| |
| |
| |
Talent, je zult het maar hebben
Jaap Friso
Een Nederlandse jeugdboekenauteur heeft het lef om een afwijzing van een uitgever op zijn Facebook-pagina te plaatsen. Dat levert een fascinerend inkijkje op in de communicatie over boeken die wij wellicht nooit onder ogen krijgen. De uitgever laat de beginnende schrijver weten: ‘We hebben uw manuscripten met veel plezier gelezen en vonden de teksten zeker bijzonder en mooi, maar daarnaast ook moeilijk om in de huidige kinderboekenmarkt te plaatsen. Wij moeten u dus helaas berichten dat uw manuscripten niet passen binnen ons fonds.’ Gevolgd door een duidelijk statement over de ongewenstheid van verdere correspondentie.
| |
Marketingplan
Daar zit de schrijver dan. Weer een illusie armer. Hij is overtuigd genoeg van eigen kunnen om zijn werk op te sturen. Hij heeft zich kwetsbaar gemaakt door een manuscript te delen waarin veel tijd, liefde en emotie zijn gestopt. En dan is het antwoord: we vinden het prachtig, maar kunnen er niets mee. Stop. Het zou misschien prettiger zijn als een uitgever schrijft: ‘We hebben uw manuscript gelezen en we kunnen niet anders dan constateren dat u geen enkel talent hebt. Misschien kunt u een andere hobby zoeken.’ Dat is duidelijk en eerlijk. Maar het bericht dat je in feite op de goede weg bent, maar niet in het fonds past, dat moet een stuk moeilijker te verteren zijn. De auteur heeft wel potentie en talent, maar past niet in een commercieel plaatje.
Het is plausibel om te veronderstellen dat echt talent uiteindelijk wel komt bovendrijven. Het is een kwestie van volhouden en van de lange adem, maar als je goed bent, komt het vanzelf. Daar zal zeker een kern van waarheid inzitten, maar het is wat te simpel, het succes heeft ook te maken met timing, toeval en geluk. Het bovenstaande voorbeeld geeft aan dat er bij het beoordelen van manuscripten niet louter gelet wordt op
| |
| |
talent, maar ook op marktwaarde. Blijkbaar zijn de manuscripten die hij opstuurde ‘bijzonder en mooi’, waarmee iets over het talent van de auteur wordt gezegd. Maar ze passen niet in de markt en dus gaat het feest niet door. Boeken moeten tenslotte wel verkopen. Daar moet een schrijver maar tegen kunnen. Misschien hangt hij zijn laptopje in de wilgen en horen we nooit meer wat van hem of haar.
| |
Lage drempel
Het paradoxale van deze situatie is dat het tegenwoordig moeilijker mag zijn om als beginnend auteur een uitgever te interesseren, maar dat het gemakkelijker dan ooit is om een boek uit te geven, of op zijn minst met het publiek te delen. De komst van internet en het e-book heeft de drempel zo verlaagd dat feitelijk iedereen die dat wil een boek kan publiceren. Internetuitgeverijen schieten als paddenstoelen uit de grond, maar doorgaans kost dat een auteur vooral geld. Interessanter zijn de projecten waarbij er sprake is van interactie, zoals op de website TenPages.com. Schrijvers plaatsen gedeelten van hun boek op de site waar ‘aandeelhouders’ (geïnteresseerde lezers) al dan niet op reageren. Dat geeft vaak een aardige indicatie van hun stijl en onderwerp en is een nieuwe en interessante manier voor uitgevers om talent te scouten. Meerdere auteurs hebben via deze site een contract bij een uitgever in de wacht gesleept.
Martine Glaser bijvoorbeeld debuteerde bij uitgeverij Moon met het aardige De Bokkenbrigade en Theo Meijer bij uitgeverij De Vier Windstreken met Mijn vader is een dredhoofd. Uitgevers gebruiken daarbij regelmatig in hun marketingstrategie een zinnetje als ‘ontdekt door de lezers van TenPages.com’ waarmee ze willen zeggen dat andere lezers het talent van deze auteur al op waarde hebben geschat. Een andere initiatief is ABCyourself van Edward van de Vendel waarbij jong talent begeleid wordt en in contact
| |
| |
met een lezerspubliek wordt gebracht. Het leidde tot nu toe tot twee boeken bij Uitgeverij Lemniscaat: Hee Maisje! van Iduna Paalman (2012) en Wij gaan hele goede vrienden worden van Matthijs Meinema. Dit soort sites en initiatieven zijn als kraamkamer van de literatuur een mooie aanvulling op de talentscouting, maar het belang moet niet worden overschat. Het is toch vooral kaf dat er te vinden is waar heel af en toe enig koren tussen gloort. De waarde zit hem vooral in de mogelijkheid van beginnende auteurs om hun werk te delen met een publiek.
| |
Gouden eeuw
Het is niet zo dat ik hier het beeld wil schetsen van gevestigde uitgeverijen als gesloten bastions die luiken voor de ramen hebben gespijkerd en louter commerciële motieven hanteren. Commercialiteit is zeker een tendens en daar is ook weinig oneigenlijks aan. Kwaliteit telt gelukkig ook nog, anders valt het grote aantal debutanten dat niet meteen gemakkelijk in de markt is te zetten, niet te verklaren. Schrijvers die meteen opvallen door hun talent, omdat ze iets toevoegen en verrassen of omdat ze iets nieuws uitproberen en de lezer op het verkeerde been zetten. Vooral schrijvers die de taal als uitgangspunt nemen.
Bregje Boonstra schreef het portrettenboek Wat een mooite! (2009) waarin ze zich nogal somber uitte over de aanwas van nieuw literair talent. Het ‘jeugdliteraire gouden eeuwtje’ is voorbij, stelt Boonstra. ‘Werkelijk nieuwe stemmen van eigen bodem, die zich qua kernachtigheid en karakteristiek geluid kunnen meten met wat de afgelopen decennia zo krachtig rondzong, zijn nauwelijks hoorbaar’ (p. 20).
Het hoogtij in het kinderboek ligt volgens haar achter ons in decennia waarin de jeugdliteratuur groeide en bloeide. In haar boek kiest ze voor acht schrijvers als ‘samengebalde uitbarsting van talent’. Het zijn Paul Biegel, Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Guus Kuijer, Joke van Leeuwen, Els Pelgrom en Toon Tellegen. Schrijvers die vooral in de jaren tachtig en negentig een stroom aan vernieuwende literaire jeugdboeken afleverden.
Boonstra noemt ook nog de namen van auteurs die buiten haar selectie vielen, maar bijdroegen aan de bloeiperiode van de jeugdliteratuur. Dat zijn volgens haar Hans Hagen, Martha Heesen, Harm de Jonge, Sjoerd Kuyper, Ted van Lieshout, Edward van de Vendel en Rita Verschuur. Misschien had Veronica Hazelhoff daar nog aan toegevoegd moeten worden
| |
| |
en opmerkelijk is het onvermeld blijven van Bart Moeyaert en Anne Provoost, maar misschien heeft dat met hun nationaliteit te maken. Maar het is al met al een mooie en rijke lijst van namen van auteurs die voor een groot deel nog steeds actief zijn en van wie de boeken ook met regelmaat bekroond worden. Boonstra's zorg en kritiek is vooral gelegen in de waarneming dat er zo weinig nieuwe aanwas zou zijn. In haar lezing ter ere van het 25-jarig bestaan van de Woutertje Pieterse Prijs in 2012 is Boonstra juist weer wat positiever over nieuw talent. Uiteraard is niet alles kommer en kwel in kinderboekenland, stelt ze. ‘Er ontwikkelt zich een nieuwe generatie schrijvers die serieus op zoek zijn naar een verhaal dat kinderen aanspreekt en die toch trouw aan zichzelf willen blijven.’ Als concrete voorbeelden noemt ze de schrijvers Els Beerten, Simon van der Geest, Marjolijn Hof, Benny Lindelauf, Gideon Samson en Marita de Sterck. Een goede aanvulling, maar de opsomming doet andere auteurs tekort. Er is in mijn ogen meer talent waar we veel van mogen verwachten.
| |
Echo uit het verleden
Of er opnieuw een gouden eeuwtje aanbreekt, durf ik niet te stellen, maar ik ben niet zo somber als Boonstra. Wat mij betreft is de bloei nooit tot stilstand gekomen. De stand in jeugdboekenland is momenteel totaal anders dan de periode die Boonstra beschrijft. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw lag het terrein van de jeugdliteratuur vrijwel volledig braak en zijn veel nieuwe stemmen ook echt nieuw. Tegenwoordig weerklinkt er in een nieuwe stem al snel een echo uit het verleden door en worden auteurs vergeleken met anderen. Net als de meeste recensenten spiegel ik auteurs in mijn besprekingen regelmatig aan de grote namen: ‘er klinkt iets van Biegel in door’, ‘het zijn Annie M.G. Schmidtachtige versjes’ of ‘zinnetjes die lijken op die van Guus Kuijer’. Die opmerkingen zijn doorgaans complimenten en aanbevelingen, maar dragen ook de kritiek in zich dat een auteur niet volledig authentiek is, dat hij op iemand lijkt. Daar hebben de pioniers van de jeugdliteratuur en de voorbeelden uit het boek van Boonstra minder mee te maken gehad. De kans dat zij oorspronkelijk en vernieuwend waren, was veel groter, domweg omdat de jeugdliteratuur een onontgonnen terrein was.
We mogen ons gelukkig prijzen dat er inmiddels een rijke traditie is en dat we vergelijkingen kunnen maken. Verrassingen en vernieuwingen zijn er logischerwijze minder, maar dat is wat mij betreft geen reden voor som- | |
| |
bette. Integendeel: er zijn genoeg boeken en auteurs die zorgen voor aangename vlinders in de buikstreek. Boeken die een gevoel van opwinding teweeg brengen en die je meteen wilt delen met anderen.
| |
Debuten na 2000
Laten we dat talent eens in kaart brengen. Het is geen sinecure (maar wel een fraaie uitdaging) om een overzicht op te stellen van talentvolle jeugdboekenauteurs. Ik leg een streep bij het jaar 2000 en bespreek auteurs die vanaf dat jaar debuteerden.
Voor mijn website www.jaapleest.nl lees en bespreek ik veel jeugdboeken uit vrijwel alle genres en heb daardoor een redelijk goed beeld van de boeken die verschijnen en van auteurs die zich aandienen of afmelden. Toch is onderstaande opsomming niet volledig, want ik zal ongetwijfeld boeken en auteurs gemist hebben en bovendien gaat het voor een deel ook om een subjectieve lijst waarin mijn persoonlijke gevoel en smaak naar voren komen, al baseer ik me natuurlijk ook op het oordeel van andere critici, jury's en deskundigen.
| |
Drie jonge mannen
Het meest opvallend zijn wat mij betreft een paar jonge, Nederlandse mannen: Simon van der Geest, Gideon Samsom en Jaap Robben. Ze debuteerden de afgelopen jaren en vallen op door hun leeftijd, frisse geluid en continuïteit. Alle drie publiceerden ze drie of meer boeken en lijken ze dus blijvertjes te zijn.
Simon van der Geest is misschien het grootste talent van de drie, in ieder geval is hij tot nu het succesvolst. Hij debuteert op zijn eenendertigste met de roman Geel Gras (2009), waarvan binnenkort de verfilming verschijnt. Geel Gras wordt gemengd ontvangen, maar heeft onmiskenbaar een belofte in zich. Meteen daarna is het raak met zijn tweede boek Dissus (2010), een verhalende en moderne bewerking van de Odysseus. Van der Geest wint er terecht de Gouden Griffel 2012 mee. De jury prijst vooral zijn vakmanschap en taalgevoel. ‘Hij danst op het ritme van de taal, schijnbaar nonchalant’ en ‘een prachtig verhaal met rake gevoelens en virtuoze taal.’
Van der Geest profiteert bij Dissus van het feit dat hij al langer bezig is met het schrijven van toneelteksten en poëzie. Die combinatie van ver- | |
| |
halend en poëtisch vermogen, aangevuld met een goed gevoel voor dialogen, versmelten in Dissus op een sublieme manier.
Na Dissus staat de naam van Van der Geest op de kaart en ligt de lat hoog. Zijn derde boek Spinder (2012), is een uitwerking van een toneeltekst die hij eerder schreef. Hij stelt niet teleur en bevestigt met dit boek zijn grote talent en in mijn bespreking plaats ik hem in het rijtje van schrijvers als Sjoerd Kuyper, Ted van Lieshout en Edward van de Vendel. (6 april 2012). Zijn thema's kristalliseren zich uit. Van der Geest schrijft verhalen over hoe (vooral) jongens zich tot anderen verhouden en dus gaat het over vriendschap, overleven en zelfstandigheid. Van der Geest gaat het experiment aan, zowel met vorm, structuur en beeld en onderzoekt de mogelijkheden van taal. Hij is een leergierige schrijver die zichzelf uitdaagt en blijft ontwikkelen en feitelijk nog maar aan het begin staat.
| |
Conventioneel
Gideon Samson is van een heel andere orde en heeft vooral met Van der Geest gemeen dat hij jong is. Hij debuteert al op zijn tweeëntwintigste en gaat de boeken in als de ‘jongste Zilveren Griffelwinnaar ooit’, hij won er een voor zijn debuut Ziek (2009). Samson is nog steeds geen dertig en schrijft gestaag door. In de romans voor kinderen boven de twaalf komt zijn talent het meest tot zijn recht. Na Ziek en Met je hoofd boven water (2010) verschijnt Zwarte Zwaan (2012) over een meisje dat haar eigen begrafenis wil meemaken. Dat thema past naadloos in het werk van Samson. Dromerige kinderen voor wie de gedachtewereld een voorname plek in hun bestaan vormt. Ze zijn bezig met hun dromen, angsten en fantasieën
| |
| |
en proberen daar op eigen manier vorm aan te geven. Samson wordt gezien als een groot talent en door sommige critici zelfs vergeleken met Guus Kuijer, vooral door het gebruik van zijn heldere en korte zinnen. Samson onderscheidt zich vooral door niet teveel te experimenteren, verwacht bij hem geen poespas en franje. Hij is een klassieke kinderboekenschrijver die conventionele boeken schrijft die vooral opvallen door hun soberheid. Het taalgebruik is secuur en iedere zin heeft een functie.
| |
Dichter
Jaap Robben debuteert in 2004, hij is dan
twintig jaar. Dit najaar verschijnt zijn vierde dichtbundel Als iemand ooit mijn botjes vindt (2012). Jan van Coillie gaat in zijn artikel over dichttalent in dit nummer van Literatuur zonder leeftijd verder in op de poëzie van Jaap Robben. De dichter komt verrassend uit de hoek met het prozaprentenboek De Zuurtjes (2010), een uitermate origineel boek over twee mopperende, oudere broers, dat zowel grappig als gelaagd is. Het prentenboek Josephina (2012) is een talig en verfijnd boek over de relatie tussen een kleinzoon en zijn oma. Robben laat daarmee zijn veelzijdigheid zien; hij maakt theater met zijn gezelschap Fien, is dichter en kan dus ook nog uit de voeten met proza. We hebben te maken met een schrijver die experimenteert. Robben doorbreekt conventies en grenzen en maakt geen duidelijk onderscheid tussen jonge en volwassen lezers, maar heeft wel altijd de lezer in het achterhoofd.
| |
| |
| |
Maatschappelijk engagement
De drie voorgaande jonge schrijvers delen hun jonge leeftijd, maar dat is uiteraard een triviaal criterium wanneer het over talent gaat. Je kunt hoogstens zeggen dat die schrijvers naar verwachting relatief veel tijd hebben om zich te ontwikkelen en een oeuvre bij elkaar te schrijven.
Derk Visser (53) debuteert op zijn zesenveertigste en schreef vier jeugdromans. Recentelijk kreeg hij het Charlotte Köhler Stipendium toebedeeld, een formele erkenning voor zijn talent en een aansporing en financiële prikkel om te blijven schrijven. Ogenschijnlijk uit het niets is daar een schrijver die maatschappelijk geëngageerd proza aflevert dat opvalt door
eerlijkheid, rauwheid en realisme. Zijn met weinig tamtam omgeven werk valt in de smaak bij de recensenten. ‘Sinds zijn debuut Patchouli (2005) heeft Derk Visser zich in rap tempo ontwikkeld tot een auteur die met ongekend veel lef en scherpte levensechte pubers portretteert’ (Bas Maliepaard in Trouw, 11 april 2009). Vissers meest recente roman Prikkeldraad (2011) is een kleine doorbraak, het boek wordt genomineerd voor de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs en vermeld in het juryrapport van de Woutertje Pieterse Prijs. Vissers boeken zijn doorgaans gesitueerd in achterstandsmilieus, hij schrijft over ziekte en dood en verwerkt onderwerpen als tienerseks en zwangerschappen en de multiculturele samenleving. Hij is een schrijver die veel te vertellen heeft, zonder moralistisch te zijn.
Ook Dirk Weber (47) is al veertig als hij debuteert. Voor zijn debuut Kies Mij! (2005) krijgt hij een Vlag en Wimpel en voor zijn tweede boek Duivendrop (2007) een Zilveren Griffel. Het daaropvolgende boek Hij of ik (2010) is een minder geslaagde poging om het thema klonen in een jeugdroman te verwerken. De thema's van Weber zijn vriendschap en identiteit en hij verwerkt die in maatschappelijke romans. Hij leek een nieuwe stem te worden en in stijl en onderwerp iets toe te voegen aan de jeugdliteratuur, maar het is alweer een tijdje stil rond Weber.
| |
| |
| |
Magnum opus
Benny Lindelauf en Floortje Zwigtman zijn twee opvallende schrijvers met veel talent die tegenwoordig tot de gevestigde namen worden gerekend. Ze winnen veel prijzen en schrijven beide een alom bejubelde reeks. Benny Lindelauf (47) debuteert in 1998 en valt zes jaar
later echt op met de roman Negen open armen (2004). Met het vervolg De hemel van Heivisj (2011) wint hij de belangrijkste jeugdboekenprijzen van 2011. Twee grote verhalende romans over de oorlogsjaren, die zich afspelen in Limburg. Echte volksverhalen met veel diepgang en fijnzinnige taal. Lindelauf krijgt van jury's en recensenten alle denkbare superlatieven over zich uitgestort. ‘ Negen Open Armen behoort tot de origineelste en meest indrukwekkende boeken die de afgelopen decennia voor de jeugd zijn geschreven’ (Karel Berkhout in NRC, 9 april 2010) en ‘Met dit buitengewone boek verzekert de schrijver zich van een plek tussen de groten van de Nederlandse (jeugd)literatuur’ (Joukje Akveld over Hemel van Heivisj in het Parool, 14 oktober 2010).
Floortje Zwigtman (37) werkte jarenlang aan de verbluffende trilogie Een groene bloem (2005-2010) die, wat betreft omvang en intensiteit, uniek is in de Nederlandse jeugdliteratuur. De
drie boeken ( Schijnbewegingen (2005), Tegenspel (2007) en Spiegeljongen (2010), over hoofdpersoon Adrian Mayfield spelen zich af in het laat negentiende-eeuwse Londen van Oscar Wilde en kennen een sfeer en toonzetting die bijzonder is voor jeugdromans. Het is bijzonder hoe ze op een natuurlijke en onverbloemde manier (homo)seksualiteit in haar boeken verwerkt. De boeken zijn later ook in een versie voor volwassenen op de markt gebracht. Zwigtman krijgt voor haar boeken misschien te weinig prijzen. De Gouden Uil en de Gouden Zoen voor Tegenspel zijn terechte bekroningen, maar Spiegeljongen is een nog beter boek en valt buiten de prijzen, vooral door de concurrentie van collega Lindelauf trouwens. Maar wel alle waardering
| |
| |
van pers en publiek. Ze valt al eerder op met haar debuut Spelregels (2001) en het controversiële Wolfsroedel (2003) waar kritiek op komt vanwege het onverbloemde geweld. Zwigtman's boeken spelen in andere tijden en andere werelden en gaan over een onderliggend thema in veel jeugdliteratuur: jezelf durven zijn. Zwigtman blijft veelbelovend, maar hoeveel mag je verwachten van een auteur die aan het begin van haar carrière al haar magnum opus lijkt te hebben geschreven?
Marjolijn Hof (66) debuteert net als Lindelauf laat, maar mag niet ontbreken in een talentenoverzicht, ook al verschijnt haar eerste boek in 1999, voor de virtuele grens die we hier hebben gelegd. Ze heeft al een behoorlijk oeuvre op haar naam en is vooral bekend vanwege het drietal boeken dat ze voor iets oudere kinderen schreef. Haar doorbraak is Een kleine kans (2006) en daarna schrijft ze nog Moeder Nummer Nul (2008) en Mijn Opa en Ik en het varken Oma (2011). Alle drie zijn zeer toegankelijke en gelaagde verhalen over de relaties in gezinnen en families.
| |
Vlaams talent
Hoe is het met Vlaams talent gesteld? Bart Moeyaert, Anne Provoost, Jan Simoen en Marita de Sterck staan in Vlaanderen al jaren eenzaam aan de top, gevolgd door Els Beerten, Peter Verhelst, Jan de Leeuw en Do van Ranst en daarna valt het enigszins droog. Rammelt er dan niemand aan de poort? Zeker wel, naast talenten als Tine Mortier en Jef Aerts is daar bijvoorbeeld Marjan de Smet Zij werkt al vanaf 2001 aan een oeuvre waar een onmiskenbaar stijgende lijn in zit. Ze begint met boeken voor kleuters en peuters, maar verlegt haar aandachtsgebied naar realistische jeugdromans. De woorden van zijn vingers (2008) en Geen Bereik (2011) vallen op door de thematiek en het recente Rotmoevie (2012) is haar definitieve literaire doorbraak. Een prachtige ingetogen roman over een onuitgesproken relatie tussen twee jongens. Mijn recensie over Rotmoevie rond ik af met: ‘Af en toe verschijnt er een boek dat onder je huid gaat zitten. (...) Rotmoevie beroert en maakt stil en blijft nog lang in het gemoed doorwerken’ (JaapLeest, 5 september 2012).
Dan is er nog Michael De Cock (39) die in allerlei genres actief is, maar nu de focus bij de jeugdboeken lijkt te hebben gelegd. Misschien is hij wel de grootste Vlaamse belofte van dit moment. Hij debuteert met Floor, Otto en Titus (2004) en ontvangt in 2011 maar liefst twee Zilveren Griffels voor Hoe oma almaar kleiner werd (2010) en Vliegen tot de hemel (2010).
| |
| |
De Griffeljury prijst hem om de verwoording van emoties voor kleine kinderen. En in het geval van zijn mythologische hervertellingen stelt de Griffeljury van 2011: ‘Bijzonder knap is dat De Cock de prachtige klassieke verhalen in mooie, moderne zinnen vertelt zonder ingewikkeld te worden en de eigenheid (...) weet te behouden. Zijn zinnen zingen en dansen. De boten klotsen op de golven, de zwaarden kletteren.’
Michael De Cock is een veelzijdig schrijver die boeken voor kinderen van verschillende leeftijden schrijft. Hij gaat het gevecht met de taal aan en zoekt naar nieuwe woorden en vormen om zich uit te drukken. Hij schrijft over zowel moderne als geschiedkundige thema's. De Cock bewerkt Griekse mythen tot hedendaagse verhalen, maar schrijft ook een fraai tweeluik over de stadskinderen Rosie en Moussa (Rosie en Moussa, 2010 en De brief van Papa, 2012). Hij verlegde zijn focus onlangs naar tieners door zijn eerste young-adult roman te schrijven: Hannibal, over de grote Carthaagse veldheer Hannibal.
Tot de belangrijkste nieuwe stemmen uit Vlaanderen behoort Laure van den Broeck (35) die twee romans schreef: De 17de zomer van Maurice Hamster (2009) en Birdie (2012). Een jonge schrijfster die het aandurft om ingetogen en wat moeilijker toegankelijker literatuur te schrijven. Ze woont in Engeland en schrijft haar boeken in het Engels om ze vervolgens naar het Nederlands te vertalen. Haar stijl is indrukwekkend, ze doet geen compromissen, maar vergt het nodige van de lezers. Trouw schrijft erover: ‘Ze heeft een heel fijn gevoel voor taal. Ook in Birdie maken haar rijke vocabulaire en zorgvuldige formulering indruk’ (Bas Maliepaard in Trouw, 7 juli 2012)
Niet slechts somberte uit Vlaanderen dus, al is aanwas van nieuwe schrijvers welkom en zou die ene daverende, knetterende verrassing het Vlaamse jeugdboekenlandschap doen opfrissen. Vlaanderen onderscheidt
| |
| |
zich de afgelopen twee decennia meer door de hoge kwaliteit van de illustratoren.
| |
Nog veel meer talent
Als we de focus enigszins verleggen naar auteurs die zich iets minder onderscheiden door typisch literaire kwaliteiten, maar gewoon goede, originele en spannende jeugdboeken schrijven, dan is er nog veel meer talent en dat zijn, toevallig of niet, vooral vrouwen.
Zo is het oeuvre van Anna Woltz (30) al vrij groot ondanks haar jonge leeftijd. Wat wil je als je op je vijftiende al columns voor de Volkskrant schrijft. Ze debuteert met een fictief boek over koken, Alles kookt over (1998), en schreef meer dan vijftien boeken, vooral voor kinderen van zes tot twaalf jaar. De thematiek van haar boeken is gevarieerd. Aanvankelijk zijn het lichtvoetige en spannende avonturen die zich veelal in het buitenland afspelen, maar regelmatig is ook de Tweede Wereldoorlog het thema in haar boeken, waarin ze onder andere de ervaringen van haar vader verwerkt. Met hem (Wout Woltz) maakte ze Post uit de oorlog (2006) waarover Christaan Weijts schrijft: ‘Dit boek verdient veel publiek en het is voor toekomstige generaties jonge lezers te hopen dat Anna Woltz ook na haar afstuderen vooral doorgaat met mooie boeken schrijven. Wij wachten vol vertrouwen af’ (Mare, 6 april 2006). Dat vertrouwen wordt beloond. Ze kreeg in 2012 de Thea Beckmanprijs voor het beste historische boek voor Ik kan nog steeds niet vliegen (2012) over de reis van Nederlandse kinderen na de oorlog naar Denemarken, om daar aan te sterken.
Woltz heeft een frisse en toegankelijke schrijfstijl en lijkt wars van literaire pretenties. Toch krijgt ze regelmatig lof van recensenten die haar talent herkennen. ‘Wat een geestig, ontroerend en goed geschreven boek (...) het is sprankelend, alles er aan klopt’ (Trouw, 25 juni 2011) aldus Bas Maliepaard over Evi, Nick en ik (2011). Ze laveert door vrolijke en ingewikkelde thema's en schrijft bijvoorbeeld ook een deel voor de Slash-reeks van uitgeverij Querido over een transgender, Meisjes van mars (2011). Vooral de laatste jaren ontwikkelt Anna Woltz zich sterk, zowel thematisch als stilistisch; ze is nu al een vaste stem in de Nederlandse jeugdliteratuur.
| |
| |
| |
Andere schrijfsters om in de gaten te houden
Mariken Jongman (47) debuteert met Alle poppen dansen (2003) en valt op met Rits (2005) en vooral Kiek (2009) dat door de Volkskrant de hemel in wordt geprezen ‘als een van de fijnste jeugdboeken van dat jaar’ (Pjotr van Lenteren in de Volkskrant, 30 oktober 2009).
Mireille Geus (48) krijgt voor haar debuut Virenzo en ik (2003) een Vlag en Wimpel en voor haar tweede boek Big, over een zwakbegaafd meisje, al een Gouden Griffel. Geus behandelt in haar boeken vooral sociale thema's zoals vriendschap en familierelaties.
Truus Matti (51) is voor beide boeken die ze tot nu schreef, bekroond. Een Vlag en Wimpel voor Vertrektijd (2007) en een Zilveren Griffel voor Mister Orange (2011).
Bette Westera (54) schrijft al wat langer, maar maakt vooral de laatste jaren indruk met haar verhalende verzen in Ik leer je liedjes van verlangen en aan je apenstaartje hangen (2010) en Aan de kant, ik ben je oma niet (2012).
| |
Fantasy in de lift
Een interessante ontwikkeling is de herontdekking van het fantasy-genre. Paul Biegel krijgt navolgers; er zijn steeds meer auteurs die sprookjesachtige elementen opvoeren in hun werk. Pieter Koolwijk waagt zich schoorvoetend aan het genre met Vlo en Stiekel (2012). Het debuut van Jef Aerts (Het kleine paradijs, 2012) kan tot het genre gerekend worden en ook de schrijfster Lisa Boersen combineert de echte wereld met een fantasiedomein in haar goed besproken boeken Jani Kekke en de blauwe dagdromer (2007) en Hotel Tussentijd (2011). Vlaming Peter van Olmen werd genomineerd voor de Gouden Uil met zijn debuut De kleine odessa (2009), een groots opgezette fantasieroman waarin literatuur een voorname rol speelt. In 2013 zal het vervolg verschijnen.
Andere talentvolle schrijvers die opvallen in het fantasygenre zijn Thijs Goverde en Marco Kunst. De laatste krijgt in 2007 de aanmoedigingsprijs het Charlotte Köhler Stipendium na succes te hebben behaald met de toekomstroman Gewist (2004). Daarna publiceert hij Isa's droom (2008) en wat recenter het uitgesproken fantasyboek De sleuteldrager (2011) dat jammer genoeg nogal tegenvalt. ‘De sleuteldrager begint aangenaam en de spanningsboog wordt tot halverwege keurig in tact gelaten. In deel
| |
| |
twee raakt de auteur zelf verstrikt in het web dat hij verzonnen heeft en kabbelt en keutelt het verhaal toe naar een ongeloofwaardig einde dat er dan nog nauwelijks toe doet’ (JaapLeest, 29 maart 2012)
Non-fictie voor kinderen blijft een ondergeschoven kindje. Bas van Lier en vooral Ditte Merle zijn al langer de bekende namen in dit genre en verder lijken weinig auteurs zich te specialiseren. Degenen die dat wel
doen, doen dat overigens heel goed. Zowel Jan Paul Schutten als Bibi Dumon Tak wonnen een Gouden Griffel voor een van hun boeken, respectievelijk Kinderen van Amsterdam (2007) en Winterdieren (2012). De Griffeljury van 2012 verwoordt helder wat er zo goed is aan het werk van Bibi Dumon Tak: ‘Aan het informatieve genre kleeft nogal eens wat stoffigheid. Maar Bibi Dumon Tak schrijft frisse, aanstekelijke portretten waarin de ijskoude pooldieren tot leven worden gebracht in een voortreffelijke stijl: nonchalant, maar raak, opgewekt, liefdevol, aaibaar en zeer geestig. Bibi Dumon Tak probeert van iedere zin een feestje te maken.’ Dumon Tak schrijft vooral over dieren waar Schutten een breed palet aan onderwerpen kiest, zoals geschiedenis, toekomst, voedsel en de hersenen. Beide auteurs worden geprezen om hun liefde voor taal en de intelligente manier waarop ze informatieve onderwerpen voor kinderen verduidelijken zonder op de hurken te gaan. ‘Hij betuttelt of beduvelt nergens,’ zegt de Griffeljury 2008 over Schutten.
Op het terrein van historische boeken valt het Vlaamse duo Jean Claude van Rijckeghem en Pat van Beirs op die met Jonkvrouw (2005) en Galgenmeid (2010) historische gegevens kunnen combineren met een goed en spannend verhaal in een mooie stijl. Ze vallen er ruim mee in de prijzen en ontvangen voor beide boeken de Boekenleeuw.
Rob Ruggenberg (66) mag na vier romans tot de auteurs worden gerekend die degelijke historische romans voor kinderen vanaf twaalf jaar schrijft. Op stilistisch terrein is hij geen uitblinker, maar hij ontvangt toch
| |
| |
al twee Vlag en Wimpels (Het verraad van Waterdunen, 2006 en IJsbarbaar, 2011).
| |
Niets meer van gehoord
Zijn er auteurs die veelbelovend waren, maar weinig tot niets meer van zich lieten horen of enorm teleurstelden? Marco Kunst noemde ik al als een auteur die de belofte tot nu toe niet waarmaakt. Van twee schrijvers ben ik benieuwd naar meer werk. Mario van Brakel won de Brabantse Jeugdliteratuurprijs voor het verstilde Het zwijgen van de vossen (2009), maar het is zijn enige jeugdroman tot nu. Hij is vooral actief als vormgever, maar wie weet verschijnt er meer fictie van zijn hand. Han van der Vegt verraste enorm met Het rode ei (2010), een heerlijk fantasyboek, maar het is niet bekend of dit een eenmalig uitstapje van deze dichter was.
Isabel Hoving lijkt een groot talent. Voor haar debuut De gevleugelde kat (2002) krijgt ze een Gouden Zoen. Het boek is een succes en de vertaalrechten worden aan meerdere landen verkocht. Eindelijk weer eens een schrijver die het genre fantasy nieuw leven in blaast. De gevleugelde kat is het eerste deel van een trilogie en ook veruit het beste. De vervolgdelen, Het verbond van de bliksems (2009) en De vulkaan van Wageningen (2010), zijn traag en warrig en krijgen nauwelijks nog aandacht.
| |
Talent genoeg
Ja, er is voldoende talent. Dat mag uit het bovenstaande duidelijk zijn geworden. Dat wil niet zeggen dat er geen reden tot zorg is. Je zult het maar hebben: talent. De kunst is om zorgvuldig met dat talent om te gaan en het niet te verkwanselen. De aan het begin vermelde neiging tot commercialiteit van uitgeverijen heeft vooral ook het effect van haast. Auteurs krijgen minder tijd om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Terwijl tijd misschien wel de belangrijkste factor is waar het om talent gaat. Een schrijver kan zich alleen ontwikkelen als hij kansen krijgt. De kans om te experimenteren, om zichzelf en de lezer te verrassen, om eens een faux pas te maken. Een schrijver moet in de valkuilen mogen trappen, eens op zijn bek gaan, aan een project beginnen waar hij gruwelijk in vastloopt enzovoorts. Niet teveel en te vaak natuurlijk, maar het hoort wel bij het vak en de ontwikkeling van schrijvers. Zonder tijd wordt het niks; zonder aandacht en begeleiding ook niet.
| |
| |
Schrijvers die zichzelf en het vak serieus nemen, kunnen het niet alleen. Ze hebben serieuze hulp van vaste redacteuren nodig. Van een luisterend oor bij een dipje tot gedegen feedback in het schrijfproces en bij de eindfase van het manuscript. Met een aardig debuut ben je er immers niet, dan begint het pas. Het genoemde mailtje van een uitgever aan het begin van dit verhaal baart wat dat betreft zorgen. In hoeverre voelen uitgevers zich verantwoordelijk voor talent en investeren ze er ook echt in?
Toch is er niet al teveel reden tot somberte als het om talent gaat. Mocht iemand de aandrang voelen om bijvoorbeeld in 2030 een vervolg op Wat een mooite! te schrijven, dan is het aannemelijk dat een keuze gemaakt wordt uit bovenstaande namen. Dit is wat mij betreft het neusje van de literaire zalm en die vangst is heel behoorlijk. Hopelijk staan er de komende jaren nog veel nieuwe talentvolle kinderboekenschrijvers op en wordt die keuze almaar lastiger. Kuijer, Biegel en Pelgrom hebben wel degelijk opvolgers.
|
|