| |
| |
| |
‘Ik ga heel impulsief te werk’
In gesprek met Annemarie van Haeringen
Karen Ghonem-Woets
Annemarie van Haeringen debuteerde in 1983 als illustrator. Twee jaar later verscheen haar eerste eigen prentenboek. De boze heks, Kleine Ezel, Ellie en Nellie, de prinses met de lange haren en Jojo het slangenmeisje zijn enkele van de door haar getekende boekenhelden. Onderstaande tekst is gebaseerd op een interview dat Karen Ghonem-Woets had in de Kinderboekenweek met Annemarie Van Haeringen tijdens een bijeenkomst met publiek in de Tilburgse kinderboekwinkel De Zevensprong.
| |
Helden
Zijn jouw boekenhelden ook helden in de zin van heldhaftige personages?
Is Kleine Ezel een held? Wat is een held? Tiuri uit De Brief voor de Koning, dat vind ik nou echt een held. Die heeft echt iets gedaan, tegen alles in. Van Kleine Ezel durf ik niet te zeggen dat het een held is. Hij is natuurlijk wel een held in Kleine Ezel en het boebeest. In Kleine Ezel en de durfal is Jakkie op een gegeven moment een held. Die durft eigenlijk een hele donkere grot niet in, maar hij doet het wel omdat hij Kleine Ezel wil redden die in die grot is verdwaald. Dan ben je held omdat je iets doet wat je eigenlijk heel eng vindt. Heel veel boekfiguren worden helden genoemd, zoals Kleine Ezel. Dat vind ik ook heel leuk, maar echte helden zijn er niet veel in kinderboeken. Wie ik een held vind, is bijvoorbeeld Harry Potter. Die zet ook zijn leven op het spel. Dat vind ik echt helden. Ik ben net in China geweest en de Chinese kunstenaar Wei Wei is voor mij een grote held. Hij zet alles op het spel, ook zijn leven. Hij steekt zijn nek uit en wordt daar zwaar voor gestraft.
| |
| |
Wie waren jouw boekenhelden toen je opgroeide?
Als eerste Tiuri. Kikker is ook mijn held, net als Willie Wonka. Pippi Langkous vind ik geen held, maar wel een boekenheld, omdat ze zo bekend is. Ze is heel sterk. Maar ze hoeft niet, zoals een held, haar angsten te overwinnen. En nu is Harry Potter er als held bijgekomen. Uit mijn eigen werk is Kleine Ezel het meest een held te noemen, maar ook de prinses met de lange haren, omdat ze kiest voor het ongebruikelijke.
In je eigen werk komen eigenlijk geen schurken voor. In verhalen van anderen die je hebt geïllustreerd, vinden we ze wel, zoals de vreselijke tweeling Erge Ellie en Nare Nellie. Vond je het fijn om zulke slechteriken te tekenen?
Om te tekenen wel, maar om te lezen? Ellie en Nellie zijn echt heel erg. Ik denk dat kinderen het wel heel leuk vinden om over hen te lezen. Soms wilde ik iets gewoon niet tekenen. Zo had Rindert geschreven dat Ellie en Nellie de andere kinderen met prikkeldraad gingen vastbinden. Dat vond ik te erg. Vastbinden is al behoorlijk, maar ook nog met prikkeldraad, dat vond ik te ver gaan. Dat hebben we toen in overleg in de tekst geschrapt. Als we dat kinderen vertelden, zeiden ze, ‘ha leuk, lekker, met prikkeldraad’.
Met sommige auteurs, zoals Rindert Kromhout, heb je een speciale band omdat je al zo veel samen hebt gemaakt. Als er nu een verzoek komt, wat zou een overweging zijn om wel of niet te illustreren?
Het gaat toch over de loop van het verhaal. Als het maar een sterke hoofdpersoon is. Een verhaal of een held heeft altijd een schurk nodig, maar dat kan ook een avontuur zijn of een uitdaging die de held aan moet gaan. En de boze heks is held en antiheld tegelijk. Die heeft het allebei. Zij is aardig als de andere dieren het niet verwachten. En soms doet zij iets heldhaftigs.
Maar ik denk er niet zo over na. Als ik lees denk ik, ‘o, dit vind ik mooi’ of ‘dit vind ik interessant om te tekenen’. Of ‘dat kan een leuke figuur worden’. Ik stel me die vraag nooit van te voren. Ik denk dat de keuze impulsief moet zijn.
| |
| |
| |
Ontstaan van een verhaal
Je illustreert niet alleen boeken, maar hebt zelf inmiddels ook behoorlijk wat boeken op je naam staan die je zowel geschreven als getekend hebt. Waar gaat je voorkeur naar uit?
Prentenboeken maken is gewoon een ander vak. Dat heb ik van Max Velthuijs geleerd. Illustrator zijn is leuk, maar dan ben je echt dienstbaar, want dan heb je dat verhaal en daar heb je je gewoon aan te houden. Je hebt er wel vrijheid in, maar iemand anders heeft al het initiatief genomen. Bij een prentenboek ligt het initiatief alleen bij mij of bij mij en een schrijver. Dan is er sprake van samenwerking. Het is nooit zo dat iemand met iets kant en klaars aankomt. Ik bepaal dan ook nog vaak het formaat, ik bemoei me met de typografie, ik bemoei me overal mee bij een prentenboek. Het is echt een ander vak. Je bent niet zo dienstbaar. En met die prentenboeken, of met Rindert Kromhout met Kleine Ezel of met Sjoerd Kuyper met Malmok, dan zeg ik wel: ‘mag het niet zus, of mag het niet zo zijn’. Of ik vraag: ‘mag het hier over gaan?’
Dat deed ik al bij het eerste boek van Rindert, Wat staat daar? Bij Rindert was er meteen sprake van een gelijkwaardige relatie. Het was in het begin wel zoeken. Wat staat daar? was een abc. De a van aap en de b van bok waren duidelijk. Bij de c van cavia dacht ik al meteen ‘help’. Dat is zo'n dingetje, met van die frommelige oortjes, weinig vorm, dus die geven we een jurk aan. Dan heb je iets wat je kunt tekenen. De d was de das. Bij de e had Rindert een egel verzonnen. Die had ik al getekend bij de boze heks. Weer zo'n klein diertje. Mag het een ezel zijn, vroeg ik. Toen kwamen we bij de f. Rindert had fret verzonnen. Ja, een uitgerekte cavia, dat wordt ook niet spannend. Mag het ook feestvarken zijn die woont in een feesttent? Rindert vond dat ook heel leuk. Uiteindelijk komen alle dieren bij elkaar en zien ze de spullen die ze hebben meegenomen naar het feestje van feestvarken. Alle hoofdpersonen zitten dan bij een haardvuur. Ik vroeg Rindert wie hij de leukste vond. Dat was voor hem het kind van de ezel. Die had ik alleen maar getekend, maar bestond niet in het verhaal. Dat is dus Kleine Ezel geworden. Zo groeien die dingen, niet bedacht van te voren.
We zijn nog steeds bezig met het alfabet. Gans en haas zitten er ook in, de i is van ibis, die een speelgoedwinkel heeft, j is jakkie, een jak dus, k is kip, l is lama, m is maraboe, n is neushoorn, o is ottertje, p is panda.
| |
| |
De q heb ik dan verzonnen. Ik was naar mijn zusje geweest, die woont in Zuid-Amerika en daar hebben ze toevallig een dier met een q, namelijk een quetzal. En dat is de durfal in Kleine Ezel en de durfal. De r komt nu. Daar heb ik alleen nog een zwart-wit tekening van. Het is een rendier die politieagent is. Wat zou de s kunnen zijn? Een heel eenvoudige: een schaap. Kleine Ezel en het zwarte schaapje gaat over iemand die overal de schuld van krijgt. Dit verhaal komt in het voorjaar uit. De u weten we al, dat wordt uilskuiken.
| |
‘Twist’
Je hebt diverse fabels gemaakt, een bijzondere vorm van het dierenverhaal. Daarnaast spelen dieren ook een belangrijke rol in je andere werk. Welke dieren teken je graag?
In principe kan ik googlen en ze natekenen. Rendier moest ik bijvoorbeeld even opzoeken. Vroeger ging ik heel vaak naar Artis om dieren na te tekenen: olifanten, giraffen. Het liefst doe ik dat nog, maar van die tijd heb ik de tekeningen nog. Die kan ik weer gebruiken. In Artis zie je ook houdingen en bewegingen. Dat zie je niet op internet. Het dansen van dieren zie je daar ook niet. Voor dansende dieren, zoals in de verhalen van Toon Tellegen, heb ik van allerlei soorten dansen studies gemaakt. Dat de neushoorn en het nijlpaard de tango gingen dansen of een klassiek ballet. Ik maakte studies om te kijken wat het beste bij ze paste. Hoe dat met die dikke buiken toch nog elegant kon. Als je dingen uitprobeert komt je op heel grappige dingen uit. Anders kom je vaak op dezelfde danshouding uit.
In je fabels maak je wel gebruik van traditionele fabels, maar je zet die traditie tegelijkertijd helemaal naar je eigen hand, zowel in tekst als beeld. In sommige fabels heb je een geheel eigen moraal. Zo is de moraal in Onder
| |
| |
water, boven water dat wie slechts kruimels zaait, geen taarten zal oogsten. Waar gaat het je in jouw fabels om?
Ik vind het leuk om er een extra draai aan te geven, een twist. In Op hoge poten, en ook in Onder water, boven water wilde ik niet te moralistisch zijn. De moraal ‘wie slechts kruimels zaait zal geen taarten oogsten’ vond ik toch weer geestiger dan de bekende moraal. De boodschap lijkt op de traditionele boodschap, maar is toch net anders. En ik geef er ook een draai aan in de tekeningen.
Die fabels vormen een bepaalde periode. Ik leunde op die fabels. Een heel verhaal verzinnen durfde ik toen gewoon nog niet. Die fabels vormden mooie uitgangspunten. Daar kon ik mooi mee aan de slag, die kon ik net die twist geven. Nou zou ik dat niet meer doen. Ik heb genoeg stof om verhalen te verzinnen. Dat was eigenlijk nog een periode dat ik het moest leren.
| |
Details
In een interview met Joukje Akveld zei je dat het principe van ‘less is more’ tegenwoordig bij uitstek op jouw werk van toepassing is. Je zei erbij dat je deze uitdrukking vreselijk vond. Waarom eigenlijk?
Omdat ik het al zo vaak heb gezegd. Ik bedoel ermee: hoe minder details, hoe krachtiger iets wordt. Er zitten nog wel steeds heel veel details in mijn werk, maar niet meer op dezelfde manier als vroeger. Kijk bijvoorbeeld naar Jojo het slangenmeisje. Dat lijkt heel simpel, maar er zitten heel veel details in, bijvoorbeeld in de tekening met de circustrein. De details in eerdere boeken, zoals de garnaal op het fietsje in Onder water, boven water, die zorgen wel voor de humor. Ik wil wel dat de prent steeds krachtiger wordt, dat je er als het ware ingezogen wordt.
| |
| |
Je uitgeverij moet soms extra investeren om bepaalde kleuren te laten drukken die jij op het oog hebt. Waar is dat het geval?
Bij Beer is op Vlinder heeft de voorkant een speciaal soort blauw. Normaal wordt het gedrukt met vier kleuren, maar dan krijg je deze kleur blauw niet. Er moest een andere zogenoemde PMS-kleur worden gebruikt om dit blauw te krijgen. Daar heb ik wel vaker last van. Ik wil ook wel eens een ander soort papier. Dat is vaak te duur, het mag allemaal niets kosten. Je doet altijd concessies, dat heb ik van Max geleerd. Maar soms wil je wat anders. Ook een bepaald soort oranje is lastig. Ik wil er wel eens over zeuren.
Dat heeft ook te maken met het feit dat ik samenwerk met een typograaf, Tessa van der Waals. Dat is iemand die de belettering doet. En zij zit er altijd boven op, van, het moet er wel goed uitzien. Uiteindelijk ga je het toch zien dat het boek goed verzorgd is, dat het er goed uitziet.
Kun je iets zeggen over je ontwikkeling als kunstenaar?
Ik heb Tehatex gedaan in Tilburg en daarna de Rietveldacademie in Amsterdam. In Tilburg heb ik meer geleerd dan op de Rietveld. Het was heel geweldig, maar in Tilburg was meer een sfeer van hard werken. Er werd niet gepraat, maar gewoon gewerkt. Pas later kwam ik daar achter, dat ik daar meer geleerd had. Wel had ik op de Rietveld heel inspirerende docenten, zoals Thé Tjong Khing en Lydia Postma. Max Velthuijs heb ik later via de uitgeverij leren kennen. Van hem heb ik heel veel geleerd. Af en toe kwamen we op kinderboekenmarkten bij elkaar. Hij vond mijn werk heel mooi, maar hij wilde er meestal nog wel iets over zeggen. Hij was docent geweest aan de academie in Den Haag. Hij heeft een tijd lang werk met mij doorgenomen. Dat was heel verhelderend, heel leerzaam. Heel doelgericht. Zo had hij bijvoorbeeld opmerkingen bij hoe ik de aap in De notenkraker had getekend. De aap had een zak op zijn rug en Max liet me zien hoe hij er dan uit moest zien als hij die zak droeg. Dat paste ik dan aan.
Welke illustratoren bewonder jij?
Ik ben grote fan van Erlbruch. En zo zijn er nog wel een aantal. Ook van Janosch, maar die is helaas helemaal verdwenen. En veel van mijn
| |
| |
collega's bewonder ik. Ik ben erg weg van het werk van Sieb Posthuma, Marit Törnqvist, Philip Hopman, Thé Tjong Khing en Max Velthuijs. Veel van mijn collega's zie ik ook regelmatig; ze wonen in Amsterdam of ik zie ze bij uitgeverijen.
| |
Circus en sprookjes
De vader van Kleine Ezel is clown in het circus. De prinses met de lange haren gaat optreden in het circus. Jojo het slangenmeisje komt uit een circusfamilie. En er lopen ook koninginnen rond in je werk. Waar komt jouw liefde voor het circus en sprookjesfiguren vandaan?
Als kind vond ik het circus geweldig, die sfeer, de romantiek. Natuurlijk is het anders als je in zo'n circus werkt, dan moet je heel hard werken. Ik houd ook van die Fellini-achtige muziek. Ik vond het wel leuk om in Jojo het slangenmeisje de dieren op de tribune te zetten. Dan zijn de rollen een beetje omgedraaid.
Dat prentenboek was al klaar voordat ik naar China ging. De boeken die verschenen naar aanleiding van reizen maakte ik in de tijd dat ik zelf eigenlijk niets kon verzinnen. Dat waren boeken op basis van bestaande verhalen. De prinses met de lange haren was eigenlijk het eerste verhaal dat ik zelf had verzonnen. Dat boek was helemaal in mijn hoofd ontstaan. Het zat gewoon in mijn kop, en dat gaat er uit. Die andere verhalen ontstonden meer uit onzekerheid.
Vaak ontstaan mijn prentenboeken uit één beeld. Bij de prinses had ik een beeld in m'n hoofd van een prinses met lang haar. En dat haar was zo lang dat ze het in twee koffers moest dragen. Daar moest ik alleen iets voor en iets na verzinnen... Het duurt dan wel lang voordat een boek klaar is, maar het idee kan ineens ontstaan.
Heb je ook traditionele sprookjes geïllustreerd?
Ik heb meegewerkt aan een bundel met sprookjes van Andersen. Daarin heb ik een aantal sprookjes geïllustreerd. Ik vond dat heel leuk, die klassieke sprookjes. Er is nu een aantal bundels verschenen met nieuwe illustraties van collega-illustratoren, dus er dient zich niet zomaar weer iets nieuws aan. Als het me werd aangeboden, zou ik wel ja zeggen.
| |
| |
| |
Bijbelverhalen
Vallen Bijbelverhalen voor jou in de categorie sprookjes?
Bijbelverhalen vind ik eigenlijk ook sprookjes. Zo buitensporig, zulke onwerkelijke dingen. Dat ik voor de herdruk van Bijbelse verhalen voor jonge kinderen van Cramer-Schaap de illustraties mocht maken vond ik een geweldige opdracht. Maar ik heb er wel eerst over nagedacht. Kan ik dat wel? Gaat me dat wel lukken? Het is een beladen onderwerp. Bij het Oude Testament had ik inderdaad zoiets van, ‘hé een sprookjesboek’. Maar bij het Nieuwe Testament had ik meer zoiets van ‘o jé, hoe ga ik Jezus tekenen?’ Toen dacht ik: ik ga eerst het Oude Testament tekenen en dan lukt het me hopelijk om ook Jezus te tekenen. In de beeldvorming van de katholieke kerk heeft hij lang haar en helemaal geen joods uiterlijk. En hij was wel een joodse man. Het moet een hele stoere man geweest zijn, gezien wat hem allemaal toegeschreven wordt. Zo heb ik hem getekend, als een stoere man.
Ben je met Bijbelverhalen opgegroeid?
Mijn vader was Nederlands Hervormd. Hij las af en toe ook wel voor uit de Bijbel. Wij moesten naar zondagsschool. Ik heb het echt voor mijn vader gedaan. Toen ik nog aan het nadenken was of ik het zou doen of niet, dacht ik: mijn vader zou heel trots op me zijn geweest.
In de herdruk, verzorgd door Lieke van Duin, zijn bepaalde keuzes gemaakt die te maken hebben met de tijdgeest. Zo schrijft Van Duin dat de nadruk in het verhaal over Abraham en Isaak bijvoorbeeld nu meer ligt op het dilemma, het innerlijke conflict van Abraham, en minder op zijn gehoorzaamheid. Toch zijn de bekende verhaalelementen, zoals het opheffen van het mes, wel duidelijk in de tekst aanwezig. Hoe heb jij daar in je illustraties rekening mee gehouden?
Zo werkt het niet, dat je daar bewust rekening mee gaat houden. Ik lees het verhaal, word ergens door geraakt en dan krijg ik een idee wat ik wil tekenen. Ik ga heel impulsief te werk. Want som-
| |
| |
mige dingen zijn helemaal niet interessant om te tekenen. Soms is het heel dramatisch, soms niet. Je kunt lang niet alles tekenen, dus daar moet je je ook nog in beperken.
Ik heb in deze Bijbelverhalen heel veel vrijheid gekregen. Om mijn illustratie van een blote Bathseba in bad hebben mensen moeten lachen. Het was geen issue dat zoiets niet zou mogen in Bijbelverhalen voor kinderen. Er zit nu ook weer humor in de details. Zo laat ik de kleine Jozef een speelgoedkarretje voorttrekken in de vorm van een kameeltje. Ik ben in derdewereldlanden geweest waar kinderen lopen met dat soort zelfgemaakt speelgoed. Kleine Ezel heeft trouwens ook zo'n karretje, maar dan in de vorm van een ezeltje.
Wat is je passie bij het illustreren van verhalen en het maken van prentenboeken?
Ik wil dat kinderen, en iedereen die deze verhalen of boeken leest, geraakt worden. Dat ze het stuklezen. Dat ze op het einde verrast worden. Dat ze denken van, ‘wauw, dat had ik niet verwacht’. Dat je op de een of andere manier geraakt wordt. Of dat je ontroerd wordt, dat je gaat lachen. Dat je in het verhaal komt. Dat kinderen het daarom soms twintig keer willen lezen. En dat ouders het steeds maar weer moeten voorlezen.
|
|