| |
| |
| |
Al het goede komt in drieën
Ruth Hoogendam
Toch gek: ik heb altijd gedacht dat een driedelig paard niet kan bestaan. Maar het bestaat.
In de wereld die Ted van Lieshout in Driedelig paard (2011) oproept, blijkt veel meer te bestaan dan voor mogelijk werd gehouden. Zowel qua vorm als qua inhoud is dit boek vernieuwend en verrijkend. De lezer maakt kennis met mopperende lepeltjes, een teleurgestelde haas en een aangespoelde zeemeermin. Van Lieshout experimenteert met taal en beeld en creeërt zo een boek dat zich moeilijk in een bepaalde categorie laat onderbrengen. Bovenstaand citaat uit Driedelig paard (p.78) kan dan ook als motto voor het gehele boek gelden. In de driedelige serie Papieren Museum brengt Van Lieshout op een originele en speelse manier bekende kunstwerken onder de aandacht. Driedelig paard kan worden gezien als Van Lieshouts eigen ‘papieren museum’ waarin een rijke verzameling kunstwerken is tentoongesteld. In eerste instantie lijkt ieder kunstwerk op zichzelf te staan, maar bij nauwkeurige lezing blijken er allerlei verbanden aan te wijzen, zowel tussen de teksten onderling als tussen tekst en beeld. De vreemdheid van dit boek prikkelt de nieuwsgierigheid en roept de vraag op voor welke lezer dit boek is bedoeld.
| |
Appartementen voor kabouters
Driedelig paard bestaat uit drie delen van ongelijke lengte. Dit sluit aan bij de bouw van een echt paard: een lang middenstuk, een kortere kop en
| |
| |
staart. Elk deel opent met een tekening van een deel van een paard. Het eerste deel bevat brieven en dagboekfragmenten waarin een jongen verslag doet van een aantal gebeurtenissen, thuis en op school. De eerste drie gedichten zijn gericht aan zijn oma, de overige niet. Dat blijkt uit het feit dat er in de latere gedichten niet langer wordt gesproken over ‘Anne’, maar over ‘mijn zus’. Om die reden moeten deze gedichten mijns inziens worden opgevat als dagboekfragmenten. Het tweede deel neemt qua lengte en qua inhoud een bijzondere plaats in. In dit deel komen, anders dan in de overige delen, naast oma en haar kleinzoon ook anderen aan het woord. In het derde deel beantwoordt oma de aan haar gestuurde brieven: ‘Ik had er even helemaal geen zin meer in, maar ik moet door. Jouw brieven hebben geholpen. Echt waar’ (p. 78).
Driedelig paard bestaat niet alleen uit drie delen, het bevat ook drie verschillende elementen: blokgedichten, beeldsonnetten en tekeningen. In zijn nawoord legt Van Lieshout uit wat een blokgedicht is: ‘Aan een tekst kun je vaak in één oogopslag zien wat het is: een verhaal of een gedicht, een boodschappenlijstje of een rekening (...). In Driedelig paard staan gedichten die de vorm hebben van een blok tekst, zonder de kenmerken waaraan je kunt zien wat het is (p. 81). Alle blokgedichten hebben dezelfde vorm: een uitgevulde tekst die de gehele pagina vult. Typische kenmerken van poëzie, zoals rijm of witregels, zijn achterwege gelaten. Een ander belangrijk kenmerk van blokgedichten is het ontbreken van een titel of opschrift, waardoor de lezer zelf moet ontdekken wie aan het woord is en tot wie de tekst is gericht.
Ook de beeldsonnetten hebben een vaste vorm: de gefotografeerde beelden zijn zo geordend dat zij de opbouw van een sonnet hebben; ze bevatten vier strofes, waarvan de eerste twee bestaan uit vier regels en de laatste twee uit drie regels. Van Lieshout introduceerde deze sonnetten voor het eerst in Mama, waar heb jij het geluk gelaten? (2007). Bij de meeste beeldsonnetten is sprake van eindrijm: de voorwerpen worden herhaald en rijmen op die manier op elkaar. De tekeningen tenslotte zijn gestileerde beelden, die soms meerdere pagina's beslaan.
De drie verschillende elementen hangen met elkaar samen. Het gefotografeerde voorwerp uit het beeldsonnet speelt een rol in het blokgedicht. Regelmatig vullen tekst en beeld elkaar aan. De manier waarop dit gebeurt, verschilt. Soms helpt het beeldsonnet bij het verstaan van het bijbehorende blokgedicht. Een voorbeeld daarvan is het blokgedicht dat als titel ‘Heb het goed in het Russisch staatscircus’ meekreeg. Door het
| |
| |
beeldsonnet wordt direct duidelijk dat in deze tekst jongleerballen aan het woord zijn. Dit wordt in het gedicht niet expliciet vermeld. De lezer had het echter wel uit de tekst kunnen opmaken: ‘(...) en zijn we terechtgekomen bij - we kunnen het niet anders zeggen - een amateur. Hij staat zo nu en dan in het Vondelpark en dan weer op de Dam in Amsterdam met ons omhoog te gooien, en hij laat ons om de haverklap vallen’ (p. 47).
Anders is het bij het blokgedicht ‘Aantrekkelijke woning aangeboden’. Door het beeldsonnet wordt er informatie aan het blokgedicht toegevoegd, die men niet op grond van de tekst kan verkrijgen. In het blokgedicht wordt een ‘bijzonder aantrekkelijke eengezinswoning’ aangeprezen. Dat er aan dit huis ook nadelen kleven, blijkt uit de laatste regel: ‘De woning is gezellig ouderwets, kan wel wat onderhoud gebruiken en is van alle gemakken te voorzien.’ Naast dit blokgedicht is een beeldsonnet afgedrukt van schijfjes champignon. Het verband tussen beiden kan op verschillende manieren worden gelegd: de paddestoelen zouden kunnen verwijzen naar de ‘bosrijke omgeving’ waar in het blokgedicht over wordt gesproken. Een andere mogelijkheid is dat champignons worden geassocieerd met schimmels, iets wat in deze ‘ouderwetse woning’ vast niet ontbreekt. Ook Herman Verschuren, oud-hoofdredacteur van Leesgoed, blijkt in deze richting te denken. Op zijn weblog publiceert hij een reactie van Van Lieshout op deze suggestie, waaruit blijkt dat er nog een derde verband is aan te wijzen: ‘Zó had ik er nog niet naar gekeken! Ik had zelf de associatie van paddestoelen als kabouterhuisjes! In dit geval van schijfjes champignons dacht ik aan appartementen voor kabouters’ (Verschuren, 2011). Door het champignonsonnet op die manier te lezen wordt er informatie aan het blokgedicht toegevoegd. In dat geval hangt het gedicht samen met twee eerdere gedichten, waarin sprake is van een vermiste kabouter. Dit verband wordt bijvoorbeeld door Jacobs (2011) gelegd. In Driedelig paard vervullen de beeldsonnetten zo een andere rol dan in Hou van mij (2009). In dit verzamelde werk van Van Lieshout staan de sonnetten op zichzelf. Het is aan de lezer om uit te zoeken waar deze gedichten over gaan, zoals Van Lieshout vertelt in een interview met Klaas Drupsteen
(2010). In Driedelig paard wordt men geholpen door het bijbehorende blokgedicht.
| |
| |
| |
Een appel of een hartaanval
Tekst en beeld vertellen in Driedelig paard beiden een deel van het verhaal. Door te spelen met tekst en beeld daagt Van Lieshout de lezer uit zijn boek op meer manieren te lezen. Deze meerduidigheid sluit aan bij de inhoud van de blokgedichten, waaruit blijkt dat men op verschillende manieren naar de wereld kan kijken. In het boek komen verschillende blokgedichten voor waarin Van Lieshout varieert op bekende sprookjeselementen: een elfje, een aangespoelde zeemeermin, een giftige appel. Het eerste deel sluit af met een blokgedicht, waarin verteld wordt hoe de ik-figuur samen met zijn zus Anne een dode kabouter aantreft in het bos: ‘Voorzichtig liepen we dichterbij om te zien wat het was wat daar op de grond lag. Het was inderdaad geen konijntje. We schrokken hevig, want het was een doodgebeten kabouter. Hij hing helemaal slap toen we hem opraapten en er zat geen leven meer in’ (p. 22). Moeder ziet de dode kabouter voor een pop aan en gooit hem in de vuilnisbak. Dat zij het bij het verkeerde einde heeft blijkt pas in het tweede deel, als een van de blokgedichten een opsporingsbericht bevat: ‘De heer Groeneslof is zesenhalf jaar oud, heeft een witte baard en is twaalf centimeter en zevenendertig millimeter groot’ (p. 42).
Regelmatig speelt Van Lieshout met de grens tussen fantasie en werkelijkheid: ‘Mijn zus en ik lieten de hond uit. Opeens dacht Anne dat zij een elfje zag vliegen. Ik dacht zelf dat het een onweersflits was zonder donder en regen. We trokken ons er verder niets van aan, eerst, want het was gewoon te kort om er ruzie over te maken’ (p. 16). In een aantal blokgedichten is sprake van twee groepen: er is een persoon of een groep die wel in het sprookje gelooft en een groep die daar geen geloof aan hecht. Soms lijkt de eerste groep het bij het rechte eind te hebben, zoals in het geval van de doodgebeten kabouter. In andere blokgedichten blijkt de werkelijkheid echter prozaïscher te zijn dan op het eerste gezicht lijkt. Een voorbeeld daarvan is het blokgedicht ‘Juf hapte in een appel’: ‘De bel was gegaan en we zaten allemaal een boterham te eten. Toen gaf de juf van groep acht haar appel, waar ze zelf geen zin in had, aan de juf van groep vijf. Die nam een hap en viel toen bewusteloos neer’ (p. 20). De link met de giftige appel waardoor Sneeuwwitje de dood vond is snel gelegd, maar de bewusteloosheid blijkt een andere reden te hebben: ‘Later hoorden we dat ze een soort hartaanval had gehad, dus het was niet de schuld van de appel. Het komt ook wel weer goed met haar, al moet ze nu wel
| |
| |
stoppen met roken’ (p. 20).
Naast de verhouding tussen fantasie en werkelijkheid staat in veel blokgedichten de verhouding tussen verschillende familieleden centraal. In een aantal gedichten is sprake van een moeizame relatie tussen moeder en zoon, een thema dat in veel van Van Lieshouts boeken een rol speelt. Over en weer worden er verwijten gemaakt: de moeder verwijt haar zoon dat hij haar voor moederdag een ‘spuuglelijke tekening’ heeft gegeven: ‘Het was een tekening van zo geringe kwaliteit - om niet meteen te zeggen dat hij ronduit slecht was - dat ik hem zelfs niet met een magneetje aan de koelkast kon hangen, omdat ik me zou schamen als iemand hem zag’ (p. 56). Anderzijds vraagt de zoon zich af of zijn ouders eigenlijk wel van hem houden: ‘Normale ouders krijgen kinderen omdat ze veel van ze houden, maar jullie wekken de indruk dat jullie mij speciaal gekregen hebben omdat jullie iemand nodig hadden om de tuin te doen en andere klusjes waar jullie zelf geen zin in hebben’ (p. 38).
De verhouding tussen ouders en kinderen staat ook centraal in het gedicht ‘Ik wilde een paard’. Aan dit gedicht is de titel van het boek ontleend. Een meisje vraagt aan haar vader een ‘driedelig paard’ cadeau: ‘De opzet was dat als ik nú een paard krijg, mijn volgende twee verjaardagen worden overgeslagen’ (p. 40). Haar vader wil haar echter alleen een paard in drie delen geven, eerst het hoofd, dan de benen en tot slot de staart. Als het meisje zegt dat ze in dat geval afziet van haar wens, is haar vader daar blij om. Je kunt immers ook houden van een paard dat niet van jou is. Om ergens van te kunnen houden, is het niet nodig om het te bezitten. Sterker nog: als je van iets of iemand houdt, gun je het juist vrijheid. Vader legt uit dat dat ook voor zijn dochter geldt: zij zal straks in drie delen het huis verlaten: eerst zullen haar benen weggaan, dan haar hoofd en tenslotte het hart. Vader belooft: ‘Als het tijd is, zullen we je laten gaan.’ Het meisje besluit om haar wens te herzien: zij wil niet langer een paard, maar een minnaar voor haar verjaardag en dan het liefst ‘het stuk met zijn hart erin’ (p. 41). Dat haar wens is uitgekomen blijkt aan het slot van het boek, waar oma schrijft: ‘Dat deed me denken aan vroeger, toen ik een jong meisje was. Ik wilde een paard, maar ik kreeg er geen van mijn vader. (...) Ik ben vergeten wat ik wel kreeg, maar op die verjaardag ontmoette ik opa’ (p. 77). Zo verbindt Van Lieshout op een bijzondere manier de drie delen van het boek met elkaar: in het derde deel blijkt dat de oma aan wie de brieven uit het eerste deel zijn gericht, het meisje is uit het tweede deel. In Driedelig paard laat Van Lieshout zien dat het mogelijk
| |
| |
is om op verschillende manieren naar de wereld te kijken. Door iets vanuit verschillende perspectieven te bekijken, blijken meerdere interpretaties mogelijk te zijn. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op dit wissselende perspectief.
| |
Dubbel geconcentreerd
In ieder blokgedicht is iets of iemand aan het woord, die op een heel eigen wijze naar de wereld kijkt. In deel één ligt het perspectief bij een kind. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat een kleinzoon schrijft aan zijn oma, maar ook uit de voorvallen die hij beschrijft. De meeste gebeurtenissen spelen zich thuis of op school af. Daarbij is sprake van een kinderlijke blik, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘Ons is vanochtend niets raars opgevallen, dus we denken dat Lars toch zonder te plassen beneden is gekomen. Het is in ieder geval wel waar dat als je in het touw zit en je roetsjt te snel van boven naar beneden, dat je dan een plasgevoel in je buik krijgt. Maar dat kun je toch zeker wel ophouden?’ (p. 13).
In het tweede deel verbreedt het perspectief zich: niet alleen mensen, maar ook dieren en zelfs voorwerpen komen aan het woord. Ook de toon van dit deel is anders: naast sprookjesachtige en humoristische blokgedichten is er in dit deel ook plaats voor gedichten die maatschappijkritisch van aard zijn. Een voorbeeld is het voorstel om ‘Bejaardentehuis de Schemering te ruimen’ in het kader van de bezuinigingen. Ook de reclame voor ‘Welle Water - dubbel geconcentreerd, dus een halvering van uw toiletbezoek’ behoort tot deze categorie. Met zijn sprookjesachtige gedichten richt de auteur zich op een andere leeftijdscategorie dan met zijn maatschappijkritische verzen. In deze laatste verzen staat niet de wereld van het kind, maar die van de volwassene centraal. Ook andere gedichten zijn geschreven vanuit het perspectief van een volwassene. Een voorbeeld daarvan is het klagerige ‘Ik kreeg geen gehoor bij de instanties’: ‘Al die zware vergrijpen hebben ervoor gezorgd dat ik geen enkele volwaardige liefdesrelatie heb kunnen opbouwen’ (p. 31). Door in Driedelig Paard zowel kinderen als volwassenen een stem te geven sluit Van Lieshout aan bij het uitgangspunt zoals hij dat verwoordde in een interview in Literatuur zonder leeftijd: ‘Bij het schrijven van gedichten denk ik nooit aan publiek’ (Peters, 1996). In het artikel ‘Die vent met zijn veertje is stapelgek’ (1982) gebruikt Tom Baudoin het begrip ‘kinderblik’ als criterium om onderscheid te maken tussen volwassenen- en jeugdliteratuur. Een belangrijk kenmerk
| |
| |
van jeugdliteratuur is dat er door het verschil in kennis en levenservaring sprake is van een kloof tussen de volwassen auteur en de jonge lezer. Het innemen van een kinderlijk perspectief kan helpen om deze kloof te overbruggen. Het kinderlijke wordt erkend als iets waardevols. Vanuit deze erkenning kan men komen tot symmetrische communicatie, waarbij er sprake is van gelijkwaardigheid tussen kind en volwassene. Driedelig paard laat op een prachtige manier zien hoe er een gelijkwaardige relatie kan ontstaan tussen kind en volwassene. Het perspectief ligt soms bij het kind, soms bij de volwassene. Dat geldt niet alleen voor de gedichten, maar ook voor de beeldsonnetten. Bij het champignonsonnet is bijvoorbeeld sprake van een kinderlijke blik: een kind zal eerder geneigd zijn om champignons te associëren met kabouters dan volwassenen.
Ook de individuele gedichten laten zich op meerdere manieren lezen. Een voorbeeld daarvan is het blokgedicht ‘Wie het eerste thuis is.’ Ook een lezer die de fabel van Aesopus niet kent, kan genieten van het gedicht over de haas, die dacht met gemak te kunnen winnen van de slak: ‘Als we hadden afgesproken dat het een wedstrijd zou worden om wie het hardst kon rennen, had een van ons zeker gewonnen, want hazen kunnen nu eenmaal harder lopen dan slakken. Maar we waren zo stom om te roepen: ‘Wie het eerst thuis is!’ (p. 61). Door het wisselende perspectief en de verschillende manieren waarop een gedicht kan worden gelezen is er sprake van een dubbele geadresseerdheid.
| |
Conclusie
Driedelig paard is een boek dat zich op meerdere manieren laat lezen. Door de humoristische en toegankelijke stijl valt er zowel voor ervaren als voor minder ervaren lezers veel te genieten. De heldere vormgeving en de kleurrijke beeldsonnetten maken het boek aantrekkelijk voor minder ervaren lezers. In sommige gevallen helpen de beeldsonnetten bovendien bij het verstaan van het bijbehorende blokgedicht. Ten derde draagt de lengte van de blokgedichten bij aan de leesbaarheid van het boek. Het zijn afgebakende teksten, die op zichzelf gelezen kunnen worden. Bovendien wordt de lezer in het nawoord geprikkeld om zélf aan de slag te gaan met het maken van blokgedichten en beeldsonnetten.
Tegelijkertijd is het boek ook uitdagend voor meer ervaren lezers. Het is aan de lezer om te bepalen wie er in een blokgedicht aan het woord is en tot wie de tekst is gericht. Door het voortdurend wisselende perspec- | |
| |
tief wordt van hem gevraagd zich in te leven in verschillende personages. In de tweede plaats zijn de verschillende verbanden tussen tekst en beeld en tussen de teksten onderling niet altijd direct duidelijk. Pas na zorgvuldig lezen en herlezen worden de lijnen zichtbaar. In de derde plaats kennen tekst en beeld veel ‘lege plekken’, die door de lezer zelf ingevuld dienen te worden. Dat geldt niet alleen heel letterlijk zoals in het blokgedicht ‘Er is ingebroken’, waar verschillende letters ontbreken, maar ook figuurlijk. In sommige gevallen vult het beeldsonnet deze lege plekken in, in andere gevallen vullen verschillende blokgedichten elkaar aan. Veel wordt echter overgelaten aan de lezer zelf. In de vierde plaats is er in het boek regelmatig sprake van intertekstualiteit. Een voorbeeld daarvan zijn de verschillende verwijzingen naar bekende sprookjes.
In Driedelig paard worden de wereld van de volwassene en de wereld van het kind met elkaar verbonden. Het perspectief ligt nu eens bij de volwassene, dan weer bij het kind. Soms komt de auteur op voor de belangen van de volwassenen, in andere gevallen kiest hij de kant van het kind. Door deze ruime blik verdient Driedelig paard een breed publiek.
| |
Literatuur
Baudoin, T., ‘Die vent met zijn veertje is stapelgek. De kinderblik van Reiner Zimnik.’ In: Bzzlletin, 95, 1982, p. 75-84. Geraadpleegd via: http://dbnl.nl/tekst/baud007vent01_01/baud007vent01_01_0001.php |
Drupsteen, K., Het Hoogste Woord. [Televisieuitzending van 5 april 2010]. Geraadpleegd via: http://hethoogstewoord.ncrv.nl/ncrvgemist/ hoogste-woord-ted-van-lieshout |
Jacobs, E., ‘Heerlijk verdwalen’. In: De Leeswelp, 6, 2011. Antwerpen, Vlabin-VBC. |
Joosen, V. & K. Vloeberghs, Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Leuven, Lannoo-campus, 2008. |
Van Lieshout, T., Driedelig paard. Amsterdam, Uitgeverij Leopold, 2011 |
Peters, H., ‘Leeflang, Lieshout, Lodeizen. Henk Peters in gesprek met Ted van Lieshout.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 10, 1996, p. 443-451). Geraadpleegd via: https://www.dbnl.org/tekst/_lit004199601_01/ _lit004199601_01_0050.php |
Verschuren, H., ‘Driedelig paard’, 2011. Geraadpleegd via: http://overlezenenschrijven.blogspot.com/2011/07/driedeligpaard.html |
|
|