Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 27
(2013)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
Kroniek van een aangekondigd succes
| |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
dus niet zozeer om hoe de schrijvers zelf voor het voetlicht treden en van zich laten horen, maar eerder om hoe zij voor het voetlicht gebracht worden en op welke manier de aandacht op hen gevestigd wordt. | |||||||||||||||||||||
Duiding en explicitatieIn haar baanbrekende artikel ‘Probleme des “Kanons” - Probleme der Kultur- und Bildungspolitik’ argumenteert de Duitse literatuurwetenschapster Renate von Heydebrand dat er bij onderzoek naar de literaire canon niet uitsluitend aandacht besteed zou moeten worden aan wat zij noemt een ‘materiële canon’ (Von Heydebrand, 1993, p. 5), een concrete, tastbare verzameling van canonieke auteurs en werken. Ze is daarnaast geïnteresseerd in een zogeheten ‘criteria- en duidingscanon’ (Von Heydebrand, 1993, p. 5), waarin de normen die doorwegen in canoniseringsprocessen duidelijk omschreven worden. Het ideale onderzoeksmateriaal daarvoor is de communicatie van de spelers in het literaire veld. Wat schrijven zij over de bewuste auteur? Om een zo breed mogelijk spectrum van dat literaire veld te kunnen dekken, zal ik drie invloedsferen onderzoeken: de academische, de populaireGa naar voetnoot3 en de professionele. Onder de output van het academische veld vallen tijdschriften, anthologieën en gepubliceerde universitaire studies. Voor het populaire domein omvat die artikelen uit dag- en weekbladen. De bronnen uit het professionele veld, tot slot, zijn tijdschriften voor literaire kritiek en analyse, met daarin recensies en beschouwingen. | |||||||||||||||||||||
Benaderingen van canoniciteitMet de analyse van het Nederlandstalige discours over de canonieke schrijfster Astrid Lindgren wil ik achterhalen welke waardecriteria gehanteerd worden. Daarmee sluit ik me aan bij Von Heydebrands argumentatie. Beoordeling en waardering kunnen in principe op twee tegenovergestelde manieren benaderd worden. Ofwel neem je een concrete, individuele tekst als uitgangspunt en bekijk je welke van diens eigen kenmerken het succes veroorzaken. Het zwaartepunt ligt bij de voorbeeldfunctie van | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
dat werk. Dit betekent dat je het concept canon normatief benadert. Een alternatieve, literatuursociologische aanpak is het beschrijven van de levensduur en het succes van de canonwerken. Hierbij wordt de maatschappelijke impact van een boek of auteur op lange termijn onderzocht. Deze uiteenlopende methodes worden door onderzoekster Bettina Kümmerling-Meibauer respectievelijk als synchroon en diachroon benoemd (Kümmerling-Meibauer, 2003, p. 178). Om te kunnen beschrijven hoe Astrid Lindgren haar status in de Lage Landen verwierf en hoe die groeide, is de diachrone, descriptieve aanpak de meest geschikte. Aan de hand van een diachronische, longitudinale studie, kan ik de evolutie in de beeldvorming rond deze auteur beschrijven. Ik hoop dat daarmee bovendien de waarderingen die de lange levensduur van haar werken kunnen verklaren aan de oppervlakte zullen komen. | |||||||||||||||||||||
Analyse van het discours rond Astrid Lindgren: of hoe de schijnwerpers steeds feller wordenIn dit artikel beschrijf ik de voorlopige resultaten van mijn analyse. Hiervoor is het materiaal uit de uiteenlopende bronnen een eerste maal doorgenomen en ontleed.Ga naar voetnoot4 Artikelen uit de tijdschriften En nu over jeugdliteratuur/Leesgoed, Jeugdboekengids, Leesidee Jeugdliteratuur/De Leeswelp en Literatuur zonder leeftijd staan centraal. Op inhoudelijk vlak ga ik na hoe er over Astrid Lindgren bericht wordt en welke tendensen daarbij opvallen. | |||||||||||||||||||||
Voet aan de grondNaar sporen van het begin van Astrid Lindgrens carrière in de Lage Landen zocht ik in het oudste deel van het corpus. Dit materiaal bestaat uit bijdragen uit dag- en weekbladen, verzameld in de knipselmap over Astrid Lindgren uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en recensies en beschouwingen uit het in 1959 opgerichte kritisch-bibliografische tijdschrift Jeugdboekengids. Met Pippi Langkous, in 1952 voor het eerst in het Nederlands uitgegeven, zette Lindgren haar eerste voorzichtige stapjes in het Nederlandstalige kinderboekenlandschap. In thuisland Zweden had de publicatie een | |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
ware Pippi-vete uitgelokt. Die werd ontketend door professor pedagogiek John Landquist, met een vlammende bespreking in de krant Aftonbladet onder de titel ‘Dålig och prisbelönt. En reflexion om goda och dåliga barnböcker’ [Slecht en bekroond. Een beschouwing over goede en slechte kinderboeken].Ga naar voetnoot5 Landquist maakte het boek met de grond gelijk omdat hij het smakeloos en moreel verwerpelijk vond. Het heftige debat dat daarop volgde, maakte Pippi Långstrump meteen bekend bij een groot publiek. Zo zie je dat ook negatieve aandacht de canonisering kan bevorderen. Bij ons in de Lage Landen doet Pippi Langkous daarentegen niet bijzonder veel stof opwaaien. Pippi wordt onthaald als een vrolijke belichaming van de kinderlijke fantasie en in sommige hoeken enkel op de vingers getikt omwille van haar (gebrek aan) religieuze voorkeur: Pippi is zo knap en zo pittig, dat niet alle meisjes, maar ook alle jongens dat boek lezen moeten. Voor hen die graten zoeken waar ze niet zijn: Pippi is wel neutraal, maar wat zouden we met O.L. Heer doen in deze fantastische kinderwereldincarnatie. Het lijkt nog enkele jaren te duren vooraleer men de schrijfster grondig begint te bespreken. In november 1959 raadt een recensent in Het Parool Karlsson van het dak aan als een uitermate geschikt Sinterklaasgeschenk. ‘Niet, dat ik een verrassende ontdekking heb gedaan want de schrijfster van dit boek heeft al verscheidene “best-sellers” op haar naam staan, en bekroond is ze ook al. Ze heeft deze publiciteit dus niet nodig.’Ga naar voetnoot6 Een eerste teken dat Lindgren voet aan de grond krijgt. Een jaar later verschijnen enkele van Lindgrens titels onder de rubriek ‘Keuze van ontpanningslectuur voor kinderen van 6 tot 15 jaar’ in Jeugdboekengids (1960, p. 117). Dit kritisch-bibliografische tijdschrift, ontstaan in 1959, had als doelstelling de beste jeugdliteratuur onder de aandacht van opvoeders te brengen, zonder daarbij de mogelijke slechte invloeden uit het oog te verliezen: | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
Ongetwijfeld moeten wij allen ‘de slechte lectuur’ en de ‘prikkelende illustraties’ kennen om ze uit het bereik van de jeugd te kunnen houden, maar van nog groter belang is het de goede, ja de allerbeste lectuur en de kunstzinnige, vormende illustraties te leren kennen om deze aan onze kinderen en jongeren te schenken of aan te wijzen. De literatuuropvattingen van de redactie zijn duidelijk normerend en prescriptief van aard. Al in de tweede jaargang publiceert men dan ook een eigen canonlijst, waarin Mio, mijn Mio, de Pippi Langkous-reeks en Rasmus en de landloper worden aangeraden naast bekende titels van onder andere Hans Christian Andersen, Carlo Collodi, Miguel de Cervantes, de gebroeders Grimm, Erich Kästner, Hector Malot, A.A. Milne, Charles Perrault en Jonathan Swift. De grip van Lindgrens voet aan wal wordt iets steviger. In de jaren zestig worden steeds meer van Lindgrens boeken in het Nederlands vertaald en uitgegeven en blijft ze standvastig onder de aandacht met korte berichten en positieve recensies in dagbladen zowel als in professionele tijdschriften. Langzaam maar zeker worden de schijnwerpers feller en wordt ze een gevestigde waarde. Daarvan getuigt bijvoorbeeld deze passage uit een recensie in Friesche Koerier uit 1965: Dat zij 's werelds beste auteur van kinderboeken is kan ik niet waar maken maar dat zij een der heel groten is en dat haar werk relatief gezien in kwaliteit en betekenis niet onderdoet voor dat van befaamde en recht hooggewaardeerde schrijvers van volwassen literatuur staat voor mij vast.Ga naar voetnoot7 Deze criticus vindt Astrid Lindgren wel degelijk één van de beste auteurs ooit, maar kan dit nog niet staven. Enkele decennia later kan dit wel hard gemaakt worden, zoals verderop in dit artikel zal blijken. Verder toont ook dit artikel uit 1971, verschenen in het weekblad Vrij Nederland, hoe bekend Astrid Lindgren onderhand geworden is: De Nederlandssprekende jeugd van ongeveer zeven tot ongeveer twaalf jaar heeft alle reden om uitgeverij Ploegsma erkentelijk te zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
voor het keer op keer in ons land introduceren van werk van de Zweedse schrijfster Astrid Lindgren. Want Astrid Lindgren beheerst het vak als weinig anderen [...] Haar boeken over Pippi Langkous, de kinderen uit Bolderburen, over Karlsson en over Michiel [...] bewijzen het stuk voor stuk. Enkele jaren later zien we dat de interesse voor de auteur een hoge vlucht neemt, en wel om twee redenen. Ten eerste lokt De gebroeders Leeuwenhart felle reacties uit - van voor- én tegenstanders. Liefhebbers vinden de roman een triomf, waarin Astrid Lindgren het thema van de dood op een meesterlijke manier bespreekbaar maakt voor jonge lezers.Ga naar voetnoot8 Van de andere kant wordt het boek bekritiseerd omwille van de keuze voor het zware thema en omdat de onderliggende boodschap als escapistisch geïnterpreteerd kan worden.Ga naar voetnoot9 Anderen vinden de ondertoon van het verhaal dan weer te zwartgallig omdat er hoegenaamd geen hoop uit spreekt (Bresser, 1974). Hoe dan ook blijkt hieruit opnieuw dat niet enkel positieve belangstelling de carrière van een auteur vooruit kan helpen. Voor de redactie van Jeugdboekengids vormt de publicatie van De gebroeders Leeuwenhart de aanleiding om Astrid Lindgren op te nemen in een reeks schrijversportretten. Daarin wordt ze omschreven als de ‘Grand Lady van het Kinderboek’ (De Swert, 1974, p. 148). In de serie figureert ze naast andere grote namen als Otfried Preussler, Rosemary Sutcliff, Jan Terlouw, Paul Biegel en Tonke Dragt. De inhoud van het eigenlijke portret is uitermate interessant. De auteur van dit stuk, Fred de Swert, stelt zich enigszins kritisch op tegenover bepaalde aspecten van Lindgrens schrijfstijl, maar over haar oeuvre als geheel drukt hij zich in bijzonder lyrische termen uit: Het gebeurt niet zo vaak dat een kinderboek me in zijn totaliteit ‘nerveus’ maakt. Telkens wanneer ik een Lindgren-boek in handen neem - en hoe vaak ik me ook erger aan de soms wel eens onvolwas- | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
sen en/of onbeholpen stijl - is de onrust in me. Vind ik mezelf enigszins terug. En zijn er de spaarzame herinneringen, is er dat meeslepende élan, die tastbare sfeer, terwijl je mooi weet dat er gefantaseerd wordt. Epiek in het kinderboek. Verder hoef je, wat mij betreft, niet meer te zoeken. Daarnaast lijkt de invoering van de serie over Pippi Langkous op de Nederlandse televisie een ware doorbraak te hebben betekend. Verscheidene recensenten wijzen er op dat deze de bekendheid van het personage enorm vergroot hebben en daarmee een vernieuwde interesse teweeg gebracht hebben, niet alleen voor dat boek, maar ook voor Lindgrens andere werken. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in de volgende bespreking uit de Alkmaarsche Courant van 21 september 1976: De Zweedse schrijfster Astrid Lindgren dankt haar internationale bekendheid meer aan film, radio en televisie (Pippi Langkous, Karlsson) dan aan aan [sic] haar boeken zelf. [...] Na haar successen via de genoemde media valt haar naam natuurlijk wel op, als er een boek van haar in de winkel ligt.Ga naar voetnoot10 Bovendien krijgen ook de jury's van Nederlandse kinder- en jeugdliteratuurprijzen vanaf dan oog voor haar. In 1973 wordt voor het eerst een Zilveren Griffel toegekend aan een van haar boeken, en het zou niet de laatste zijn.Ga naar voetnoot11
Je zou dus kunnen stellen dat het canoniseringsproces van Astrid Lindgren in de Lage Landen in het midden van de jaren zeventig op een hoogtepunt kwam. Daarvan getuigt onder meer de uitgebreide belangstelling die ze in 1974 in het tweede nummer van het pas opgerichte En nu over jeugdliteratuur krijgt. Daarin wordt haar essay ‘Een gesprekje met een toekomstig kinderboekenschrijver’ opgenomen, zonder introductie, enkel vergezeld van de aankondiging ‘Astrid Lindgren komt zondag 20 oktober voor de | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
Nederlandse [sic] televisie’ (Lindgren, 1974). Ze was dus toen al vanzelfsprekend. Sindsdien wordt ze als een van de groten - zoniet de allergrootste - beschouwd. Ze krijgt nu erkenning voor haar volledige oeuvre en haar populariteit neemt nog toe. Zo duiken er steeds weer blijken van groot respect voor haar op, bijvoorbeeld in een bespreking van Het land dat verdween uit 1979, waarin de recensent concludeert dat het boek ‘uitblinkt door eenvoud en waarachtigheid. Wie groot is moet niet grootdoen’ (Vandevelde, 1979, z.p.). Enorme waardering blijkt ook uit een opmerking van Thea Detiger over de toekenning van de Duitse Vredesprijs in 1978: ‘Voor de Zweedse schrijfster is het de zoveelste internationale onderscheiding, en dat is niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat er nauwelijks een auteur is te noemen, die de kinderliteratuur zo sterk en blijvend heeft beïnvloed als zij’ (Detiger, 1978, z.p.). | |||||||||||||||||||||
Het vuur aangewakkerdIntussen lijkt dat canoniseringsproces in een nieuw stadium te zijn gekomen: dat van het bestendigende onderhoud. In wat pakweg de laatste drie decennia over Astrid Lindgren geschreven is, gaat het niet meer zozeer om het vestigen van de aandacht op haar figuur en haar werken, maar eerder om het bevestigen van haar status. Waar de recensenten in de beginfase nog moeten beargumenteren om welke reden ze een boek van Lindgren bespreken of waarom ze vinden dat deze auteur belangstelling verdient, wordt haar verworven aanzien (impliciet) benut als verantwoording voor het bestuderen van haar werken. Een perfect voorbeeld van die laatste evolutie is terug te vinden in een artikel van Karin van Camp, gepubliceerd in Literatuur zonder leeftijd in 1995. Hierin doet ze aanbevelingen voor een opfrissing van de vertaling van Pippi Langkous en haar uitgangspunt daarvoor is opvallend: Pippi Langkous behoort ongetwijfeld tot de meest vertaalde en - verkochte kinderboeken van het tweede deel van de twintigste eeuw. [...] Men neemt dan ook aan dat het werk de tand des tijds zal doorstaan en een klassieker à la Alice in Wonderland of Winnie de Poeh zal worden. Niet toevallig vermeld ik deze twee klassiekers omdat ze in een recent verleden een nieuwe Nederlandse vertaling hebben gekre- | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
gen. Zou niet ook Pippi Langkous aan een nieuwe of herziene vertaling toe zijn? Juist het feit dat Lindgrens boek al zo bekend is, vormt een aanleiding om het te behandelen. Ook in het artikel ‘Het beste verzinsel van de wereld’ van Kyra de Kruif wordt de roem van de schrijfster aangehaald om de beweegreden voor de beschouwing over ‘Eenheid in het oeuvre’ te verklaren: ‘De naam Astrid Lindgren lijkt nooit uit het jeugdliteraire veld te zullen verdwijnen. [...] Haar werk vindt nog steeds gretig aftrek bij een groot publiek. Wat maakt haar boeken zo bijzonder?’ (De Kruif, 2004, p. 118).
Voor het bekrachtigen van Astrid Lindgrens faam worden allerlei redenen aangegrepen. Bij haar overlijden in januari 2002 wordt ze geroemd als een monumentale auteur, ‘een instituut’ (Jansen, 2002, z.p.). In 2007, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van haar geboortedag wordt ze gelauwerd als ‘een van de belangrijkste, kleurrijkste en invloedrijkste auteurs van de moderne jeugdliteratuur’ (Verschuren, 2007, p. 331). Nogmaals blijkt hoe evident die positie aan de top geworden is: ‘Lindgren behoort tot de reuzen der jeugdliteratuur, daarover bestaat geen twijfel’ (Trioen, 2007, p. 229). Verder is het een frappante vaststelling dat men Lindgren zodanig belangwekkend vindt dat al die gelegenheden om haar opnieuw voor het voetlicht te brengen ook effectief aangegrepen worden. Daarnaast zien we dat ook een commerciële factor invloed heeft. In de tweede helft van de jaren negentig, is de opening van Junibacken, het verhalenhuis in Stockholm bijvoorbeeld, aanleiding voor veel belangstelling. Daarnaast worden ook heruitgaven van haar boeken, zoals in de Astrid Lindgren Bibliotheek van Ploegsma, steevast besproken. Tegen die achtergrond wordt enige kritiek op het najagen van financiële belangen geuit en weerklinken hier en daar sceptische stemmen. In een bespreking van Madieke en Liesbet in de sneeuw, waarin een hoofdstuk uit een van de boeken over Madieke als losstaand prentenboek uitgegeven wordt, spreekt Karin van Camp bedenkingen uit bij het recycleren van uit de context gerukte verhalen. (In een ander geval gaat ze er overigens wel van uit dat het samenbrengen van de boeken in een nieuwe reeks een positief | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
effect zal hebben.Ga naar voetnoot12) Wat er ook van zij, dankzij dergelijke ingrepen van de uitgeverij blijft Lindgren ‘in the picture’ en kunnen nieuwe generaties lezers haar werken leren kennen. Een andere belangrijke drijfveer om over Lindgren te berichten is de toekenning van de ALMA (Astrid Lindgren Memorial Award), de voorname literaire prijs die door de Zweedse regering uitgereikt wordt om haar nagedachtenis levend te houden. De laatste jaren wordt in vaktijdschriften zoals Leesgoed en De Leeswelp niet alleen melding gemaakt van de winnaar van de onderscheiding, maar wordt er vaak ook een beschouwing aan die laureaat gewijd.Ga naar voetnoot13 Opmerkelijk aan het fenomeen van deze Memorial Award is dat de roem van Astrid Lindgren op deze manier schijnt op de bekroonde. Zoals An-Sofie Bessemans aangeeft in een stuk over Guus Kuijer, de winnaar in 2012, is het effect van de prijs niet min: ‘Het ziet er dus naar uit dat het oeuvre van Kuijer terecht nog lang en wijdverspreid zal worden gelezen en internationaal kan doorwerken’ (Bessemans, 2012, p. 122). De naam Astrid Lindgren opent dus deuren en omgekeerd geeft de prijs ook haar eigen naam en werk opnieuw aandacht. | |||||||||||||||||||||
De overslaande vonkAstrid Lindgren is uiteraard niet de enige auteur die sterk gewaardeerd blijkt in de Nederlandstalige jeugdliteratuurkritiek. Een vaak vermelde evenknie is Roald Dahl,Ga naar voetnoot14 maar de vergelijking met Annie M.G. Schmidt spant de kroon. Haar naam wordt veruit het meest genoemd, als Nederlandstalige auteur in wie Lindgren haar weerga zou kunnen vinden. Niet zelden wordt daarbij echter meteen vastgesteld dat de faam van de Zweedse schrijfster die van Schmidt ver overstijgt (buiten de Nederlandse landsgrenzen, althans).Ga naar voetnoot15 Onderzoekster Kirsten Waterstraat reflecteert over overeenkomsten en verschillen tussen beide auteurs. Ze geeft aan dat het etiket van ‘niederländische Astrid Lindgren’, dat Annie M.G. Schmidt in de Duitse receptie vaak opgeplakt krijgt, fungeert ‘als een soort kwaliteitsmerk dat een referentiepunt geeft aan de Duitstalige lezers’ (Waterstraat, 2010, | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
p. 33). Verder meent Waterstraat een oorzaak voor het opvallende verschil in succes te hebben gevonden. Ze stelt dat Astrid Lindgrens werk ‘als tijdloos en universeel ervaren wordt’ omdat de verhalen ‘over oergevoelens gaan en beschreven worden vanuit een eigentijds pedagogisch ideaal’ (Waterstraat, 2010, p. 43). Daartegenover staan de tijdsgebondenheid en het ‘Hollandse’ van sommige van Schmidts teksten die haar werk [...] minder universeel [maken]. Haar werk is diep in de moderne en geseculariseerde Nederlandse wereld van alledag geworteld. Hier ligt mijns inziens een van de grootste verschillen tussen de kinderliteraire oeuvres van Astrid Lindgren en Annie M.G. Schmidt en dit is mede bepalend voor de internationale receptie van hun werk. Waterstraat zoekt de verklaring voor de internationale bijval van Astrid Lindgren onder andere in tekstimmanente factoren, zoals de thema's die ze behandelt.Ga naar voetnoot16 En ze is lang niet de enige die dat doet. Veel van de beoordelaars in het corpus stellen zich de vraag wat Lindgrens recept voor een goed boek is. Ze zijn het er unaniem over eens dat haar verhalen hun context overstijgen en los van tijd en ruimte een publiek kunnen raken. Ze hechten duidelijk grote waarde aan de lange levensduur en grote reikwijdte van Astrid Lindgrens boeken. Om de oorsprong van deze diachroon getinte kwaliteiten te duiden, leggen de recensenten doorgaans een synchrone kijk op de canoniciteit van Lindgrens werk aan de dag, door in de eigenlijke teksten naar aanwijzingen te zoeken. In een overzichtsartikel naar aanleiding van honderd jaar Astrid Lindgren formuleert Marit Trioen de kern van haar analyse als volgt: ‘Waaraan precies dankt zij deze aanhoudende populariteit? Waarin schuilt de kracht van haar oeuvre, dat generatie na generatie nieuwe kinderharten weet te veroveren en zo reeds 60 jaar de meest uiteenlopende literaire modegrillen met glans doorstaat?’Ga naar voetnoot17 Vergelijkbare vragen, naar | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
wat de vonk voor Astrid Lindgren doet overslaan, komen in een groot aantal van de artikelen aan bod, en ook de antwoorden zijn vaak eensluidend.
Een doorslaggevend aspect dat vaak aangehaald wordt, is de focus op het kind, dat in het universum van Astrid Lindgren steevast centraal staat.Ga naar voetnoot18 Typisch zijn in dit opzicht onafhankelijkheid,Ga naar voetnoot19 het ‘zo heerlijk kind [mogen] zijn’ (Van Camp, 2000, p. 337), de ‘zomervakanties die eindeloos lang, vrij en avontuurlijk lijken’ (Van Camp, 2004, p. 92) en de ‘gouden combinatie van vrijheid en veiligheid’ (Trioen, 2007, p. 229). Essentieel is volgens veel recensenten het feit dat Lindgrens boeken de lezers een uitlaatklep bieden. Over Karlsson van het dak beweert Karin van Camp bijvoorbeeld dat hij ‘zowat alle eigenschappen in zich [verenigt] die kinderen graag zouden uiten, maar geleerd hebben te onderdrukken’ (Van Camp, 2000, p. 64). Dat geldt evenzeer voor figuren als Pippi Langkous en Michiel van de Hazelhoeve. Bovendien, zo menen de recensenten, bezit Lindgren een ontzettend groot inlevingsvermogen (Trioen, 2007, p. 229), waarmee ze ‘perfect de fantasie van een kind [weet] te vangen.’Ga naar voetnoot20 Dit maakt haar verhalen erg authentiekGa naar voetnoot21 en herkenbaarGa naar voetnoot22 en vergroot hun potentiële eeuwigheidswaarde. Het succes is volgens velen ook te danken aan de toon waarop de schrijfster vertelt. De lezer wordt aangesproken en bij het vertelde betrokken, aldus de beoordelaars (Boonstra, 1983, p. 166). Illustratrice Marit Törnqvist geeft in een interview te kennen dat Lindgren voor haar de enige schrijver is ‘die een kind op zoveel lagen raakt’ (Van der Steen, 2003, p. 214). Marit Trioen vat het mooi samen wanneer ze stelt dat er een zeker ‘solidariteitsgevoel’ (Trioen, 2007, p. 230) uit Lindgrens verhalen spreekt. Daarbij aansluitend is een andere mogelijke oorzaak van het succes volgens Karin van Camp het optimistische humanisme dat in Astrid Lindgrens werk vervat zit. Volgens haar was het een bewuste keuze ‘om over het positieve te schrijven, of om het goede te laten overwinnen’ (Van | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
Camp, 1997, p. 340) en ‘was [Lindgren] altijd van mening dat tenminste de kinderen op onze aarde het goed en harmonisch zouden moeten hebben. Misschien werden ze dan toch wel de betere volwassenen van morgen...’ (Van Camp, 1997, p. 340). Er schuilt dus een zekere hoop in haar teksten, die weerklank vindt bij de lezers en hen troost kan bieden. Laat het nu net deze hoopvolle ondertoon zijn die door veel recensenten aangehaald wordt om aan Lindgrens werken tijdloosheid toe te schrijven. In verschillende van haar verhalen draait het namelijk om hoofdfiguren die in barre omstandigheden moeten leven, maar voor wie zich keer op keer een uitweg aanbiedt, in de vorm van een breuk met de werkelijkheid. Wanneer de situatie te penibel dreigt te worden, voert Lindgren een ingebeeld vriendje of een parallelle wereld op, ‘waarin de wetten van het mogelijke opgeheven zijn’ (zoals Chris Bulcaen (2007, p. 230) schrijft over In Schemerland). Volgens Marit Törnqvist appelleert ze op die manier aan ‘de automatische overlevingsstrategie van kinderen: als een situatie te erg is om te ervaren, verzinnen kinderen iets dat helpt’ (Van der Steen, 2003, p. 214). Bulcaen concludeert: ‘Aan de hand van een ogenschijnlijk geïmproviseerd bedverhaaltje met een escapistisch thema bereikt Lindgren hier iets bijzonders. [...] Dit rustige, uitgebalanceerde, lichtjes melancholische verhaal werkt als troost, maar bereidt het kind ook voor op mogelijk ergere zaken’ (Bulcaen, 2007, p. 230). Dit is ook de geest van de andere verhalen die Astrid Lindgren in die trant schreef, zoals De rode vogel, Mirabel, De gebroeders Leeuwenhart of Mio, mijn Mio.Ga naar voetnoot23 Ook Odile Jansen wijst er op dat hoop als een rode draad door Lindgrens oeuvre loopt en het juist zo sterk maakt: In Schemerland is onmiskenbaar een Lindgrenverhaal en herinnert in enkele opzichten aan boeken als Mio, mijn Mio en De gebroeders Leeuwenhart, waarin eenzaamheid, ziekte en dood op even grensoverschrijdende en wensdroomvervullende manieren doorbroken worden. Ook in deze ‘minor’ vertelling komen Lindgrens grote kwaliteiten als schrijfster tot uiting, zoals haar gave voor het natuurlijk en indringend verwoorden van gevoelens en het scheppen van een warme en geborgen atmosfeer. | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
KapstokOpmerkelijk bij deze analyse is de stijgende curve met een duidelijk hoogtepunt in de eerste helft van de jaren zeventig. Tijdens de eerste twintig jaren timmeren de recensenten voor Lindgren aan de weg. Doordat ze hun lezers er van proberen te overtuigen dat Astrid Lindgren als schijfster de moeite waard is, voeren ze haar langzaam maar zeker in de canon in. Op de piek volgt een plateau, dat het canononderhoud vertegenwoordigt. De laatste jaren (sinds het midden van de jaren zeventig) wordt Lindgrens aanzien herhaaldelijk bevestigd en neemt haar impact verder toe. In het discours kan je nu een tegenovergestelde logica waarnemen. Haar boeken hebben bewezen dat ze tegen de tand des tijds bestand zijn. Dat haar status gigantisch hoog is, staat nu vast en is niet langer een hypothese die gestaafd moet worden. Wat verder in het oog springt, is dat de critici Astrid Lindgrens oeuvre over het algemeen op een vergelijkbare manier evalueren. Ze hechten groot belang aan waarden als hoop, optimisme en respect voor het kind. Deze zijn naar hun mening niet contextgebonden, maar overstijgen het ‘hier en nu’ waarin de verhalen geschreven werden. De beoordelaars lijken dus op zoek te gaan naar een onderliggend patroon van normen en principes, een kapstok waaraan ze de centrale thema's in haar werk kunnen ophangen en waarmee ze het succes van haar boeken kunnen verklaren. Opvallend is dat de recensenten tegelijk aanknopingspunten trachten te vinden met abstracte, transcendente culturele en sociale conventies. Om het in de termen van John Stephens en Robyn McCallum uit te drukken: het verzamelde werk van Astrid Lindgren wordt afgemeten aan de ‘Westerse metaethiek’. Stephens & McCallum stellen dat verhalen steeds in dialoog staan met deze metaethiek, die ze omschrijven als ‘an overarching cultural and moral perspective, or assumed bundle of values’ (Stephens & McCallum, 1998, p. x). Essentieel is dat wij deze waarden als universeel ervaren en dat ze teruggaan op traditionele verhalen uit de Westerse cultuur, zoals de Bijbel en de antieke mythen. Centraal in dit complex van principes staan humanistische waarden zoals altruïsme en individueel handelingspotentieel (in het Engels vervat in de moeilijk vertaalbare term ‘agency’) of ‘a form of subjectivity where [...] the possibility [...] of resistance to ideological pressure is allowed for’ (Stephen & McCallum, 1998, p. 20). Het vermogen van Astrid Lindgren om haar lezers troost te bieden en de onaf- | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
hankelijkheid en zelfstandigheid van veel van haar personages lijken hierbij aan te sluiten. De pogingen om Lindgrens werk aan dit universele kader op te hangen, zijn echter niet onproblematisch. In haar boeken zitten immers ook betwistbare elementen, zoals de imperialistische houding van vader Langkous of het zwart-witte contrast tussen de onberispelijke, heldhaftige goede en de hardvochtige slechte personages, zoals dat in Mio, mijn Mio of De gebroeders Leeuwenhart afgeschilderd wordt. Globaal genomen wordt Astrid Lindgren echter zelden op de korrel genomen.Ga naar voetnoot24 Integendeel, voor de Vlaamse en Nederlandse critici lijkt ze heel erg stevig op haar onaantastbare voetstuk te staan. Je zou daarom kunnen spreken van een zekere mythologisering van de schrijfster. Dat er daarvoor teruggegrepen wordt naar universele waarden die net ook aan de antieke mythen toegeschreven worden, kan welhaast geen toeval zijn. Het onderstreept de impact van de Westerse metaethiek, van de impliciete, onuitgesproken morele toetsstenen die bepalen hoe auteurs in onze cultuur geëvalueerd en gewaardeerd worden. Kirsten Waterstraat komt tot de slotsom dat ‘Astrid Lindgren in haar verhalen verdwenen en mythische werelden [oproept]’, waardoor ‘haar werk als tijdloos en universeel ervaren [wordt]’ (Waterstraat, 2010, p. 43). Herkenbaarheid, tijdloosheid en universaliteit, dat zijn dus de sleutelwoorden waarmee we de canoniseringsprocessen rond Astrid Lindgrens werk kunnen duiden. Volgens Karin van Camp is de thematiek in sommige van Lindgrens boeken (i.c. het prentenboek Lotta kan al fietsen) zo herkenbaar en tijdloos ‘dat het vast nog aan enkele generaties kinderen kan voorgelezen worden’ (Van Camp, 2003, p. 239), waarmee ze de essentie van canonisering vat. De conclusie van deze analyse is in elk geval dat Astrid Lindgren qua overlevingskansen in het Nederlandstalige kinderboekenlandschap gebeiteld lijkt te zitten. | |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
|
|