| |
| |
| |
‘En toch is alles echt gebeurd’
Over Slaaf Kindje Slaaf van Dolf Verroen
Liselotte Dessauvagie
Het slavernijvenster in de Canon van Nederland
In 2006 werd de cultuurhistorische Canon van Nederland door de commissie Van Oostrom gepresenteerd. Deze Canon biedt vijftig vensters op de historie van Nederland; in vijftig onderwerpen wordt getoond hoe de cultuurhistorische ontwikkeling van Nederland verlopen is (Entoen.nu, 2013). Het doel is om samenhang aan te brengen tussen historische gebeurtenissen en de geschiedenis van Nederland en door de vensters het chronologisch inzicht van leerlingen in het nationale verleden te vergroten. Volgens Couwenberg (2001, p. 20) is het besef van een gemeenschappelijk verleden als natie onderdeel van identiteitsbesef van Nederlanders. De canon dient als kapstok voor de kennis over vaderlandse cultuur en geschiedenis voor het onderwijs (Van Haalen & Kieft, 2012).
Van meet af aan zijn boeken, naast films, gekoppeld aan de vijftig vensters van de Canon van Nederland omdat ‘het jeugdboek naar oordeel van de commissie een waardevolle bondgenoot voor de canon is’ (Commissie van Oostrom, 2006). Bovendien stelt de commissie vast dat de Nederlandse jeugdliteratuur veel historische romans bevat die bij een venster van de canon aansluiten.
De bedoeling van de jeugdboeken bij de vensters is dat ze bijdragen aan een beter begrip van de onderwerpen die bij de vensters aan bod komen. ‘Aan de hand van verhalen leren kinderen betekenis geven aan hun ervaringen en de wereld om hen heen. Verhalen werken motiverend en helpen de leerstof te blijven hangen’ (Commissie van Oostrom, 2006, p. 30). In de Canon zijn voor de hand liggende vensters als de Tweede Wereldoorlog en Willem van Oranje opgenomen. Ook zijn er minder toegankelijke vensters die door het onderwijs als ‘lastig’ worden ervaren.
| |
| |
Voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld de vensters van Spinoza en Eise Eisinga. Slavernij is een ‘moeilijk’ venster in die zin dat het een zogenoemde zwarte bladzijde uit de vaderlandse geschiedenis beschrijft. In de loop van de jaren zijn er vele jeugdromans over dit onderwerp verschenen. De slavernij houdt schrijvers - iets meer dan 150 jaar na de afschaffing van ervan - nog altijd bezig.
Het is dit venster dat in mijn thesis voor de master Jeugdliteratuur centraal stond. In deze thesis ben ik nagegaan hoe het Nederlandse slavernijverleden in vijf Nederlandse historische jeugdboeken, opgenomen in de cultuurhistorische Canon van Nederland, gerepresenteerd wordt. Centraal stond de vraag hoe werd omgegaan met de voor historische jeugdboeken kenmerkende spanning tussen vreemdheid en vertrouwdheid, zowel voor wat betreft de setting als ook voor wat betreft de normen en waarden, en de spanning tussen feit en fictie (Joosen & Vloeberghs, 2008, p. 159-161; Van Lierop-Debrauwer, 2012, p. 103-104). De boeken die zijn onderzocht, zijn Paddeltje. De scheepsjongen van Michiel de Ruijter van Joh. H. Been (1908), Marijn bij de lorredraaiers van Miep Diekmann (1965), Vrijgevochten van Thea Beckman (1998), Slaaf Kindje Slaaf van Dolf Verroen (2006) en Schoenen voor een slaaf van Joyce Pool (2010). De selectie is bepaald door de spreiding in de tijd: het boek van Been verscheen minder dan vijftig jaar na de afschaffing van de slavernij, het boek van Pool bijna 150 jaar erna. Na een korte samenvatting van het beeld van het Nederlandse slavernijverleden in alle vijf de boeken, wordt in deze bijdrage langer stilgestaan bij Slaaf Kindje Slaaf van Dolf Verroen, omdat dit boek in het corpus een bijzondere plaats innam vanwege het vertelstandpunt en de focalisatie.
| |
Beeld van Nederlands slavernijverleden in vijf historische jeugdboeken
In alle boeken speelt de slavernij zich ver van Nederland af, in de overzeese kolonies zoals Suriname (Schoenen voor een slaaf) en Curaçao (Marijn bij de lorredraaiers) of in het noorden van Afrika (Paddeltje en Vrijgevochten). De slaven werken op de plantages, als bedienden in huis of als persoonlijke lijfknecht. Slavernij kent rangen en standen. Blanke kolo- | |
| |
nisten hebben de macht in handen en vinden over het algemeen slavernij volstrekt vanzelfsprekend en noodzakelijk voor een goed functioneren van de plantage en de maatschappij. Zwarte mensen hebben het nooit voor het zeggen in deze boeken.
Slaven worden verhandeld op de slavenmarkt (Vrijgevochten, Slaaf Kindje Slaaf en Schoenen voor een slaaf) die voorgesteld wordt als een soort paardenmarkt. Naast de zwarte slaven werken er ook blanke slaven (Paddeltje, Marijn bij de lorredraaiers en Vrijgevochten). Dit zijn, in deze boeken, gevangen genomen Nederlanders die voor korte of langere tijd aan de slag moeten voor hun aanvaller, hun meester. Opvallend gegeven is dat alle drie deze blanke slaven uiteindelijk in de gunst vallen van hun meesters. Ze krijgen alle drie de dochter van de meester onder hun hoede of aangeboden als huwelijkspartner.
Nederland leek in de tijd van de slavernij wel voornamelijk uit Zeeland te bestaan, daar zaten de rijke koopmannen en vertrokken veel schepen. Zowel in Paddeltje, Vrijgevochten als Schoenen voor een slaaf worden de Zeeuwen neergezet als trots, eigenwijs, ondernemend, geldbelust en zuinig. Voor blanke mannen is het heel normaal om kinderen bij slavinnen te verwekken (Marijn bij de lorredraaiers, Vrijgevochten en Slaaf Kindje Slaaf). Slaven zijn over het algemeen stil, ze zijn onmondig. Slaven gaan liever dood dan dat ze doorgaan met leven in erbarmelijke omstandigheden. Het zijn niet de wreedheden, het harde werken of de erbarmelijke omstandigheden die het leven van de slaven schrijnend maakt. Het is het gemis aan een fundamenteel gevoel van vrijheid. Daarom zegt de slaaf Mkamba in Vrijgevochten (p.120) ‘Doodgaan is niet erg.’ Het is de ultieme bevrijding uit slavernij.
| |
Slaaf Kindje Slaaf
De roman Slaaf Kindje Slaaf van Dolf Verroen neemt in het corpus een bijzondere positie in door een afwijkend perspectief op de slavernij en verdient om die reden aparte aandacht. Verroen kiest voor de dochter van een plantagehouder als hoofdpersonage en niet voor een blanke protagonist die wat verder van de slavernij afstaat of voor een slaaf zoals in de andere boeken. De vanzelfsprekendheid van slavernij in haar leven is in de
| |
| |
huidige tijd maar moeizaam in te voelen. De hierna volgende analyse werpt een licht op de wijze waarop Dolf Verroen juist door dit vertelperspectief een indringend beeld van slavernij neerzet.
Dolf Verroen schreef in 2006 het boek Slaaf Kindje Slaaf, dat uitkwam bij uitgeverij Ger Guijs. In het nawoord vertelt hij dat hij al in 1976 geinteresseerd raakte in de slavernij toen hij met auteur Miep Diekmann op reis ging naar Suriname (p. XCIII). Het boek dat hij erover wilde schrijven, kwam echter niet op gang. Zelfs na een tweede bezoek aan Suriname en een reis naar Ghana, duurde het nog enkele jaren voordat Verroen het verhaal op papier kreeg.
Het verhaal bestaat uit veertig ongenummerde, maar getitelde scènes over Maria, een meisje van net twaalf jaar dat op een plantage woont in een niet nader genoemd land in een niet nader gespecificeerde tijd. De zinnen en hoofdstukjes zijn kort en kernachtig. Daarna volgen drie pagina's nawoord van de auteur waarin hij uitlegt hoe dit boek tot stand is gekomen en wat de verhouding is tussen feit en fictie: ‘Alle mensen in dat verhaal zijn verzonnen, ik weet niet waar het zich afspeelt, toch is alles echt gebeurd’ (p. XCV). Het verhaal is dus volledig fictief en staat los van historisch controleerbare feiten. Desalniettemin benadrukt Verroen door de laatste zinsnede dat dit fictieve verhaal model staat voor hoe het er in die tijd aan toe ging. De nadruk ligt daardoor toch op de feitelijkheid van het verhaal.
| |
Een slaaf cadeau
Maria is jarig en ze wordt twaalf jaar. Ze maakt zich zorgen over of ze wel borstjes krijgt. Haar grootouders en tantes komen op bezoek en ze krijgt cadeaus. De slaven die het gezin houdt, dansen en zingen voor haar. Van haar vader krijgt ze een slaafje, Koko, cadeau.
Maria is blij met haar slaafje dat alles keurig uitvoert. De vader van Maria koopt een nieuwe slavin op wie hij een oogje heeft, tot ergernis van haar moeder. Vader vertrekt voor een poosje naar grootvader die een beroerte heeft gehad. Nu leidt moeder de plantage met straffe hand. Ze slaat de nieuwe slavin met haar schoen zodat deze verminkt raakt. Tussendoor komen de tantes regelmatig op de thee en bespreken het leven op de
| |
| |
plantage. Maria maakt zich ondertussen nog steeds zorgen over haar borstjes en denkt dat ze later met Lukas, zoon van tante Erda, zal trouwen.
Vader komt terug naar huis omdat grootvader hersteld is. Er wordt besloten om Koko en de verminkte slavin te verkopen en Maria mag na enig aandringen mee naar de slavenmarkt.
Thuis krijgt Maria nu slavin Oela, die bij tante Erda vandaan komt. Dan krijgt Oela plotseling een baby. Tante Erda zegt nergens van te weten. Ze vertelt dat Lukas een jaar naar het buitenland gaat. Maria denkt na over Lukas en vraagt zich af hoe baby's in buiken van moeders terecht komen.
Wanneer Oela de baby moet voeden wil Maria dat wel eens zien. Ze constateert dat de baby te wit is en dus geen slaaf als vader kan hebben. Ze dwingt Oela te zeggen van wie de baby dan wel is. Maria is diep geschokt als het kind van Lukas blijkt te zijn. Ze is diep beledigd en vertelt het aan haar moeder, maar die reageert laconiek. Maria krijgt een gouvernante en dat vindt ze wel leuk.
Het verhaal wordt chronologisch verteld
vanaf het moment dat Maria jarig is tot ze les krijgt van de gouvernante.
Op de rode kaft staat onder de sierlijke witte letters met de titel Slaaf Kindje Slaaf een ingekleurde tekening van Maria met hoed en haar zwarte slaafje Koko. Hij kijkt ietwat angstig op naar haar terwijl zij enigszins neerbuigend naar hem kijkt en met haar waaier wappert. Uit de hautaine houding van Maria en de onderdanige blik van Koko zijn de verhoudingen direct duidelijk zichtbaar: Maria is de baas over Koko.
De titel Slaaf Kindje Slaaf lijkt een ironische verwijzing naar het welbekende bakerliedje Slaap Kindje Slaap. Een geruststellend liedje waarin de toegezongene zich nergens druk over hoeft te maken, zoals hoofdpersoon Maria zich ook nooit druk maakt over de slaven.
De illustraties, inclusief die op de voorkant, zijn van de hand van Veronica Nahmias en zijn met houtskool gemaakt. De schetserige stijl geeft genoeg details om gezichtsuitdrukkingen te kunnen waarnemen. De
| |
| |
zwarte slaven zijn donker gemaakt door de houtskool met water uit te wrijven. De slaven lijken daardoor sterker van het papier af te komen en ze spelen in de illustraties de hoofdrol. De tekeningen geven de slaven daarmee de stem die ze in de tekst niet hebben.
| |
Slavernij was overal
Uit het verhaal wordt niet duidelijk waar Slaaf Kindje Slaaf zich afspeelt. Door de vermelding van de theeplantage weet de lezer dat het zich ergens in een overzeese kolonie afspeelt. Omdat Verroen in het nawoord aangeeft dat het idee voor dit boek op een reis naar Suriname ontstaan is (p. XCIII), is het aannemelijk dat het verhaal in Suriname gesitueerd is. Verroen (p. XCV) zegt zelf dat hij niet weet waar het zich afspeelt: slavernij kwam overal voor.
De omgeving van de plantage waar het verhaal van Maria zich afspeelt wordt nauwelijks in de tekst beschreven. Maria woont op een plantage waar thee verbouwd wordt (p. XLII), waar het warm is (p. XXXIII) en waar palmbomen groeien (p. XXXV).
De meeste informatie over de omgeving komt uit de tekeningen waarop te zien is dat Maria in een statig huis woont (p. XXXIV), een plantagehuis. Het interieur van het huis zoals de kroonluchter (p. XIII) en de versierde stoelen (p. XXXVIII) benadrukken de rijkdom van Maria's familie. De dames dragen chique jurken, dragen hun haar opgestoken en wuiven zich koelte toe met een waaier (p. XII en XXV). De slavinnen dragen een eenvoudige jurk en soms een hoofddoek (p. LXV) terwijl de slaven een simpel hemdje en broek of schortje dragen (p. XVII en XXI).
De woorden Nederland of Holland komen niet in het boek voor. Het is aannemelijk dat ook hier weer geldt dat nationaliteit niet belangrijk is, omdat slavernij overal voorkwam. Over de slaven wordt gezegd dat ze uit Afrika komen (p. XXIII) en dat je ze daarom niet te vrij moet laten (p. XXII). Heden ten dage is dit een zeer denigrerende uitspraak, maar door de tantes wordt dit heel anders ervaren. Zij vinden dit een volstrekt normale opmerking.
De historische tijd wordt nergens gespecificeerd. Aan de hand van bijvoorbeeld de manier waarop de blanken in dit verhaal als vanzelfsprekend
| |
| |
de baas zijn over de slaven kan de lezer afleiden dat het zich ergens in de tijd van de slavernij moet afspelen. Verdere aanwijzingen voor de historische tijdsbepaling zijn het vervoer per koets en het feit dat Maria niet naar school gaat, maar een gouvernante krijgt. Ook het feit dat vader als hij bij grootvader is iedere dag een telegram stuurt, is een aanwijzing voor de historiciteit van het verhaal. De techniek van de ‘telegram’ werd pas in 1852 bedacht en het woord werd pas in 1879 in het Nederlands ingevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat het verhaal zich ver in de tweede helft van de negentiende eeuw afspeelt.
| |
Schaamteloos
Hoofdpersoon Maria is een meisje van net twaalf jaar dat duidelijk gewend is aan het leven op de theeplantage. In haar wereldbeeld is het hebben van slaven volstrekt normaal. Ze is blij met haar slaafje op haar verjaardag, maar maakt zich drukker over het feit dat het zweepje niet in haar tas past (p. XVI) dan over Koko zelf. Haar leven bestaat uit zorgen over puberzaken als het al dan niet krijgen van borstjes. Ze heeft geen vriendinnen, broers of zussen en leeftijdgenootjes om mee te spelen, althans die worden niet vermeld. Ze vult haar dagen met ronddwalen op de plantage waarbij ze zich verveelt (p. XXXIII-XXXV). En ondanks haar aanvankelijke weerstand (p. LV) is ze uiteindelijk blij met haar gouvernante (p. XC). De gouvernante biedt een dagbesteding en nieuwe perspectieven.
Maria is naar hedendaagse begrippen schaamteloos in haar oordelen over en acties naar de slaven. Ze weet niet beter, voor haar hoort het zo, het is ook wat haar ouders doen. Die houden met slaan de slaven in het gareel en dus reageert Maria ook zo:
Ik wou dat Oela kwam.
Ik heb een slavin van mama,
maar alles gaat verkeerd.
Ik krijg niets op tijd.
Mijn waswater is bijna koud,
mijn voetendoek niet schoon,
er zitten haren in mijn borstel
| |
| |
en het zilver wordt niet gepoetst.
Gisteren heb ik mijn zweep gebruikt.
Het hielp niet.
Alleen gejammer en gekrijs.
(p. LXVI)
Voor Maria is het vanzelfsprekend dat de slaven alles voor haar regelen en ze raakt geïrriteerd wanneer het niet gaat zoals zij bedacht heeft. Ze schroomt dan niet om haar macht kracht bij te zetten door middel van haar zweepje.
Maria maakt in het verhaal weinig ontwikkeling door. Ze blijft statisch en afstandelijk. Ze is vooral bezig met zichzelf en is weinig gericht op haar omgeving. Voor haar ouders heeft ze respect en ze is begaan met het verdriet van haar moeder als haar man, Maria's vader, haar ontrouw is (p. XXXI).
Ik zag hoe hij naar zijn slavin keek.
Ik kan het niet beschrijven.
Ik schrok ervan.
Papa bracht zijn slavin naar buiten,
Naar haar huisje.
Mama huilde.
Ik deed mijn oren dicht,
maar ze bleven open.
Koko kwam naar me toe.
Hij keek me vragend aan.
Ik gaf hem een klap.
(p. XXIX)
De lezer moet hier zelf invullen dat moeder verdrietig is over de nieuwe slavin van vader. Maria zelf begrijpt nog niet goed hoe dat werkt, ze weet wel dat haar vader speciale gevoelens heeft voor slavinnen en dat dit moeder verdrietig maakt (p. XXIX). Haar frustratie hierover reageert ze, als vanzelfsprekend, af op Koko.
| |
| |
Later op de slavenmarkt, waar ze net Koko en de slavin met het litteken verkocht hebben, zorgt Maria ervoor dat vader niet weer een nieuwe slavin voor zichzelf koopt.
Papa keek of hij verliefd was.
Ik dacht aan mama
en ik pakte zijn hand.
Kom papa, kom.
We moeten naar huis.
Het was of hij wakker werd.
Ja, ja, zei hij. We gaan.
(p. LXV)
In dit fragment kan Maria zijn blik inmiddels duiden als verliefdheid en, denkend aan haar moeder, haar vader weerhouden van de koop. Maria weet haar vader gemakkelijk om haar vinger te winden. In eerste instantie mag ze niet mee naar de slavenmarkt. Ze kijkt hem lief aan, doet ‘een beetje onderdanig en heel schattig’ en dan mag het toch (p. LVII). Maria weet dus al goed te manipuleren in haar eigen voordeel.
| |
Vanzelfsprekend
In de vanzelfsprekendheid waarmee Maria slavernij accepteert, volgt zij haar ouders en andere mensen in haar omgeving. De vader van Maria is trots op zijn dochter, maar hij spreekt haar niet veel; Maria is meer omringd door haar moeder en tantes. Vader treedt op als statig gezinshoofd, bijvoorbeeld wanneer hij een gouvernante voor Maria regelt. Vader laat zich door Maria weerhouden van de aankoop van een nieuwe slavin. Vader is een man die het volstrekt normaal vindt dat hij slavinnen voor zijn eigen gerief regelt, ondanks het verdriet dat hij zijn vrouw hiermee aandoet.
De moeder van Maria is enerzijds zorgzaam voor haar dochter. Anderzijds is ze wat afstandelijk en duwt ze Maria weg, wanneer Maria haar wil troosten (p. XXXI). Moeder heeft zo haar eigen methoden om haar ongenoegen ten opzichte van haar man te laten blijken, zoals het verminken
| |
| |
van de mooie slavin (p. XLVIII). Voor haar is het bestieren van een theeplantage en het in dienst hebben van slaven de gewoonste zaak van de wereld.
Koko is het slaafje dat Maria op haar twaalfde verjaardag krijgt. Hij voert alle opdrachten van Maria zonder morren uit maar kijkt daarbij wazig voor zich uit, hij lijkt niet helemaal aanwezig, hetgeen Maria irritant vindt (p. XX). De tantes raden aan hem te verkopen, iets wat Maria liever niet wil, ze is kennelijk toch gehecht geraakt aan hem (p. XXXIX, LI en LVI). Koko ondergaat alles gelaten, hij laat nergens weten wat hij van de zaken vindt. Op de illustraties kijkt hij voortdurend treurig voor zich uit.
Slavin Oela komt bij tante Erda vandaan. Uit het feit dat tante Erda Lukas naar het buitenland stuurt en rood wordt als de baby ter sprake komt, valt af te leiden dat ze wel degelijk wist dat ze een zwangere slaaf verkocht. Oela is gehoorzaam en onderdanig, ze biedt nooit weerwoord, ook niet wanneer ze geslagen wordt (p. LXXIII). Zowel Oela als Koko lijken te berusten in hun lot en het vanzelfsprekende van slavernij te aanvaarden.
Lukas is het object van Maria's affectie. Ze adoreert hem en denkt veel over hem na, ze wil later trouwen met hem. In het verhaal wordt alleen óver hem gesproken, zelf komt hij er niet in voor. Uit de verschillende verhalen ontstaat een beeld van een rijkelui's zoon die slaven als gebruiksvoorwerp behandelt en weinig interesse in Maria toont.
De tantes en grootouders spelen een verbindende rol in het verhaal. Door de ziekte van grootvader moet vader een tijdje van huis. De tantes komen iedere week op bezoek en bespreken met moeder de roddels en het leven. De tantes zijn ook sturend, ze raden bijvoorbeeld aan om Koko te verkopen en Oela als slavin te nemen.
In Slaaf Kindje Slaaf wordt de spanning tussen vreemdheid en vertrouwdheid behoorlijk op de spits gedreven. Eigenlijk benadrukt alles in dit boek vreemdheid voor de hedendaagse lezer. Het is vooral de volledige vanzelfsprekendheid waarmee Maria en haar familie met de slavernij omgaan die in dit boek voor vervreemding zorgt:
| |
| |
Wat absoluut vanzelfsprekend is voor een kind dat ten tijde van de slavernij opgroeit en dat tot de heersende klasse hoort, botst ongenadig met de ideologie van verdraagzaamheid, gelijkheid en politieke correctheid waarmee de kindlezer van vandaag vertrouwd is.
(Joosen & Vloeberghs, 2008, p. 167)
De belevingswereld van de hedendaagse lezer en die van Maria staan haaks op elkaar, waardoor het voor de lezer bijna niet mogelijk is om zich met Maria of andere personages te identificeren. Doordat de lezer voortdurend via het ik-vertelstandpunt en de focalisatie vanuit Maria met haar opvattingen wordt geconfronteerd, heeft Slaaf Kindje Slaaf een vervreemdend effect.
De vanzelfsprekende normen en waarden van Maria ten aanzien van slaven staan in groot contrast met het hedendaags perspectief. Maria en haar familieleden zijn zonder meer wreed naar de slaven toe, zonder zich er evenwel van bewust te zijn. Voor hen is het vanzelfsprekend om slaven als dingen en niet als mensen te behandelen. Een van de meest ontluisterende voorbeelden is de manier waarop tante Elisabeth vertelt hoe ze ervoor zorgde dat de baby van een slaaf stil werd.
Weet je nog dat ik was gaan roeien?
Het kind van mijn slavin ging tekeer...
Onverdraaglijk.
Ik heb er drie keer wat van gezegd,
toen was mijn geduld op.
Ik heb het opgepakt
en een tijdje onder water gehouden.
Toen was het goed stil.
Dat verzeker ik je.
Tante Amy knikte:
Slavinnen zijn een ramp, een ramp.
Mama liet de thee afruimen.
(p. LXXVIII)
| |
| |
Terwijl de lezer nog moet verwerken dat het kind van de slavin voor eeuwig stil zal zijn, omdat het is verdronken, gaat moeder over tot de orde van de dag. De aanwezigen reageren instemmend op het verhaal. Slavinnen, dat is gedoe.
Maria heeft een heel ander beeld over slaven dan nu gebruikelijk is. In haar ogen zijn slaven er om de blanken te dienen en als dat niet helemaal naar haar zin gaat, irriteren ze haar. Wanneer ze voor haar verjaardag dansen valt haar opeens op ‘hoe zwart ze zijn, hoe mooi wit ik ben’ (p. IX). De liefde voor haar moeder en vader past echter wel in hoe daar tegenwoordig over wordt gedacht. Ze is begaan met hen en wil graag dat zij gelukkig zijn, ze probeert haar moeders verdriet te stelpen, die dat echter niet toelaat.
Slavernij staat in het gehele boek centraal en dan vooral de omgang van Maria en haar familie hiermee. Zoals Bas Maliepaard (2006) in zijn recensie van het boek in Trouw beschrijft: ‘In korte, stellige zinnen vertelt ze haast emotieloos en zonder enige vorm van zelfreflectie over de manier waarop haar familie de slaven behandelt’. Maria ziet een ‘mensje’ dubbelgevouwen in een schaal zitten als ze Koko cadeau krijgt. Ze is blij dat Koko een gehoorzaam slaafje is, maar dat hij niets weet en wazig voor hem uitkijkt, vindt ze maar stom. Bijna genoeg om hem te slaan, iets wat volledig geaccepteerd en normaal gevonden wordt. Zo slaat moeder de slavin van vader gemeen hard met de hak van haar schoen. ‘Zo, zei ze tevreden, mooi is ze in ieder geval niet meer’ (p. XLIX). De tantes laten Koko een gevallen taartje oplikken. Een vernederende situatie die voor de hedendaagse lezer ongemakkelijk aanvoelt, maar die de tantes zelf hilarisch vinden (p. XXV). Dat slaven geen enkel eigen bezit hebben wordt duidelijk wanneer Maria van Oela wil weten wie de vader van de baby is:
Van wie is het?
Ze begon te huilen.
Ze keek smekend naar me op.
Als je het niet zegt, zei ik,
pak ik het af.
O juffrouw, juffrouw, gilde ze.
Niet mijn kind.
| |
| |
Het is jouw kind niet.
Het is mijn kind.
Ik kan ermee doen wat ik wil.
(p. LXXXIII-LXXXIV)
Maria maakt in de laatste drie zinnen kort, maar krachtig duidelijk dat de blanken werkelijk alle macht over de slaven hebben, niet alleen zijn de slaven zelf lijfeigenen, ook hun kinderen.
Een laatste voorbeeld van de totale onverschilligheid van Maria en haar familie naar het welzijn van de slaven wordt duidelijk in het hoofdstukje Lekker. Een weggelopen slaaf krijgt twintig zweepslagen en gilt het uit. Eigen schuld, vindt moeder. Zij en Maria zijn aan het toetje dat zó lekker smaakt dat ze wel meer lusten. De slavin die bedient kan het gegil niet aanhoren maar moeder kijkt slechts ontstemd, waarschijnlijk over het brutale gedrag van de slavin.
| |
‘Plaatsvervangende schaamte’
Slaaf Kindje Slaaf is een gedurfd boek, zo vindt ook recensent Bas Maliepaard in Trouw:
Dolf Verroen kiest niet voor een invoelbaar slachtofferperspectief of voor het verhaal van een dader die tot inkeer komt, zoals jeugdauteurs meestal doen. (...) Het even onprettige als intrigerende boek (...) bezorgt de lezer het ongemakkelijke gevoel van plaatsvervangende schaamte dat lang blijft zeuren. Verroen (...) laat zijn lezer diep nadenken en zelf oordelen.
(Maliepaard, 2006)
Volgens Maliepaard moet de lezer zelf een oordeel vormen over de gebeurtenissen. Dat dit niet gemakkelijk is komt door de grote mate van vervreemding, er zijn weinig aanknopingspunten met de hedendaagse kijk op mensenrechten en ideeën over verdraagzaamheid. Door de keuze van focalisator laat Verroen zien dat het perspectief van onze huidige representatietijd op de historische gerepresenteerde tijd slechts één van de
| |
| |
mogelijkheden is (Joosen & Vloeberghs, 2006, p. 168). Juist door dit ongebruikelijke en ook ongemakkelijke vertelstandpunt te kiezen benadrukt Verroen extra de wreedheid van de slavernij en de onmondigheid van de slaven en zorgt hij dat Slaaf Kindje Slaaf een vervreemdend effect heeft.
| |
Primaire Literatuur
Been, Joh. H., Paddeltje. De scheepsjongen van Michiel de Ruijter. Alkmaar, Kluitman, z.j., 47e druk. (1e druk: Alkmaar, Kluitman, 1908) |
Beckman, Thea, Vrijgevochten. Rotterdam, Lemniscaat, 1998. |
Diekmann, Miep, Marijn bij de lorredraaiers. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1994. (1e druk: Amsterdam, Leopold, 1965) |
Pool, Joyce, Schoenen voor een slaaf. Drunen, Delubas, 2010. |
Verroen, Dolf, Slaaf Kindje Slaaf. Rotterdam, Ger Guijs, 2006. |
| |
Secundaire Literatuur
Commissie van Oostrom, Entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Deel A, 2009. Geraadpleegd op 10 maart 2013 via: http://www.entoen.nu/doc/Can onrapport_A.pdf |
Couwenberg, S.W., ‘Nationale identiteit. Van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging’. In: S.W. Couwenberg (red.), Civis Mundi Jaarboek 2001. Budel, Damon, 2001. |
Entoen.nu, 2013. Geschiedenis. Geraadpleegd op 03 mei 2013 via: http://www.entoen.nu/primair-onderwijs/didactisch-concept/leerplan-(slo)/geschiedenis |
Haalen, J. van & M. Kieft, De canon in het basisonderwijs. Utrecht, Oberon, 2012. Geraadpleegd op 25 april 2013 via: http://www.entoen.nu/doc/Oberon_Canon_in_het_basisonderwijs_201 2.pdf |
Joosen, V. & K. Vloeberghs, Uitgelezen jeugdliteratuur. Leuven, Lannoo-Campus, 2008. |
| |
| |
Lierop-Debrauwer, H. van, ‘Strijdvaardig en eigenzinnig. Jacoba van Beieren in de Nederlandse jeugdliteratuur.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 87, 2012, p. 102-118. |
Maliepaard, B., ‘Als cadeau krijgt ze een Afrikaans slaafje.’ In: Trouw, 14 oktober 2006. |
|
|