Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 24
(2010)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
Dick Bruna in Zweedse vertaling
| |||||||||||||||||||
Internationale coproducties. Een bedreiging voor culturele diversiteit?De vertaling van prentenboeken wordt in grote mate gestuurd en bepaald door internationale coproducties. Dit houdt in dat prentenboeken omwille van economische redenen (bijvoorbeeld de hoge drukkosten van kleurenprints) voor verschillende taalgebieden tegelijkertijd gedrukt worden. De prentenboeken worden dan uitsluitend met beeldmateriaal gedrukt, verbale tekstcomponenten worden in een later stadium door elk land of taalgebied afzonderlijk toegevoegd. In sommige gevallen worden origineel en vertaling samen in coproductie gedrukt, in andere gevallen zijn er coproducties van vertalingen na het verschijnen van het origineel. Wat betreft de Zweedse vertalingen van de prentenboeken van Dick Bruna kunnen we spreken van het laatstgenoemde alternatief. Vele van de klassieke prentenboekjes van Bruna verschenen immers al in de jaren 1950 en 1960. Tijdens de jaren zestig verschenen de eerste vertalingen in het Zweeds. De druk van deze vertalingen gebeurde in een Scandinavische coproductie, georganiseerd door enkele Scandinavische uitgeverijen in samenspraak met het Nederlandse W.A. Bruna & Zoon (Van Meerbergen, 2008, blz. 75-76). Tijdens de jaren 1990 en 2000 zijn enkele van deze vroege Zweedse vertalingen opnieuw uitgegeven, samen met verschillende andere prentenboeken van Bruna die nu voor het eerst naar het Zweeds vertaald werden. De druk en uitgave van de moderne Zweedse vertalingen wordt bijna volledig gestuurd en georganiseerd door Mercis, de huidige Nederlandse uitgeverij van Bruna. Ongeveer twee maal per jaar ontvangt de Zweedse uitgeverij Ordalaget, samen met de andere buitenlandse uitge- | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
verijen waar Mercis mee samenwerkt, een lijst met titels waarvoor Mercis een coproductie organiseert (Henrikson, 2008). De verschillende buitenlandse uitgeverijen kunnen dan kiezen of zij willen deelnemen aan deze coproductie of niet. Hierdoor bepaalt Mercis dus in grote mate de internationale verspreiding van Bruna's prentenboeken en daarmee ook het aanbod op de Zweedse markt. Er wordt vaak geargumenteerd dat internationale coproducties een bedreiging vormen voor de culturele diversiteit van het prentenboek. Dit aangezien vele uitgeverijen en prentenboekenmakers zich in grotere mate gaan oriënteren op een internationaal publiek bij het maken van nieuwe prentenboeken (O'Sullivan, 2005, blz. 101-103). Ook in gevallen van coproductie, zoals bij Bruna, worden prenten in ongewijzigde vorm gereproduceerd en verspreid op internationale schaal. Dit kan natuurlijk alleen op voorwaarde dat de prenten uit het origineel ook geschikt geacht worden binnen de doelcultuur van de vertaling. In eerder onderzoek over de vertaling van prentenboeken heeft men zich onder andere toegespitst op het bestuderen van vertalingen waar er omwille van verschillen in culturele normen tussen bron- en doelcultuur prenten gecensureerd werden. Een ondertussen bekend voorbeeld is de Amerikaanse vertaling van het Zweedse prentenboek Else-Marie och småpapporna (1990) van Pija Lindenbaum (in het Nederlands vertaald als De zeven vadertjes, 1991). Aan het eind van dit verhaal doet zich de beruchte bad-scène voor waar Else-Marie samen met haar moeder en haar zeven vadertjes naakt in bad wordt afgebeeld. Deze prent werd niet geschikt geacht voor het Amerikaanse doelpubliek en werd daarom niet opgenomen in de Amerikaanse vertaling van het boek (zie Surmatz, 1996; O'Sullivan, 2005, blz. 85-87). Ander onderzoek heeft zichUit: Pija Lindenbaum, De zeven vadertjes. Querido, 1991.
meer gericht op hoe het narratieve samenspel tussen woord en beeld in prentenboeken kan veranderen in vertalingen. Zoals beschreven wordt in Nikolajeva & Scott (2001, blz. 11-21) kunnen woord en beeld zich in een prentenboek op symmetrische, complementaire, uitbreidende of contrapuntische wijze tot elkaar verhouden en afhankelijk hiervan bepaalde literaire effecten creëren zoals spanning of humor.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
Wanneer prentenboeken vertaald worden en de prenten uit het origineel met nieuwe verbale tekstcomponenten gecombineerd worden, kan er dan ook een verschuiving ontstaan in het narratieve samenspel tussen woord en beeld. Dit wordt beschreven in Nikolajeva & Scott (2001, blz. 31-41) aan de hand van enkele voorbeelden. Zo bespreken zij onder andere de Amerikaanse vertaling Bodil My Dog (1992) van het Zweedse prentenboek Boken om Bodil (1991) van Pija Lindenbaum (in het Nederlands vertaald als Het boek over Bodil, 1992). In de verbale tekstcomponent van de Zweedse brontekst wordt de hond Bodil voorgesteld als een luie en slome hond die hele dagen op een stoel ligt en aan niets aandacht besteedt (zelfs niet aan een stukje taart). Zo krijgen we Bodil ook te zien op de bijhorende illustratie waar ze languit in de zetel ligt te slapen. Op de volgende bladzijde zien we een grote stofzuiger en een Bodil die zich nu plots ónder een stoel bevindt. In de verbale tekstcomponent wordt verteld dat Bodil klein en bang wordt wanneer er gestofzuigd wordt. Dit symmetrische en complementaire samenspel waar woord en beeld een gelijkaardig verhaal vertellen en elkaar aanvullen, verandert op aanzienlijke wijze in de Amerikaanse vertaling van het boek. Hier wordt Bodil beschreven als een fantastische bullterriër die steeds alert is, terwijl de lezer haar languit en lui op de zetel te zien krijgt. Bij de illustratie van de stofzuiger waar Bodil onder de stoel zit, wordt beschreven hoe Bodil nooit gewend geraakt is aan de stofzuiger en dat zij dankzij haar fantastische zelfcontrole (‘amazing superdog self-control’) haar vijand de stofzuiger nog niet aan flarden heeft gescheurd. Het symmetrische en complementaire samenspel uit de Zweedse brontekst wordt in de Amerikaanse doeltekst dus vervangen door een eerder contrapuntisch samenspel waar woord en beeld aan elkaar tegenovergestelde informatie bieden. Door dit contrapuntische samenspel wordt er in de doeltekst een ironisch effect gecreëerd dat niet aanwezig was in de brontekst. Andere voorbeelden van veranderende vormen van samenspel tussen woord en beeld in vertaalde prentenboeken worden besproken in O'Sullivan (1999, 2005). Uit dit laatste type van onderzoek blijkt dus dat een combinatie van dezelfde prenten met nieuwe woorden kan resulteren in het ontstaan van nieuwe betekenissen. Ondanks het feit dat prenten in prentenboekenvertalingen vaak onveranderd blijven in hun vorm, kunnen zij dus wel een nieuwe functie en een nieuwe inhoud krijgen in de vertaalde tekst. Dit is meteen ook een belangrijk uitgangspunt voor de multimodale vertaalanalyse. | |||||||||||||||||||
Een multimodale vertaalanalyse van prentenboekenHet bovengenoemde onderzoek naar de vertaling van het narratieve samenspel tussen woord en beeld in prentenboeken kan geplaatst worden binnen het kader van de vergelijkende literatuurwetenschap, omdat hier een theoretisch uitgangs- | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
punt genomen wordt in een literatuurwetenschappelijke studie van de narratieve structuur van het prentenboek. In dit artikel wordt geen literatuurwetenschappelijk maar eerder een sociosemiotisch uitgangspunt genomen. Binnen de sociosemiotiek wordt onderzocht hoe teksten door hun talige opbouw beschouwd kunnen worden als producten van de sociale en culturele context waarin zij ontstaan zijn (Van Leeuwen, 2005). De aandacht ligt in dit artikel dus niet zozeer op het onderzoeken van narratieve structuren en hoe deze veranderen in de vertaling van prentenboeken, maar op hoe prentenboekenteksten door hun linguïstische opbouw, zowel in woord en beeld afzonderlijk als in het samenspel tussen de twee, bepaalde sociale betekenissen kunnen creëren. Er zal met name onderzocht worden hoe prentenboekenteksten bepaalde kindbeelden kunnen weergeven en hoe deze kindbeelden kunnen veranderen wanneer een prentenboek vertaald wordt. Dit zal onderzocht worden door gebruik van een multimodale tekstanalyse van zowel bron- als doeltekst. De vraag wordt dan vervolgens hoe verschillen in bron- en doeltekst gekoppeld kunnen worden aan socioculturele verschillen in bron- en doelcultuur. Binnen de descriptieve vertaalwetenschap wordt vertaling gezien als de overdracht van een tekst van een bepaalde broncultuur naar een bepaalde doelcultuur. Beide culturen worden beschouwd als systemen waarin bepaalde socioculturele en literaire normen gelden (zie Lambert & Van Gorp, 1985, Toury, 1995, Hermans, 1999).Ga naar voetnoot2 Een centraal aandachtspunt binnen de descriptieve vertaalwetenschap is de studie van vertaalnormen, dat wil zeggen een studie maar hoe de normen uit de doelcultuur de vertaling sturen en manipuleren tot een product dat aanvaard kan worden binnen deze doelcultuur (Toury, 1995). In het geval van kinder- en jeugdliteratuur is dit manipulatieproces vaak heel duidelijk aanwezig, aangezien kinder- en jeugdliteratuur veelal ook onderworpen is aan bepaalde pedagogische en educatieve normen die samenhangen met de opvattingen die men binnen een bepaalde (doel)cultuur heeft over kinderen, opvoeding en het kind-zijn (Shavit, 1986, Ben-Ari, 1992, Lathey, 2006). Zohar Shavit verwoordt dit als volgt: (...) it [translated children's literature] is believed to be a convenient methodological tool for studying norms of writing for children. In fact, the discussion of translated texts is even more fruitful than that of original texts because translation norms expose more clearly the constraints imposed on a text that enters the children's system. This is true because in transferring the text from the source into the target system, translators | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
are forced to take into account systemic constraints. (Shavit, 1986, blz. 112) Ook Gillian Lathey meent dat de studie van vertaalde jeugdliteratuur ons meer kan vertellen over de verschillende verwachtingen en ideeën die men heeft over het ‘kind-zijn’ in een bepaalde cultuur: When viewed through the finely ground lens of the act of translation, the transposition of a children's text from one language and culture to another reflects differing expectations and interpretations of childhood. (Lathey, 2006, blz. 2-3) Het onderzoek naar de vertaling van kinder- en jeugdliteratuur kan ons met andere woorden een inzicht geven in hoe verschillende culturen verschillende kindbeelden construeren of etableren. De vraag is nu hoe we dit concreet in een prentenboekentekst kunnen onderzoeken en welke werktuigen we hiervoor kunnen gebruiken. In hun boek Language and control in children's literature (1996) onderzoeken Knowles & Malmkjaer hoe het taalgebruik in kinder- en jeugdliteratuur bepaalde ideologische boodschappen met zich meedraagt. Knowles en Malmkjaer (1996) beperken hun onderzoek echter tot de analyse van geschreven of verbale taal. Wanneer we prentenboeken willen onderzoeken, hebben we echter ook werktuigen nodig om de beeldtaal te analyseren aangezien de tekst in een prentenboek bestaat uit zowel verbale als visuele tekstcomponenten. In zijn boek over prentenboeken en ideologie schrijft John Stephens immers het volgende: Further, as all texts carry within them attitudes and ideologies, so also do pictures: we cannot respond to them objectively, since they arouse emotional responses perhaps more quickly than they do intellectual ones, but in any case do both because a representation of something is always at the same time an interpretation of it. (Stephens, 1992, blz. 162; onderstreping SVM) Beelden zijn dus niet louter een weergave van de werkelijkheid, zij interpreteren ook de werkelijkheid op een bepaalde manier. Net zoals taal een sociale betekenis met zich meedraagt en gekleurd is door de ideologie van haar sociale context en haar gebruikers, zo dragen ook beelden op gelijkaardige wijze een sociale betekenis met zich mee. Dit sociosemiotische uitgangspunt nemen ook Kress & Van Leeuwen aan in hun boek Reading images. The grammar of visual design (2006). Vanuit Michael Hallidays systemisch-functionele grammatica (‘system | |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
functional grammar’; zie Halliday & Matthiessen, 2004) ontwikkelen Kress & Van Leeuwen een methode voor een sociosemiotische analyse van beelden en van wat zij multimodale teksten noemen of ‘any text whose meanings are realized through more than one semiotic code’ (2006, blz. 178). Het prentenboek kan dus beschouwd worden als een multimodale tekst waar betekenis gecreëerd wordt door een complexe interactie tussen verbale en visuele tekstcomponenten. Om zulke multimodale teksten te analyseren gaan Kress & Van Leeuwen (2006) uit van de drie zogenaamde metafuncties die binnen de systemisch-functionele grammatica beschouwd worden als de basis van alle communicatieve handelingen (Halliday & Matthiessen, 2004, blz. 29-31; Kress & Van Leeuwen, 2006, blz. 42-44). De drie metafuncties kunnen als volgt samengevat worden:
Deze drie metafuncties worden altijd in elke (multimodale) tekst vervuld, zij worden echter op verschillende wijze gerealiseerd in verbale en visuele tekstcomponenten. In ‘talige taal’ wordt immers gebruik gemaakt van grammaticale principes die temporeel georganiseerd worden, de ‘visuele grammatica’ is daarentegen eerder spatiaal (dat wil zeggen in de ruimte) georganiseerd. Verbale en visuele communicatie gebeuren dus volgens dezelfde basisprincipes (de drie metafuncties), maar de manier waarop deze basisprincipes gerealiseerd worden in talige taal en beeldtaal is anders. Multimodale tekstanalyses werden eerder toegepast op prentenboeken in onder meer. Williams (1998, 1999), Lewis (2001), Unsworth (2001, 2005) en Unsworth & Ortigas (2008). Gemeenschappelijk in deze studies is dat zij een uitgangspunt nemen in de analyse van de drie metafuncties en hoe deze verbaal en visueel gerealiseerd worden in de prentenboekentekst. Door dus een vergelijkende multimodale analyse uit te voeren op bron- en doeltekst kan de vertaling van prentenboeken onderzocht worden. Door de Zweedse vertaling van Dick Bruna's Nijntje in de sneeuw te vergelijken met het Nederlandse origineel zal nu onderzocht worden welke kindbeelden er naar voren komen in bron- versus doeltekst. Ook zal worden aangetoond dat hoewel het beeldmateriaal hetzelfde blijft in de | |||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
vertaling, de sociale inhoud en de betekenis van beelden kan veranderen wanneer zij in een nieuwe socioculturele en tekstuele context geplaatst worden. In de analyse wordt uitgegaan van een zogenoemde model reader en een model reading. Het begrip model reader wordt binnen de multimodale tekstanalyse gebruikt in aansluiting op Eco (1979) die hiermee de in de tekst geïmpliceerde lezer in tegenstelling tot de werkelijke of ‘empirische lezer’ van een tekst aanduidt (Kress & van Leeuwen, 2006, blz. 115).Ga naar voetnoot3 In aansluiting hierop gebruikt Nord (2008, blz. 57) het begrip ‘model reading’ om de mogelijke lezing(en) aan te duiden die geïmpliceerd kunnen worden door de structuur en de compositie van een multimodale tekst. Om tot deze geïmpliceerde lezing(en) te komen wordt gebruikgemaakt van de multimodale tekstanalyse uitgaande van de drie metafuncties en hoe deze in de tekst gerealiseerd worden, zoals reeds eerder werd besproken. Ook hier kunnen ‘empirische lezingen’ natuurlijk afwijkingen vertonen van de door de onderzoeker geanalyseerde resultaten. Een onderzoek van de geïmpliceerde lezing van een tekst heeft dus niet als doel te verklaren hoe een tekst gelezen moet worden of hoe een tekst gelezen wordt door ‘echte’ lezers, daarentegen kan dit soort van onderzoek ons wel meer vertellen over hoe teksten door hun bepaalde linguïstische structuur bepaalde lezingen mogelijk kunnen maken. | |||||||||||||||||||
Veranderende kindbeelden: Nijntje en Miffy vergelekenDe ‘ideational metafunction’ wordt verbaal typisch gerealiseerd door verschillende soorten van werkwoordprocessen waarin verschillende deelnemers een bepaalde rol spelen (‘processes’ en ‘participants’ in Halliday & Matthiessen, 2004, blz. 168-178). In de Nederlandse tekst van het onderstaande tekstfragment uit Nijntje in de sneeuw zien we dat Nijntje in verschillende van de werkwoordprocessen wordt voorgesteld als een agent (‘agent’ in Halliday & Matthiessen, 2004, blz. 290-292). Zij is de actieve uitvoerder van allerlei handelingen: ze zet haar muts op, doet haar laarzen, haar das en haar wanten aan. De verbale structuur van het Nederlandse tekstfragment is opgebouwd uit een reeks handelingen uitgevoerd door Nijntje, gevolgd door een vaststellend resultaat: ‘klaar was nijn’. Er wordt ten slotte een toestemming uitgedrukt door het modale hulpwerkwoord ‘kon’ in ‘zij kon naar buiten gaan’ waar iemand anders (een onbekende referent) beoordeelt dat Nijn nu klaar is om naar buiten te gaan. De verbale tekststructuur (een reeks handelingen die leiden tot een bepaald resultaat) kan hier vergeleken worden met een soort van handleiding of instructie met de onderliggende beteke- | |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
nis: als al deze handelingen vervuld zijn, dan mag er buiten in de sneeuw gespeeld worden.
nijn zette vlug haar mutsje op
en trok haar laarzen aan
haar das, haar wanten, klaar was nijn
zij kon naar buiten gaan
(Uit: Nijntje in de sneeuw, 1963)
Uit: Dick Bruna, Nijntje in de sneeuw. Mercis, 1963.
Deze verbale tekstcomponent wordt gecombineerd met een visuele tekstcomponent waarin Nijn frontaal wordt afgebeeld, met een blik die recht in de ogen van de lezer kijkt. De blik of ‘the gaze’ zoals Kress & van Leeuwen (2006, blz. 116-124) die noemen, is een typische manier om interpersoneel contact met de lezer te etableren. Door het directe oogcontact van Nijn wordt de lezer als het ware persoonlijk aangesproken. De aandacht van de lezer wordt getrokken en er wordt een interpersonele respons van de lezer afgedwongen: de lezer beantwoordt de blik. Dit is een visuele techniek die veelvuldig gebruikt wordt door Bruna, in al zijn prentenboeken en vaak ook op zowel de voor- als de achterkant van het omslag komt dit interpersonele oogcontact terug (Kohnstamm, 1974, 1991; Linders, 2006). Het hoofd van Nijn wordt zoUit: Dick Bruna, Nijntje in de sneeuw. Mercis, 1963.
goed als altijd frontaal afgebeeld, ook wanneer haar lichaam zich in een andere richting beweegt. Dit geldt overigens ook voor de meeste andere afgebeelde figuren in Bruna's boeken. Deze vorm van frontaal perspectief, waar figuren op gelijke ooghoogte met de lezer worden afgebeeld, laat volgens Kress & van Leeuwen (2006, blz. 104-143) een gelijke sociale machtsrelatie tussen de lezer en de afgebeelde figuren zien. Wanneer de lezer daarentegen figuren van bovenaf te zien krijgt (vogel- | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
perspectief), wordt de lezer in een ‘dominerende’ sociale machtspositie geplaatst. Zo bijvoorbeeld in de onderstaande illustratie waar we als lezer neerkijken op het blonde meisje onderaan dat net eenzaam en alleen werd achtergelaten door haar vader om voor de allereerste keer bij een vriendinnetje te blijven slapen. Figuren die vanuit kikkerperspectief afgebeeld worden, kunnen dan weer gebruikt worden om het omgekeerde effect te creëren. Nijntjes interpersonele blik wordtUit: Pija Lindenbaum, Siv sover vilse. Rabén & Sjögren 2009.
extra benadrukt doordat haar hoofd zo groot is en alle aandacht naar zich toe trekt. Dit principe waar bepaalde figuren omwille van bijvoorbeeld hun grootte, vorm of kleur meer aandacht naar zich toe trekken dan andere figuren in de compositie noemen Kress & van Leeuwen (2006, blz. 201-203) ‘salience’. Dit aspect maakt deel uit van de tekstuele metafunctie waar tekstcomponenten door hun plaatsing binnen de compositie een bepaalde waarde of betekenis kunnen krijgen. De blik in het grote hoofd van Nijn wordt ook nog eens benadrukt doordat de ogen, buiten de kruisvormige mond meer onderaan, redelijk centraal in een grote lege witte ruimte geplaatst worden. Het witte hoofd van Nijn wordt bovendien vaak tegen een felgekleurde achtergrond geplaatst. In eerder onderzoek naar Bruna's prentenboeken heeft Dolph Kohnstamm (1974, 1991) het uiterlijk van Nijn in verband gebracht met een theorie van de etholoog Konrad Lorenz over zogeheten ‘juveniele’ voorstellingen van dieren. Zo zou het onproportioneel grote hoofd van Nijn volgens Kohnstamm (1974, 1991) metaforische associaties kunnen oproepen met baby's aangezien ook zij een hoofd hebben dat relatief groot is in vergelijking met de rest van hun lichaam. Volgens de theorie van Lorenz wekken zulke juveniele voorstellingen van dieren gevoelens van empathie op bij de lezer.Ga naar voetnoot4 Bruna zou volgens Kohnstamm (1974, 1991) ook bewust gekozen hebben voor ovale ogen aangezien de ovale vorm een vriendelijker effect creëert dan gewoon ronde ogen (Linders, 2006). In de Nederlandse tekst in de illustratie uit Nijntje in de sneeuw (zie hiervoor) wordt de impliciet-instructieve boodschap uit de verbale tekst dus gecombineerd met de sterk interpersoneel geladen visuele voorstelling van Nijn. Door de inter- | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
personele blik wordt de lezer op impliciete wijze uitgenodigd om het voorbeeld van Nijn te volgen. Nijn kijkt de lezer aan en heeft tegelijkertijd de handen op de de rug en het hoofd licht gebogen, alsof ze een afwachtende houding tegenover de lezer aanneemt. De kledingsstukken die genoemd worden in de verbale tekst staan ook op didactisch-pedagogische wijze (bijna allemaal) afgebeeld in de visuele tekstcomponent - we zien enkel de wanten niet. Nijn wordt op ideationeel vlak beschreven als een soort van voorbeeldig en exemplarisch ‘modelkind’ dat weet hoe het zich moet aankleden om de sneeuw en de koude te trotseren.
Så får hon varma kläder
och blir som ett paket.
Mössan har två strutar
för öronen, du vet.
(Uit: Miffy i snön, 1998)
De letterlijke vertaling van de Zweedse tekst luidt:
Zo krijgt zij warme kleren
en wordt als een pakje
Haar muts heeft twee punten (hoorntjes)
voor haar oren, weet je wel.
In het Zweedse tekstfragment krijgen we een ander kindbeeld voorgeschoteld dan in de Nederlandse tekstfragment. Wanneer we kijken naar de ideationele voorstelling van Nijn in de Zweedse verbale tekstcomponent, zien we dat zij in plaats van een actieve agent een passieve ontvanger van handelingen is geworden: ze ‘krijgt’ warme kleren en ze wordt als een ‘pakje’ beschreven. In plaats van de actieve voorbeeldfunctie speelt Nijn hier dus eerder de rol van het kind waar voor gezorgd wordt. Zij hoeft zelf niet de verantwoordelijkheid op zich te nemen om zich op voorbeeldige wijze warm aan te kleden. Daar waar de visuele voorstelling van Nijn in de Nederlandse brontekst de inhoud krijgt van een Nijn die zichzelf heeft aangekleed, krijgt dezelfde visuele afbeelding een nieuwe inhoud in de doeltekst en beeldt een Nijn af die door iemand anders aangekleed werd. Het didactische pedagogische samenspel tussen woord en beeld uit de brontekst waar de afgebeelde kledingsstukken ook één voor één in de verbale tekstcomponent bij hun naam genoemd worden, wordt in de Zweedse tekst vervangen door een meer humoristisch geladen pedagogisch samenspel tussen woord en beeld. Dit doordat er in de Zweedse doeltekst een humoristische toespeling gemaakt wordt op de twee oren van Nijn die vergeleken worden met twee | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
(ijs)hoorntjes. Daar waar er in de brontekst zo goed als geen verbale interactie met de lezer gecreëerd wordt, wordt de lezer in de doeltekst daarentegen op persoonlijke wijze aangesproken en betrokken in de ‘lezing’ door het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘du’ of ‘jij’. | |||||||||||||||||||
Culturele diversiteit ondanks de coproductieDeze multimodale vertaalanalyse van de prentenboektekst laat zien dat veranderingen in verbale tekstcomponenten verschuivingen teweeg brengen binnen de gehele tekstuele structuur zodat andere vormen van interactie tussen woord en beeld ontstaan en andere betekenissen gecreëerd worden. Ondanks het feit dat dezelfde visuele afbeelding van Nijn voorkomt in bron- en doeltekst wordt deze op een andere manier gebruikt in beide teksten, waardoor ze een ander sociosemiotisch potentieel krijgt. Er worden verschillende kindbeelden weergegeven in de Nederlandse en de Zweedse tekst. Daar waar Nijn zich in de brontekst als een voorbeeldig kind gedraagt door te tonen dat zij zich zelfstandig weet aan te kleden en haar kledingsstukken op pegagogische wijze één voor één bij naam genoemd worden, worden deze morele dimensies afgezwakt in de doeltekst doordat Nijn aangekleed wordt door iemand anders en doordat er een grapje gemaakt wordt over de oren in de muts van Nijn. Deze strategie werd bevestigd door de Zweedse uitgeefster van Bruna die vreesde dat de originele tekst te pedagogisch zou aandoen bij het Zweedse publiek (Henrikson, 2008). In de Zweedse tekst wordt de lezer ook persoonlijk aangesproken waardoor de illusie gecreëerd wordt dat de sociale afstand tussen tekst en lezer kleiner is. We kunnen dus vaststellen dat er ondanks het gebruik van dezelfde prenten in bron- en doeltekst verschillende sociale betekenissen gecreëerd kunnen worden wat betreft de voorstelling van het kind, opvoeding, het kind-zijn en wat er verwacht wordt van een kind. Ondanks het feit dat de Zweedse vertalingen van Dick Bruna's prentenboeken in coproducties gedrukt worden en het beeldmateriaal in de vertalingen exact hetzelfde is als in de originelen, kunnen we dus vaststellen dat er toch sprake is van culturele diversiteit in bron- en doeltekst. Daar waar Nijn in de Nederlandse tekst als het actieve modelkind figureert, wordt deze voorstelling afgezwakt in de Zweedse vertaling waar Miffy staat voor een kind dat meer vrij is van al deze eisen. Dit patroon wordt ook bevestigd in een verdere analyse van de vertaling die omwille van plaatsgebrek niet weergegeven kan worden in dit artikel. In hoeverre de verschillen tussen bron- en doeltekst samenhangen met socioculturele verschillen wat betreft de opvoeding van het kind in Nederland en Zweden en het kindbeeld dat er vandaag de dag aanwezig is in beide culturen, is tegelijkertijd niet eenvoudig te bepalen. Het Nederlandse origineel Nijntje in de | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
sneeuw werd immers reeds in 1963 gemaakt en dient in de socioculturele context van het Nederland uit de jaren zestig geplaatst te worden. De Nederlandse uitgave van 2001 die gebruikt werd voor de analyse in dit artikel, is daarentegen wel volledig hetzelfde gebleven als de eerste uitgave van 1963. Er werd door Linders (2006) wel al gewezen op het feit dat sommige aspecten in de prentenboeken van Bruna ook verouderd kunnen aandoen bij een modern Nederlands publiek. Zo bijvoorbeeld het feit dat Nijn steeds als een keurig opgevoed en beleefd kind wordt voorgesteld en dat er pas in de prentenboeken uit de jaren 1990 meer ruimte komt voor onafhankelijkheid en emancipatie in het gedrag van Nijn (Linders, 2006, blz. 164). Ook de Zweedse vertaling dient van enige commentaren voorzien te worden. De eerste Zweedse vertaling van Nijntje in de sneeuw werd reeds gemaakt in 1968. Deze vertaling werd opnieuw uitgebracht in 1998 in een gemoderniseerde en gewijzigde vorm. In de nieuwe uitgave van 1998 werden voornamelijk verouderde uitdrukkingen aangepast en hier en daar werd de tekst wat vlotter gemaakt. Er werden slechts twee ingrijpende veranderingen in de tekst gemaakt. Als eerste werd Nijntjes Zweedse naam veranderd van Lilla Kanin (letterlijk: klein konijn) naar Nijntjes ondertussen internationale naam Miffyk. Dit gebeurde op verzoek van de huidige Nederlandse uitgeverij Mercis (Henrikson, 2008). Als tweede werd ook het geslacht van Nijntje, die in de Zweedse vertaling van 1968 aanvankelijk een jongetje was geworden, veranderd (dit wordt uitgebreider besproken in Van Meerbergen, 2008, blz. 76). Wat wel duidelijk is gebleken uit deze multimodale vertaalanalyse is dat éénzelfde prent nieuwe functies en nieuwe betekenissen kan krijgen wanneer die gebruikt wordt in verschillende tekstuele contexten. De vertaling van prentenboeken waarbij het beeldmateriaal vaststaat omwille van een coproductie, hoeft dus niet noodzakelijk te betekenen dat prentenboeken in vertaling geen vormen van (culturele) diversiteit kunnen vertonen. | |||||||||||||||||||
LiteratuurPrimaire literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
InterviewHenrikson, Margot (21-2-2008). Redactrice en uitgeefster bij de Zweedse uitgeverij Ordalaget, Stockholm. |
|