze, woorden te kunnen vinden voor dat, wat bestond in het hart en ver uitkwam boven het vlak van menselijke middelmatigheid. Om eens zó aan zichzelf te kunnen ontkomen en te stijgen boven het kleine leven uit. (p. 59) Kort daarna moedigt een vriendin Bertie aan mee te doen aan een wedstrijd voor het schrijven van een kinderboek.Ga naar voetnoot22 Ze aarzelt. Ze is zich ervan bewust dat ze kan verliezen bij de schrijfwedstrijd of, nog erger, dat ze te horen krijgt dat haar verhaal ‘snert’ is. Zou ze dat kunnen verdragen? Zou ze dan haar droom om schrijfster te worden opgeven? Ze spreekt zichzelf ernstig toe. Als ze een afwijzing niet zou kunnen verdragen, zou ze als schrijfster niets waard zijn, vindt ze. Dan zou immers blijken dat ze niet voldoende overtuigd van zichzelf is. Uiteindelijk besluit ze mee te doen, omdat ze de noodzaak voelt om dingen op te schrijven: Het was ook ernst geweest en een diepe aandacht, die ze alleen maar geven kon aan dit werk, die ze voor niets anders ter wereld had. En als je het zo bekeek, was het voor haar toch wel degelijk een noodzaak ge- | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
weest over al die dingen te schrijven, want ze kon niet buiten de ernst en aandacht, die ze alleen maar gaf aan de regels op het papier. (p. 70-71) In een paar maanden tijd herschrijft ze het boek waaraan ze werkte. Ze stuurt het in onder het motto ‘baat het niet, het schaadt ook niet’. Het boek wordt vervolgens bekroond wat haar het forse bedrag van vijfhonderd gulden oplevert.Ga naar voetnoot23 In Eindexamen 1940 ervaart Bertie schrijven als innerlijke noodzaak. Op papier kan ze gedachten en gevoelens kwijt die ze nergens anders kwijt kan. Er is sprake van een expressieve poëtica. Dat geldt ook voor Diet Kramer zelf, zo blijkt uit ‘Kort geding’, een niet gepubliceerde reflectie op haar leven. Ze schrijft daarin dat ze al vroeg de wens had ‘om naar buiten te breken.’ Schrijven is dan voor haar een ‘uitkomst’, ook al concludeert ze achteraf dat het geen ‘echte’ uitkomst was, dat wil zeggen dat het schrijven uiteindelijk geen oplossing was voor de problemen waarmee ze worstelde.Ga naar voetnoot24 Desalniettemin erkent ze in haar latere levensjaren het belang van dit expressieve poëticale aspect. | |||||||
ConclusieNet als bij de meeste andere schrijvers is bij Diet Kramer sprake van een meervoudige poëtica. Enerzijds kan haar poëtica ethisch en sociaal worden genoemd. Met haar werk wilde ze een bepaald effect teweeg brengen. Ze schreef om een boodschap over te brengen, zo blijkt uit interviews en brieven. Deze literatuuropvatting blijkt eveneens uit haar werk. In al haar boeken hebben de hoofdpersonen een voorbeeldfunctie. De moeilijkheden die zij ondervinden en vooral ook de wijze waarop zij deze het hoofd bieden worden de lezer voorgeschoteld om hen verder te helpen in het leven. Ook de boeken voor jonge kinderen hebben een dergelijke functie, zij het dat de problematiek hier minder zwaar is. | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Anderzijds is bij Diet Kramer ook sprake van een expressieve poëticale component, zo blijkt zowel in als buiten haar werk. Schrijven moet van binnenuit komen en is een middel om uiting te geven aan gedachten en gevoelens. Waar ligt nu het accent? Mijn inziens betreft dat haar ethische en sociale poëtica. Vóór alles wilde Diet Kramer dat haar boeken jonge mensen iets zouden leren. Ook de wijze waarop ze haar eigen schrijverschap beleefde, wilde ze als les overbrengen aan jonge mensen, in het bijzonder aan jongeren met schrijfaspiraties. Je zou kunnen stellen dat de expressieve component van haar poëtica min of meer ondergeschikt was aan de ethische en sociale component.Ga naar voetnoot25 Daarbij kan nog worden onderzocht in hoeverre dit ‘soms buiten mijn wil’ gebeurde, zoals ze in de genoemde brief aan Risseeuw suggereert.Ga naar voetnoot26 | |||||||
Primaire literatuur
| |||||||
[pagina 24]
| |||||||
|
|