Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 26
(2012)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| ||||||||
Marijke en Marjolein: twee meisjesboekenmeisjes tijdens de Tweede Wereldoorlog
| ||||||||
[pagina 8]
| ||||||||
schouwd worden.Ga naar voetnoot3 Het boek voldoet immers niet aan de criteria die Blok & Hersch-Van der Stoel (1984) voor nationaalsocialistische kinderliteratuur geven.Ga naar voetnoot4 In deze bijdrage zal ik dan ook voorbijgaan aan het feit dat Marijke's problemen bij een nationaalsocialistische uitgeverij is uitgegeven en enkel ingaan op het rolpatroonbevestigende of -doorbrekende gedrag van de vrouwelijke hoofdfiguur. Ros maakte in 2009 al een eind aan de stereotype opvatting dat meisjesboeken van voor en tijdens de oorlog enkel rolpatroonbevestigend werkten. Ze toonde aan dat het beroep een niet te onderschatten rol speelt in een heleboel serieuze vooroorlogse meisjesboeken en verschilt daarmee van opvatting met Zuurveen die in 1984 stelde dat na 1960 ‘ook in ander opzicht de emancipatie maar met een slakkengang voort [schreed].’ Zuurveen doelde hiermee op de professionele ontwikkeling van de heldinnen uit meisjesboeken. Ze stelde resoluut: ‘het boek waarin de vrouwelijke hoofdpersoon carrière maakt, moet dan ook nog geschreven worden’.Ga naar voetnoot5 Door de analyse van twee boeken die verschenen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog wil ik de uitspraak van Zuurveen ter discussie stellen. Het betreft: Marijke's problemen van Leny Boelens en Marjolein van Emmy Prinsen. Via een grondige analyse zal ik de nodige argumenten aanvoeren die het standpunt van Bea Ros ondersteunen en die aantonen dat het stereotype beeld van de meisjesroman ook tijdens de Tweede Wereldoorlog niet altijd opging. Ik besef dat ik mijn twee boeken tellende corpus niet mag beschouwen als een representatie van alle Nederlandse meisjesboeken die tijdens de Tweede Wereldoorlog voor oudere meisjes zijn verschenen. Ik heb echter wel getracht om bij mijn keuze rekening te houden met de ontwikkelingen binnen het onderzoeksdomein. In de eerste plaats wil ik via mijn keuze voor Marjolein tegemoet komen aan de vraag van Kuitert die in 2008 stelde ‘dat er maar weinig substantieels gepubliceerd is over wat er voor de jeugd te lezen viel tijdens de Tweede Wereldoorlog’ en die vooral nood zag aan studies over min of meer neutrale kinderboeken (Kuitert, 2008, p. 26-27). Daarnaast sluit mijn onderzoek ook aan bij de hierboven ver- | ||||||||
[pagina 9]
| ||||||||
melde studie van Blok en Hersch-Van der Stoel. Hun onderzoek is immers nog niet afgerond. Negenennegentig boeken die voor het eerst verschenen tijdens de Tweede Wereldoorlog bij nationaalsocialistische uitgeverijen moeten nog onderzocht worden (Hofman, 1990, p. 63). Marijke's problemen maakt deel uit van deze groep. Ondanks het feit dat mijn corpus niet als representatief beschouwd mag worden, zijn de resultaten toch veelzeggend en nodigen ze uit tot meer onderzoek. | ||||||||
Een ijverige studenteStuderende meisjes zijn geen uitzondering in traditionele meisjesboeken, maar er gelden wel bepaalde restricties. Als er gestudeerd wordt, dan dient de studie het meisje in de eerste plaats voor te bereiden op een beroep dat nuttig is. Dit betekent dat studie en beroep moeten bijdragen aan haar toekomstige rollen als echtgenote, huisvrouw en moeder. Daarnaast is het behalen van een diploma voor de studerende meisjes meestal een brug te ver. Vaak strooit een huwelijk roet in het eten of, om het positief te zeggen, ‘[komt] een huwelijk [tot stand] als verlossing van de zware studiedruk’ (Zuurveen, 1984, p. 51). Dat meisjesboeken wat dit betreft niet allemaal over één kam geschoren mogen worden, laat Marjolein (1940) zien. De hoofdpersoon, Marjolein, stelt haar studie oudheidkunde centraal in haar leven en doet dit het hele boek door. Dit blijkt al op de eerste bladzijde, waar Marjolein als een ijverige studente afgeschilderd wordt. Dit gebeurt zowel direct, wanneer de verteller haar beschrijft (‘Ze ging flink vooruit en voelde er zich gelukkig bij ofschoon het hard werken was,’ p. 5), als indirect (‘[In haar kamer lagen] overal boeken in het rond verspreid,’ p. 5). De eerste bladzijde zet zo de toon voor de rest van het boek, waarin hard werken steeds als iets belangrijks en positiefs naar voren wordt geschoven, zoals onder meer blijkt uit de volgende gedachte van Marjolein: ‘Het was hard werken geweest, moeizaam studeren [...] Maar de voldoening was ook groot en dat woog ruimschoots op tegen het werk (p. 39).’ De jongedame is heel | ||||||||
[pagina 10]
| ||||||||
vaak met haar studie bezig: ze studeert ‘met gloeiende wangen’, volgt ‘ademloos’ colleges, bezoekt musea, waar ze zich ‘wonderlijk gelukkig voelt’ en ‘ijverig aantekeningen’ maakt, schrijft als ‘in een roes’ aan haar werkstuk, werkt met ‘plezier’ mee in Egypte en zelfs op haar vrije dag gaat ze ruïnes bezoeken.Ga naar voetnoot6 De adjectieven die gebruikt worden om de gemoedsgesteldheid van Marjolein tijdens deze activiteiten te beschrijven, spreken, zoals zo vaak in meisjesboeken, boekdelen en anders zijn het wel andere talige elementen die de boodschap kracht bijzetten. Zo staat Marjoleins ‘geestdrift’ in schril contrast met de ‘peinzende’ houding van haar studiegenoot, Antoinette, wanneer beide meisjes vernemen dat er een prijsvraag uitgeschreven zal worden. Tot slot benadrukken ook de gebeurtenissen het belang dat Marjolein hecht aan haar professionele ontwikkeling en aan hard werken. Marjolein gaat al vlug naar Parijs om daar haar studie oudheidkunde voort te zetten. Enkel zo kan ze immers haar grote droom, assisteren bij opgravingen, waarmaken. Uiteindelijk wint de ambitieuze jongedame een prijsvraag met haar wetenschappelijke werkstuk over de 18de Egyptische dynastie, waardoor ze de kans krijgt om deel te nemen aan een expeditie naar Egypte. Hier is duidelijk sprake van een professionele ontwikkeling en een bijzonder happy end. Marjolein gaat hiermee duidelijk in tegen de bewering van Zuurveen dat ‘het boek waarin de vrouwelijke hoofdpersoon carrière maakt [...] nog geschreven [moet] worden’ (p. 51) en sluit aan bij de resultaten die Ros' onderzoek eerder al opleverde (Ros, 2009). Niet alleen het feit dat de professionele ontwikkeling van Marjolein een dergelijk belangrijke plaats inneemt in het boek, maar ook haar studiekeuze en haar droomberoep zijn allesbehalve traditioneel te noemen. Er is immers geen sprake van een direct nut van de studie oudheidkunde voor een toekomst als echtgenote, huisvrouw en moeder. Integendeel, assisteren bij opgravingen is duidelijk een avontuurlijk beroep, dat in contrast staat met binnenshuis werken. Ook door haar jongensachtige gedrag springt Marjolein uit de band, of beter gezegd, ze valt op doordat ze zich door heel het boek heen jongensachtig gedraagt en doordat dit niet afneemt, zoals in traditionele meisjesboeken wel vaak het geval is. Ze wordt steevast afgeschilderd als een slordige en uitgelaten meid die geestdriftig en energiek loopt, veel eetlust heeft en als kers op de taart ook luid praat en lacht. Bovendien beschikt ze, zoals blijkt uit de hierboven | ||||||||
[pagina 11]
| ||||||||
geschetste gebeurtenissen, over karaktertrekken die traditioneel eerder als mannelijk getypeerd worden: onafhankelijkheid, individualiteit en het streven naar een doel. Als we haar zus mogen geloven, loopt Marjolein
ook niet snel warm voor huishoudelijke taakjes: ‘[Marjolein had] zich met de kleine onaangenaamheden van het huishoudelijke bestaan als daar zijn schoenpoetsen en bordenwassen, nooit erg goed kunnen verzoenen’ (p. 78). Marjolein is duidelijk een conventiedoorbrekend meisjesboek, zoals ook het onderstaande fragment bewijst, waarin veel van de zojuist vermelde elementen voorkomen en waarin expliciet kritiek wordt geleverd op het traditionele meisjesboek. Ze gooide in een plotseling baldadige bui een kussen [...] en er ontspon zich nu een verwoed kussengevecht totdat de beide meisjes, hijgend en met verwarde haren, op de divan neerzonken. ‘Wat ben je daar aan het lezen?’, vroeg Els, terwijl ze het boek opviste, dat Marjolein op de grond had laten vallen. [...] Marjolein haalde haar schouders op. ‘Ze zijn allemaal hetzelfde die jonge meisjesboeken. [...] Er is toch nog wel wat anders in ons leven. [...] We hebben toch ons werk.’ (p. 46-47) Het mag duidelijk zijn dat er aan het doorbreken van de conventies een geëmancipeerd vrouwbeeld ten grondslag ligt. | ||||||||
Een vleugje traditieHet lijkt er sterk op dat de auteur van Marijke's problemen, net als bij Marjolein, uitgaat van een geëmancipeerd vrouwbeeld. Deels is dit ook zeker het geval. Marijke is op het eerste gezicht immers een geëmancipeerde jongedame. Ze zoekt onder meer met de nodige volharding een baan buiten de huishouding en, net als Marjolein, is ze niet zo goed in huishoudelijke taken. Thuis heeft ze nooit hoeven meehelpen, omdat haar moeder hulp kreeg van een huishoudster en ze maakt ‘voor het eerst de gang van het huishouden van dichtbij mee’ (p. 21) wanneer haar moeder, | ||||||||
[pagina 12]
| ||||||||
omwille van hun financiële situatie, de
huishoudhulp noodgedwongen aan de kant moet zetten. De jongedame vindt dit geen prettige kennismaking. ‘Ze haat aardappelen schillen’ en als ze het dan toch doet, ‘schilt [ze] de aardappelen op haar manier, met korte, dikke schillen.’ Ze ‘stuntelt [bovendien] met het strijkgoed’ en vergeet ‘in gewone omstandigheden meestal rustig’ dat de aardappelen op het vuur staan.Ga naar voetnoot7 Volgens haar moeder kan ze wel een ‘beetje bijspringen’ in de huishouding, maar een echte traditionele huisvrouw is Marijke duidelijk niet. De jongedame vertoont daarnaast, net als Marjolein, heel wat jongensachtige trekjes. Ze loopt ‘met haar handen in haar zakken en voelt een jongensachtige neiging om hardop een deuntje te gaan fluiten.’ Ze ‘zet het [ook regelmatig] op een lopen’ en ‘holt’ door het hele boek heen heel wat af, vaak dan ook nog ‘met grote, haastige passen’, ‘haar slungelige, magere armen in gelijkmatig tempo heen en weer zwaaiend.’Ga naar voetnoot8 Marijke geeft ook niet veel om haar uiterlijk. Haar ‘haarpieken’ zijn ‘immer tot zwerven geneigd’, maar ‘het is niet haar gewoonte om zich van dergelijke dingen veel aan te trekken.’Ga naar voetnoot9 De presentatie van Marijke als het toonbeeld van de geëmancipeerde vrouw dient echter genuanceerd te worden. De jongedame blijkt immers toch ook over enkele traditionele eigenschappen te beschikken. Zo gedraagt ze zich ‘gewillig’ en ‘nederig’ en heeft ze een tenger uiterlijk.Ga naar voetnoot10 Marijke is bovendien gestopt met studeren. Door de verslechterde financiële situatie van het gezin was ze hiertoe verplicht. Het is veelzeggend dat haar broer, Dick, nog op school zit, terwijl Marijke, als dochter des huizes, haar steentje aan het huishouden moet bijdragen. Marijke zelf is er bovendien helemaal van overtuigd dat dit de correcte gang van zaken is: ‘als Dick van school kwam, zou hij doorleren, dat was niet meer dan vanzelfsprekend’ (p. 18). Hiermee lijkt de jongedame zich toch te schikken naar | ||||||||
[pagina 13]
| ||||||||
het traditionele vrouwbeeld. Ook de vele huishoudelijke en opvoedende/ moederlijke taken die ze vervult, passen binnen dit beeld. Ze verricht handwerk, maakt de bedden op, wast haar broertjes, brengt hen naar bed, wast af, schilt aardappelen, zet thee, ruimt het strijkgoed op en vouwt samen met moeder de lakens. Ze mag hier dan (nog) geen ster in zijn, zoals eerder is gebleken, ze doet het toch maar zonder morren, waardoor haar optreden een stilzwijgende aanvaarding van het traditionele rolpatroon lijkt. Marijke aanvaardt de klassieke rolverdeling niet enkel stilzwijgend, naar het einde toe past ze zich ook hoe langer hoe meer aan, een veelzeggende ontwikkeling die in een groot aantal meisjesboeken te vinden is. Deze verandering zet zich ook door op het gebied van haar uiterlijk: ‘Strikt genomen heeft Marijke nooit veel om kleren gegeven, maar de laatste tijd begint ze het prettig te vinden om er verzorgd uit te zien’ (p. 141) en terwijl het haar eerder niet kon schelen hoe haar haren eruit zagen, doet ze na verloop van tijd alle moeite om ‘haar nog immer tot zwerven geneigd zijnde haarpieken tot orde te dwingen’ (p. 164). | ||||||||
Waar een wil is, is een wegOok de professionele ontwikkeling die Marijke buitenshuis doorloopt, past binnen het zojuist geschetste kader en lijkt dus in eerste instantie geëmancipeerd. Marijke ‘roept hard’ dat ze ‘dòl, dòlgraag’ (p. 25) op een kantoor wil gaan werken, een baan, die volgens Zuurveen (1996, p. 685) niet tot de typisch vrouwelijke beroepen gerekend wordt. De gebruikte terminologie laten haar vastberadenheid zien en ook uit haar optreden blijkt dat ze vast van plan is om haar doel te bereiken: ze schuimt de ene na de andere sollicitatie af en schrijft vele brieven. ‘Zelfs naar het baantje van jongste bediende [dingt] ze vol ijver, uitgaande van de stelling dat het woord “bediende” ook best op een meisje van toepassing [kan] wezen’ (p. 27). De jongedame gaat dus voorbij aan het traditionele genderverschil en toont zich hierdoor geëmancipeerd. Ook uit het feit dat ze wil ‘proberen [om] op eigen benen te staan’ (p. 57), spreekt een geëmancipeerd vrouwbeeld. Onafhankelijkheid wordt traditioneel immers als een mannelijke eigenschap beschouwd. Dit geldt ook voor het streven naar een doel, een eigenschap waar Marijke ook over beschikt. Ze bijt zich echt vast in de zoektocht naar een baan en is ervan overtuigd dat ‘als je maar [volhoudt] en je best [doet], je het altijd [wint]’ en dat ‘je [moet] doorzetten en nooit de moed [moet] verliezen.’ Ze beschikt over een ‘ontembaar optimisme’, | ||||||||
[pagina 14]
| ||||||||
vindt ‘treurig[heid] [...] beslist ondankbaar’ en ‘[wie] gaat piekeren, [is volgens haar] helemaal geen knip voor [zijn] neus waard.’ Haar motto is duidelijk: ‘je komt er altijd, als je maar je best doet en doorwerkt.’Ga naar voetnoot11 Voor Marijke is er dus duidelijk geen vuiltje aan de lucht. Toch zijn er in het boek wel degelijk indicaties dat het verhaal zich afspeelt in een vooroorlogse setting. Zo is de vader van Marijke een van de velen die zijn werk heeft verloren. Ook Marijkes moeizame zoektocht naar een baan past binnen het kader van de moeilijke economische situatie die de vooroorlogse periode typeerde. Hoewel er dus met geen woord gerept wordt over de dreigende oorlogssituatie, politieke problemen niet ter sprake worden gebracht en het verhaal niet duidelijk gesitueerd wordt in de tijd, is een lichte crisis toch voelbaar. De optimistische boodschap dat alles uiteindelijk goed komt, voert echter steevast de boventoon. Niet alleen via de gedachten en uitspraken van de personages, maar ook via de gebeurtenissen komt duidelijk naar voren dat wie doorzet uiteindelijk beloond wordt. Hierdoor wint de boodschap aan kracht en geloofwaardigheid. Marijke heeft het in het begin niet makkelijk om een baan te vinden, maar haar volharding wordt beloond, want uiteindelijk vindt ze een betrekking op een kantoor, precies zoals ze wilde. Hier werkt ze ‘ijverig’, ook aan ‘een vervelend werkje’ en ze gaat zelfs al terug aan de slag ‘voor de klok twee geslagen heeft’ en haar middagpauze ten einde is.Ga naar voetnoot12 Uiteindelijk weet ze tot haar grote vreugde na ‘lange avonden van onverdroten werken’ (p. 146-147) een promotie en salarisverhoging in de wacht te slepen. Marijke groeit dus echt in haar job en spreekt hiermee, net als Marjolein, de opvatting van Zuurveen (1984, 1996) tegen. Marijke evolueert van iemand die alleen staten mag tellen - en hierbij ook nog de hulp van anderen nodig heeft - tot een volwaardige werkkracht, die het zonder de hulp van anderen kan stellen en waar haar strenge en veeleisende baas erg tevreden over is. Ook Marijkes bijnaam evolueert veelzeggend met haar mee. In het begin wordt ze ‘Groentje’ genoemd, maar op het einde is ze haar bijnaam kwijt en wordt ‘de nieuweling [...] in Marijke's plaats Groentje genoemd.’Ga naar voetnoot13 Aan de oppervlakte lijkt Marijke dus, net als Marjolein, een geëmancipeerde jongedame. Waar bij Marjolein het geëmancipeerde beeld echter | ||||||||
[pagina 15]
| ||||||||
door haar volledige professionele ontwikkeling bevestigd wordt, wordt dit beeld in Marijke's problemen eerder ondermijnd. Dit komt in de eerste plaats doordat Marijkes houding nogal eens volledig in tegenspraak is met haar woorden. Ze mag dan bijvoorbeeld wel hard roepen dat een kantoorbaan haar ‘echt wel leuk’ (p. 25) lijkt, haar lichaamshouding lijkt een andere taal te spreken. Zo zit ze ‘diep met haar hoofd over de stopmand gebogen’ wanneer ze haar ouders vertelt dat ze een job wil gaan zoeken.Ga naar voetnoot14 Haar onzekerheid en twijfel blijken ook uit haar aarzelende manier van spreken en de gebruikte terminologie: ‘“enne... ik ben, hier toch niet echt nodig en... als ik nou 'ns een boel geld verdiende [...] Als het kon... zou het toch schelen...” hakkelt Marijke’ (p. 24-25). Marijkes motivatie om te gaan werken is duidelijk eerder traditioneel dan geëmancipeerd. Het is geen vrije keuze, maar een noodzaak. Ze wil ‘alleen wat verdienen om het
moeder gemakkelijker te maken’ en ‘om de lasten thuis te verminderen’.Ga naar voetnoot15 Ook tijdens haar sollicitaties steekt Marijkes onzekerheid de kop op: ‘Een klein nietig mensenkind voelt [ze] zich’ en ‘een beetje aarzelend zoekt [ze] de ingang’ (p. 51). Sterker nog, Marijke stelt zich tijdens deze gesprekken steevast onderdanig en dus weinig geëmancipeerd op. Dit blijkt in de eerste plaats uit het contrast tussen de terminologie die gebruikt wordt voor de taaluitingen van Marijke en de taaluitingen van de interviewer. Marijke ‘stamelt verward’, ‘fluistert’, ‘hakkelt’ en ‘antwoordt onbeholpen’, terwijl de ander de dingen ‘ongeduldig’, ‘minachtend’ of ‘zakelijk’ zegt en Marijke ‘koel in de rede [valt]’.Ga naar voetnoot16 De dominantie van de interviewer blijkt ook uit het feit dat hij de ene vraag na de andere afvuurt. Uiteindelijk vindt Marijke een baan en ook dan stelt ze zich dienstbaar op. Ze is ‘volkomen bereid om op alles “ja” en “amen” te zeggen’ en meet zich een ‘bescheiden houding’ aan.Ga naar voetnoot17 Erg geëmancipeerd is dit natuurlijk niet. Tussen alle sollicitaties door krijgt de lezer ook nog | ||||||||
[pagina 16]
| ||||||||
een andere traditionele boodschap te verwerken. Hij verneemt dat Marijke gaat solliciteren naar de baan van een zekere juffrouw Kolkman, ‘die gaat trouwen’ (p. 54). De traditionele opvatting dat een vrouw stopt met werken, zodra ze trouwt, wordt hier terloops bevestigd. Zoals gesteld, is Marijke's problemen niet erg eenduidig. Het boek schippert tussen de traditionele en de geëmancipeerde ideologie en ook het slot is dubbelzinnig. De lezer verneemt dan namelijk het volgende: Marijke van Hal, nu behoor je eigenlijk minstens even vrolijk en dankbaar te wezen als Loek, want daar heb je met je moeizaam veroverd kantoorbaantje toch zeker evenveel reden voor. Maar het is mal, ze is het niet. Ze heeft zelfs de neiging om een beetje moedeloos te zijn [...] tegelijk denkt ze, wat zou ik hebben? (p. 197) ‘Het moet heerlijk zijn zoveel om je werk te kunnen geven,’ zegt ze met een zucht en er klinkt onwillekeurig iets bitters in haar stem, want ze denkt aan haar eigen werk waarin ze wel is, waar ze ook wel de voldoening kent van het met moeite voltooide, maar toch nooit de diepe innerlijke bevrediging. (p. 218) Marijke is ondanks alles dus toch niet echt gelukkig met haar baan. Ze mist iets. Dat is duidelijk, maar wat ze precies mist, daar wordt met geen woord over gerept. We hebben hier dus te maken met een lege plek, die de lezer naar believen kan invullen en deze lege plek geeft de tekst wel degelijk een diepere geladenheid. Het boek zelf biedt vanuit zijn dubbele ideologie immers twee mogelijke invullingen aan. Enerzijds is het, beschouwd vanuit de traditionele ideologie, mogelijk dat Marijke haar echte roeping, als huisvrouw, moeder en echtgenote, nog moet ontdekken en dat ze dan wel innerlijke bevrediging zal kennen. Beschouwd vanuit de geëmancipeerde ideologie zou het echter ook kunnen dat Marijke een hogere positie ambieert. Op een gegeven moment ontsnapt haar immers de volgende gedachte: ‘Even schrijnt er iets van een trapje lager gedrukt te zijn, voortaan als loontrekkende beschouwd te worden’ (p. 122). Het zou dus best kunnen dat de jongedame gewoon liever wat hoger op de professionele ladder zou staan. Het feit dat het einde, wat de professionele ontwikkeling betreft, open blijft, is veelzeggend en sluit volledig aan bij de dubbele gelaagdheid van het boek. | ||||||||
[pagina 17]
| ||||||||
Een atypische relatie of toch niet?Marjolein kan gezien worden als een conventiedoorbrekend boek. Ook wat de relationele ontwikkeling van Marjolein betreft, zet deze trend zich voort. Liefde speelt wel een rol in het verhaal, maar is toch ondergeschikt aan de professionele ontwikkeling van Marjolein. Marjolein ziet haar vriend, Raoul, vaak niet en vergeet hem zelfs, omdat ze het te druk heeft met haar werk. Marjolein past dus zeker niet binnen het stereotype beeld van het meisjesboek waarvan het verhaal zich volledig concentreert rond de zoektocht naar liefde. Niet alleen omwille van de ondergeschikte rol die Marjoleins relatie inneemt, maar ook omwille van het beroep van haar vriend, wijkt het boek af van het traditionele patroon. Raoul is beeldhouwer en behoort dus tot het artistieke volkje dat doorgaans gemeden moet worden. Zeker als toekomstige echtgenoot is hij geen goede partij.Ga naar voetnoot18 Verder valt het op dat Marjolein ook binnen hun relatie haar geëmancipeerde karakter behoudt. Ze is niet van plan om zich volledig aan te passen aan de traditionele rollen van echtgenote en huisvrouw die de maatschappij als vanzelfsprekend vooronderstelt en is vast van plan om ook na haar huwelijk nog te blijven werken: ‘Ik kan toch ook blijven werken. Als ik afgestudeerd ben, kan ik waarschijnlijk makkelijk een goede baan krijgen [...] dacht je, dat ik mijn hele leven in de keuken wil blijven zitten. Ik studeer toch niet voor niets een vak waarin ik belangstel. Dacht je dat ik dat helemaal laat schieten als ik getrouwd ben en me alleen maar aan het stoppen van je sokken wijd?’ (p. 101-102) Doordat Marjolein weigert om zich dienstbaar op te stellen ten opzichte van Raoul, iets wat nochtans als de kerntaak van de vrouw wordt beschouwd in traditionele meisjesboeken, ontstaan er complicaties. Uiteindelijk draait het erop uit dat Marjolein moet kiezen tussen haar vriend en haar werk. Marjolein heeft het erg moeilijk met deze keuze: Wat moest ze doen? Moest ze werkelijk haar reis naar Egypte opgeven en daarmee haar hele toekomst in haar werk? Of moest ze haar zin doorzetten? En wat dan? Wat zou Raoul dan doen? Zou dan alles af- | ||||||||
[pagina 18]
| ||||||||
gelopen zijn? Dat had ze er niet voor over? Maar aan de andere kant, als ze hem nu zijn zin gaf, wat zouden dan de gevolgen voor later zijn? (p. 115-116) Want ofschoon ze niemand iets liet merken van haar moeilijkheden was de verhouding met Raoul steeds slechter geworden. Iedere keer als ze elkaar zagen drong hij aan op een beslissing die ze nog niet geven kon. Het was alsof de dwang die hij haar oplegde haar slechts prikkelde om niet toe te geven. (p. 125)Uiteindelijk kiest Marjolein dan ook voor de reis, een veelzeggende keuze, waar de geëmancipeerde ideologie van het boek duidelijk uit naar voren komt. De keuze bewijst maar weer eens dat Marjolein ingaat tegen de conventies van het genre. Marjolein past zich immers niet aan, maar blijft bij haar standpunt en zet haar eigen wil door. Het lijkt hier dus niet te gaan om een tijdelijke periode van onaangepastheid, maar om een duidelijk statement, want van enige straf voor haar blijvende onaangepastheid is geen sprake, noch ondervindt ze enig nadeel van haar onafhankelijkheid. Hoewel Marjolein duidelijk een geëmancipeerd vrouwbeeld uitdraagt, zijn er toch ook bepaalde elementen die dit beeld proberen te ondermijnen. Eén van die elementen is Raoul. Zijn beroep buiten beschouwing gelaten, lijkt hij perfect te passen binnen het traditionele beeld van de man. Dat blijkt onder andere uit de manier waarop hij omschreven wordt, namelijk als een ‘ernstige’ jongeman, die ‘met grote passen’ loopt en ‘sterke tanden’ heeft - een symbool voor zijn eigen kracht.Ga naar voetnoot19 Ook aan andere typisch mannelijke waarden hecht Raoul duidelijk veel belang. Hij wil niet afhankelijk zijn van Marjolein, ziet zichzelf als enige kostwinnaar en eist dienstbaarheid en afhankelijkheid van haar: ‘Eens zullen we trouwen, eens zal ik voor je moeten gaan zorgen, zal ik genoeg moeten verdienen om een gezin te stichten [...] ik wil niet, dat | ||||||||
[pagina 19]
| ||||||||
je gaat werken,’ verklaarde hij heftig. ‘Ik wil helemaal alleen voor jou kunnen zorgen. Ik wil niet van jou afhankelijk zijn.’ (p. 102) Het adjectief ‘heftig’ benadrukt hoezeer Raoul meent wat hij zegt. Een dergelijk felle emotie geeft ook aan dat hij de conversatie probeert te domineren, maar de emotionele reactie van Marjolein toont aan dat zij zich niet zomaar gewonnen geeft: ‘“Jij bent geen haar beter dan de eerste de beste kantoorheer met een boord om,” zei ze bitter, “even burgerlijk en bekrompen in zijn opvattingen”’ (p. 102). Even lijkt het erop dat Marjolein de macht in handen krijgt, getuige het antwoord van Raoul: ‘“Je begrijpt me verkeerd,” weerde hij zwakjes af. “Natuurlijk kun je met je liefhebberijen doorgaan”’ (p. 102). Dit is echter maar schijn, want uit het substantief dat Raoul gebruikt om Marjoleins werk te benoemen, blijkt dat hij dit nog steeds niet als een volwaardige baan beschouwt, een opvatting die ook naar boven komt via de volgende uitspraak: Als jij weg gaat, en ik ga weg en jij zit ergens in de woestijn hoopjes zand te scheppen in een emmertje en ik zit ergens in Florence ernstig naar een oud beeld te kijken, dan hebben we weinig meer met elkaar te maken. (p. 114) De woorden die hij gebruikt om het werk van Marjolein te omschrijven en het contrast met de taal die hij gebruikt voor zijn werk getuigen van een neerbuigende houding. Ook het feit dat hij vindt dat ze ‘te kiezen heeft tussen [hem] en [haar] werk’ (p. 115) bewijst dat hij er traditionele gedachten op nahoudt. We hebben hier echter niet te maken met een zwart-wit-situatie. Raoul zegt immers op een bepaald moment dat Marjolein haar werk toch ‘kan voortzetten als [ze] eenmaal getrouwd zijn’ (p. 114). Bovendien volgt hij haar naar Egypte en vraagt haar daar ten huwelijk, wat zeker als een toegeving en een overwinning voor het geëmancipeerde vrouwbeeld beschouwd kan worden. Anderzijds voldoet het slot ook aan de eisen die het genre traditioneel stelt aan een happy end: de geliefden worden weer verenigd nadat ze door complicaties uiteen waren gedreven. | ||||||||
Hoezo, een relatie?Uit het voorgaande blijkt dat traditionele opvattingen ook in Marijke's | ||||||||
[pagina 20]
| ||||||||
problemen niet helemaal achterwege blijven. De
ideologie van dit boek is tamelijk gecompliceerd en ook weinig eenduidig. Dit geldt ook voor de relationele ontwikkeling van Marijke. De jongedame komt vaak bijzonder geëmancipeerd uit de hoek. ‘Aan trouwen [is ze] voorlopig nog niet toe’ en het lijkt haar ‘ook niet erg’ als het er nooit van komt. ‘Dan maar werken voor [mijn] broodje,’ denkt ze. Volgens haar ‘[zit er] best iets leuks in om helemaal zelfstandig te wezen’ (p. 42-43). Marijke gaat hiermee in tegen de traditionele opvatting dat de ultieme bestemming van een vrouw het huwelijk is. Ze is bovendien van plan om ‘later een behoorlijk salaris te verdienen en van niemand afhankelijk te zijn’ (p. 130), maar niet iedereen deelt deze mening: ‘Pff, het zal wat aanhalen,’ had [haar broer] Dick gesnoven. ‘Dacht je soms, dat ik het niet kon?’ Als een furie was Marijke er op in gegaan, maar Dick had er doodkalm op laten volgen: ‘Misschien wel, maar je bent toch een meisje.’ ‘Wat zou dat?’ ‘Dat je later trouwt natuurlijk [...] en dan is al die rommel naar de maan.’ Marijke was opeens hardop beginnen te lachen. ‘Zou je denken, Dickie, dan heb je het toch glad mis, hoor.’ (p. 130-131) Dick houdt er duidelijk een traditionele opvatting op na. Uit zijn uitspraak ‘maar je bent toch een meisje’ blijkt dat hij een overtuigde aanhanger is van het genderverschil en dat hij de vrouw als het zwakkere geslacht beschouwt. Volgens hem is de carrière van een vrouw buitenshuis afgelopen zodra ze trouwt. De gebruikte terminologie ‘had gesnoven’ benadrukt bovendien hoezeer hij Marijkes geëmancipeerde mening misprijst. Marijkes furieuze reactie toont echter dat ze de mannelijke dominantie van haar broer niet zonder meer aanvaardt. Het feit dat ze lacht met Dicks traditionele opvatting en hem meesmuilend ‘Dickie’ noemt, draagt hieraan bij. Dick is niet de enige die er traditionele gedachten op nahoudt met betrekking tot de man-vrouwrelatie. Dit geldt ook voor Marijkes vader, die naar eigen zeggen hoopt ‘dat er gauw een tijd komt, dat die ene man, die | ||||||||
[pagina 21]
| ||||||||
[thuis] eigenlijk de kost behoort te verdienen, weer eens flink aan de slag komt’ (p. 26). De traditionele opvatting van de man als kostwinnaar steekt hier de kop op. Het is duidelijk dat er in Marijke's problemen wederom geen sprake is van een unaniem geëmancipeerde boodschap. Zelfs Marijke is bij nader inzien niet helemaal overtuigd van deze ideologie. Zo laat ze zich het volgende ontvallen: ‘Ach nee, ze werd natuurlijk een oude vrijster, een moderne werkende vrouw noemden ze dat tegenwoordig’ (p. 43). Het feit dat de naam ‘oude vrijster’ hier valt, terwijl dit helemaal niet nodig is, impliceert dat de naam voor alleenstaande vrouwen wel veranderd is, maar dat de traditionele negatieve connotatie gebleven is. Marijkes voornemen om zelfstandig en ongetrouwd door het leven te gaan, komt ook al vlug aan het wankelen wanneer ze Frank ontmoet. Hij bezit alle eigenschappen die een goede traditionele man dient te hebben. Hij is sportief, heeft een ‘stevige mannenhand’, een ‘ferme mannenstap’ en een ‘sterke persoonlijkheid’ en is bovendien architect van beroep.Ga naar voetnoot20 Marijke is duidelijk bereid om zich aan ‘haar droomprins’ te binden: ‘Zo zou ze wel willen dat het altijd kon blijven haar hele verdere leven, zo met Franks sterke persoonlijkheid vlak bij haar’ (p. 219-220). Helaas voor haar vertrekt Frank uiteindelijk naar ‘het Zuiden’, een einde dat indruist tegen het conventionele patroon, waarin de geliefden herenigd worden. Het onconventionele slot van Marijke's problemen onthult zoals alle slotpassages veel over de ideologie van het boek. Het open einde houdt het genuanceerde beeld dat we van Marijke's problemen hebben perfect in stand. Het open einde kan immers zowel de traditionele, als de geëmancipeerde ideologie ondersteunen. Wanneer we de nadruk leggen op het feit dat het einde afwijkt van de conventies van het genre door het huwelijk niet als de eindbestemming van Marijke voor te stellen, geldt het einde als een ondersteuning van de geëmancipeerde ideologie. Wanneer we het traditionele patroon echter van naderbij bekijken, zien we dat er regelmatig complicaties optreden, waardoor de geliefden gedurende een bepaalde periode van elkaar gescheiden worden. Iets dergelijks kwamen we ook al tegen in Marjolein. Het zou dus best kunnen dat het afscheid van Marijke en Frank niet definitief is, maar dat het slechts om een tijdelijke scheiding gaat. Vanuit deze optiek kunnen we het open einde alsnog beschouwen als een ondersteuning van de traditionele ideologie. | ||||||||
[pagina 22]
| ||||||||
ConclusieUit de analyses van beide boeken blijkt dat meisjesboeken niet allemaal over één kam geschoren mogen worden. De conventies van het genre werden ook tijdens de Tweede Wereldoorlog al met voeten getreden. Traditionele rolpatronen werden niet altijd bevestigd, integendeel. De professionele ontwikkeling doet vaak niet onder voor de relationele ervaringen van het hoofdpersonage en zelfs het traditionele patroon, waarbij het hoofdpersonage na enkele verwikkelingen weer herenigd wordt met haar geliefde, blijkt geen constante factor te zijn. Desondanks komt toch ook de traditie in Marijke's problemen en Marjolein om de hoek kijken. Van een volledige exit van moeder de huisvrouw was tijdens de oorlogsjaren dus nog geen sprake, maar voor menig hoofdpersoon in meisjesboeken komt de emancipatie toch al om de hoek kijken. | ||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||
[pagina 23]
| ||||||||
|
|