Het boek verscheen in 1976 en ik werd uitgenodigd om lid te worden van de werkgroep kinderboekenschrijvers van de VVL (Vereniging voor Letterkundigen). Daar ontmoette ik ‘grootheden’ als Dolf Verroen, Nannie Kuyper, Thea Beekman, Paul Biegel, Wim Hofman en andere bekende mensen. En natuurlijk Imme Dros!
Ik was nog hartstikke onzeker als beginnend schrijver, maar mensen als Imme gaven mij vanaf het eerste moment het gevoel erbij te mogen horen. En het is ook heel prettig om Imme als collega te hebben, want ze draait nooit om de zaken heen. Je weet altijd wat je aan haar hebt.
Later leerde ik Harrie kennen. Op een keer werd ik uitgenodigd bij Imme en Harrie thuis. Op zich al een ervaring om in het huis van deze twee hartelijke en bijzondere mensen te komen. Harrie maakte een filmcollage waarin hij schrijvers aan het woord liet over het vak. Hij vroeg mij of ik een boodschap had met mijn werk.
Het was in de jaren tachtig en je werd als schrijver geacht geen boodschap te hebben. Ik draaide er dus omheen en gaf wat vage antwoorden.
Later, op weg naar huis, dacht ik: wat doe je toch moeilijk, Vriens, natuurlijk heb je een boodschap! In al die schoolverhalen van jou gaat het altijd over hoe je met elkaar omgaat; hoe afschuwelijk pesten is; dat je elkaar in je waarde moet laten en dat het goed is als je voor elkaar opkomt. Oké, je probeert het er niet duimendik bovenop te leggen, maar je hebt wel degelijk een boodschap.
Dat had ik toen gewoon tegen Harrie moeten zeggen.
Daarom Harrie, een beetje laat, hierbij alsnog...