Duveke heeft sinds die gebeurtenis niet meer gesproken. Dit hele deel speelt op de dag van de begrafenis, met terugblikken van Olivier naar de tussenliggende dagen waarin Rifka gezocht en gevonden is. De lezer kijkt mee met Olivier voor wie de dood van Rifka eveneens een raadsel is. Zo krijgt de lezer nog steeds geen antwoorden en loopt de spanning nog verder op. Zowel de breuk in de chronologie als de keuze voor wisselende, beperkte gezichtspunten werkt dus bijzonder spanningverhogend.
In het derde deel, ‘Tijdens’, staat Rifka centraal. We volgen haar lotgevallen in de tussenliggende dagen, de dagen van de schijnontvoering. Maar ook nu blijft een antwoord op de vragen uit; pas helemaal aan het einde komt de ontknoping. Dit derde gedeelte wordt verteld in de zelden voorkomende jij-vorm: Rifka wordt toegesproken. Dat is een goed gekozen vorm om twee redenen. Ten eerste past de jij-vorm uitstekend bij het personage Rifka, dat vervuld is van zichzelf en voortdurend bevestiging zoekt in de ogen van anderen: ‘“Wie?” vroeg Rifka naar beneden. “Is de king?” “Rifka!” riep het volk.’ (p. 11) Het jij-vertelstandpunt geeft als het ware vorm aan haar ijdelheid, aan haar neiging zichzelf voortdurend te bekijken en te bewonderen: ‘Je glimlacht. Alles gaat perfect. Wat ben je toch geweldig.’ (p. 146) Het vertelstandpunt is dus iconisch; de vorm drukt een inhoudelijke typering uit.
Er is nog een tweede reden dat de jij-vorm adequaat is. De lezer weet dat Rifka dood gaat - haar begrafenis is immers al beschreven in het gedeelte ‘Na’. In het laatste gedeelte, dat ‘Tijdens’ heet, leeft ze nog. Er wordt in de tegenwoordige tijd verteld, hetgeen de suggestie wekt dat beleven, handelen en vertellen allemaal tegelijkertijd, nu, plaatsvinden, maar dat is uiteraard een illusie - vertellen kan pas achteraf en er is voor Rifka geen achteraf, want ze sterft. De lezer heeft haar begrafenis al meegemaakt. Een ik-vertelstandpunt is in zo'n geval problematisch. Het kan wringen met de narratieve codes die de lezer (onbewust) hanteert. Het jij-standpunt werkt beter, want dat kan geduid worden als een situatie waarin Rifka niet zelf aan het woord is, maar wordt toegesproken door een verteller.
De vertelsituatie fungeert dus vooral om de spanning tot het einde toe vast te houden. Er is geen overkoepelende instantie die de gebeurtenissen kan overzien; de lezer kan nooit verder kijken dan het blikveld van het personage. Maar er zijn meer effecten. De wisselende vertel- en gezichtspunten dwingen de lezer zich in drie personages in te leven en dezelfde gebeurtenissen vanuit