Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Dag jongen...
| |
[pagina 121]
| |
contract, eentje waarbij de illustrator ook een graantje mocht meepikken van de opbrengsten van eventuele herdrukken. Dat was nieuw! De Madeliefboeken van Guus Kuijer werden een groot succes, en zo kwamen er warempel kaas en vlees op Mances brood! Zij is het nooit moe geworden daarover met een grote zucht van opluchting te praten. Tien jaar later, toen Reinold Kuipers met pensioen was en een gepassioneerd ‘zondagsdrukker’ was geworden, wilde hij een centsprent maken van een dierenverhaal van Toon Tellegen, die nog maar net van dichter tot kinderboekenschrijver was gebombardeerd. Reinold herinnerde zich Mances oude ‘stiel’, de stevige silhouetten, de knipsels uit de jaren van De Arbeiderspers. Hij vroeg of Mance voor hem linoleum wilde snijden, want dat kon hij meteen op zijn pers leggen.Mance ging met enthousiasme aan het werk, en zo ontstond het silhouet van ‘de eekhoorn’, stevig, zwierig, elegant. Ary Langbroek, de nieuwe uitgever van Querido, vroeg Mance meteen om het volgende boek met dierenverhalen van Toon Tellegen, Toen niemand iets te doen had, te illustreren. Mance, voor haar dertigste jarenlang in het Montessori-onderwijs werkzaam, voelde zich uitermate thuis in de kinderwereld van Guus Kuijer, en zijn blik op die wereld was haar uit het hart gegrepen. Nu, bij het werk voor Toon Tellegens vele ‘verhalen over de eekhoorn en de andere dieren in het bos’, groeide opnieuw een hechte band met een auteur. Met Schwung en plezier ging Mance nieuwe technieken onderzoeken. En er gebeurde meer. Langzaam begon de officiële waardering voor haar werk te veranderen. Ik herinner u: voor Op je kop in de prullenbak kreeg Guus Kuijer een Gouden Griffel. Mance kreeg niets. Toen niemand iets te doen had van Toon Tellegen werd bekroond met een Gouden Griffel. Mance kreeg niets. Zo hoorde Mance lange tijd bij wat zij sarcastisch noemde: de club van de niet-bepenseelden, waarbij ook Jenny Dalenoord en Fiep Westendorp hoorden. Je zou hen ‘the lost generation’ kunnen noemen. Het lukte Mance doorgaans opperbest haar teleurstelling achter een superieur glimlachje te ver- | |
[pagina 122]
| |
bergen. Alleen uit de felheid waarmee ze de keuze van de jury's becommentarieerde en soms afkeurde - en als Mance fel werd kon je maar beter dekking zoeken! - kon je opmaken hoezeer het uitblijven van enige officiële blijk van waardering haar stak. Maar er kwam tegenwind: Mance Post was de éérste illustrator van wier werk in het Letterkundig Museum in Den Haag een overzichtstentoonstelling werd georganiseerd. En toen Mance in 2007, al een broze oude dame met een stok, het toneel opklauterde om haar eerste Zilveren Penseel in ontvangst te nemen (voor haar illustraties bij Toon Tellegens Midden in de nacht), rees de zaal, met daarin veel van haar jongere collega's, spontaan overeind voor een staande ovatie, een unieke gebeurtenis als het om Zilver gaat, en velen van u die erbij waren zullen er met ontroering aan terug denken. In 2007 werd er een magnifieke kroon op het levenswerk van Mance Post gezet: de allereerste Max Velthuijsprijs ging naar háár. Gerechtigheid, dat niet alleen, maar opnieuw een grote zucht van (financiële) opluchting voor Mance. Haar zicht ging hard achteruit, lang zou ze niet meer kunnen werken. En ze was zó gehecht aan haar souterrainwoning aan de Prinsengracht waarmee ze in ruim veertig jaar volkomen vergroeid was geraakt. Een illustratorenpensioen bestaat er nog niet. Maar met het geld van die oeuvreprijs wist ze zich veilig, kon ze zo nodig hulp en eventueel verpleging thuis financieren. En kon ze zelfs af en toe iets lekkers van Holtkamp, het beroemde banketbakkershuis van om de hoek, laten komen ook...
‘Ouderdom maakt roekeloos,’ zei Mance wel eens innig tevreden. Ik zie haar nog bij Querido aan het Singel aan een lange witte tafel zitten, naast vormgeefster Barbara van Dongen bij wie ze zich volkomen in veilige en vakbekwame handen voelde. Ze zaten samen met een aantal uitgeknipte dierenfiguren te schuiven over vellen prachtig gekleurd zijdepapier die Mance had meegebracht: ze werkten aan de illustraties voor een nieuw boek van Toon Tellegen. Opeens zei Mance, serieus en met een ondertoon van ‘geen aanstellerij hier’: ‘Maar Barbara, als we die reiger er in niet in krijgen dan doen we het toch zo?’ En kordaat pakte Mance de reiger beet en knipte hem zijn poten af - ouderdom maakt roekeloos. | |
[pagina 123]
| |
Voor Mance was dat gevoel van veiligheid bij Querido, het besef van de grote vakbekwaamheid van Barbara van Dongen Torman, en van uitgever/vormgever Ary Langbroek van het grootste belang. Ze was bij ons kind aan huis. ‘Querido is mijn derde familie, naast de Posten en de Carmiggelts,’ zei ze wel eens. En bij de uitgeverij voelde iedere nieuwe generatie ook al snel een binding van liefde en respect voor deze open-minded, scherpzinnige, aristocratisch optredende vrouw. Dik Zweekhorst, mijn opvolger bij Querido, schreef de dag na Mances overlijden vanuit zijn vakantieadres op Curaçao: ‘Ik herinner me nog goed hoe ik de illustraties voor Een lied voor de maan bij haar ophaalde. Ze kon er door haar ogen niet meer aan werken. We stonden in dat achterkamertje, en na ze bekeken te hebben gaf ze me de envelop en zei: “Dat was het dan.” Ze was merkbaar ontroerd en maakte niet meteen een relativerende opmerking (zoals ze meestal deed). Ik weet niet meer wat ik gezegd heb - wat kon ik zeggen? Maar ik vond het heel aangrijpend.’
Mance was bij mij thuis een graag geziene gast in de tijd dat ze mijn smalle, hoge drie trappen nog op kon. ‘Als je weer eens een gewaagde combinatie aan tafel hebt, praat ik de boel wel aan elkaar,’ zei ze. En ze hield zich steeds weer aan haar woord, voor niemand bang en van alle markten thuis. Ik herinner me een oudejaarspartij waarbij ze met een grote boodschappentas verscheen. Wij verwachtten dat daar iets lekkers, of eventueel iets komisch, feesthoedjes of zo, uit te voorschijn zou komen. Maar op onze nieuwsgierige vragen antwoordde Mance doodleuk: ‘Nee hoor, niets dan oude kranten. Straks moet ik de Leidsestraat weer over, en dan is die tas een prachtig wapen!’ We hebben Mance natuurlijk niet alleen naar huis laten lopen, in die Amsterdamse nieuwjaarsnacht. Aidan Chambers, die Mance bij mij aan tafel heeft leren kennen, en die sindsdien een trouwe vriend en bezoeker van Mance is geworden, schreef me: ‘On the wall of our front room, there is a linocut of an owl sitting on a beam, which she gave me many years ago. I treasure it as I did her. She was always a confidente, and was always a wise friend and consellor, who guided and comforted me more than once.’ Vijfendertig jaar heb ik aan het raam van Mances souterrain geklopt. Vijfendertig jaar lang heb ook ik daar, met een kop thee en een koekje op de hoek | |
[pagina 124]
| |
van de bank, mijn hart kunnen luchten, raad en advies gekregen, de meest uiteenlopende mensen, en steeds weer nieuwe generaties kinderen, ontmoet, en ademloos geluisterd naar verhalen over haar sterke moeder, haar innig beminde en bewonderde vader, de grimmige oorlogsjaren, haar arrestatie in het huis van haar vriendin Annelies Romein (dochter van) waar terzelfder tijd de jonge Ab Herzberg (zoon van) ondergedoken zat, haar Montessoritijd, haar band met vier generaties Carmiggelt... Vijfendertig jaar heb ik, als ik weer door het raam naar buiten klom, achter mijn rug gehoord: ‘Dag jongen, dag hoor!’ - vijfendertig jaar lang heb ik kunnen omkijken naar dat steeds frêler wordende figuurtje in het halfdonker, en, ieder jaar weer ietsjes harder, terug kunnen roepen: ‘Dag Mansje, tot vlug!’
Dank je wel Mance! |
|