Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 23
(2009)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Diet Huber: bepaald geen Tutte!
| |
[pagina 147]
| |
spoeld door wezens als de theepotaurus, de Koekedorus, de flikflooi, Uultje Molekuultje, de Veter-eter, de O-vogels, de Kwori Wori.’ Ook haar Friese bundels leveren vele van dit soort fantasiefiguren op, zoals de Snie-iters, Rapke Rûgel, Abe Sjipkop en Sytse Slokker (een variant van Holle Bolle Gijs), namen uit haar Friese debuutbundel Tutte mei de linten. Haar eerste Nederlandse uitgave was de bundel De uil met de zeven zuurtjes (1959). In deze bundel, net als in bijvoorbeeld De Veter-eter (1979) en Daar moet je nou een beest voor zijn (1989) kun je zien hoe Diet Huber met taal speelt. Ze maakt nonsensverzen vol fantasie, waarvan je steeds weer kunt genieten. In de verschillende bloemlezingen van Nederlandse kinderpoëzie uit de laatste decennia is het werk van Huber te vinden, zoals bijvoorbeeld in de bundelKom maar dichter van Jan van Coillie (1990), hoewel ze in latere bundels van deze kenner van kinderpoëzie niet meer aanwezig is. Wel staat er werk van haar in de bundel Van Alphen tot Zonderland van die andere kenner, Anne de Vries. De samenstellers van de bundel Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is (1990) noemen haar ‘een met zin voor het nonsensicale begiftigde dichteres voor kinderen’ en nemen een zestal gedichten van haar op. De andere bundel voor jongere kinderen, Ik geef je niet voor een kaperschip (1993) bevat er zelfs negen, logisch als je bedenkt dat haar werk vooral voor die jongere kinderen bedoeld is. Is haar werk in bloemlezingen dus nog wel te vinden, in secundaire literatuur als het standaardwerk De hele Bibelebontse berg blijft het wat meer op de achtergrond. Wel wordt ze daar een paar keer genoemd om haar taalplezier, samen met Willem Wilmink en krijgt ze een speciale plaats vanwege ‘de innigheid van haar werk’ die ‘aandacht verdient’. Bij die constatering wordt het dan verder gelaten en de aandacht wordt niet verder uitgewerkt. In Friesland heeft Diet Huber meer erkenning gekregen. Samen met haar col- | |
[pagina 148]
| |
lega Tiny Mulder (1921) die in dezelfde
Illustratie Diet Huber in: Tutte mei de linten. Friese Pers Boekerij, 1993 (10e druk; 1e druk: Laverman, 1955).
tijd als Diet Huber met werk voor kinderen debuteerde, wordt zij als vernieuwer in de Friese kinderliteratuur beschouwd. Ook hier had, als in het Nederlandse equivalent, tot na de Tweede Wereldoorlog het moralisme de boventoon. De beide auteurs, Diet Huber voor een jong lezerspubliek en Tiny Mulder voor de iets oudere jeugd, kwamen met een nieuwe, verfrissende toon, en richten zich niet alleen meer op de doelgroep, maar ook op het literaire element van kinderpoëzie. Andere auteurs volgden Diet Huber na. Zo heeft ze duidelijk invloed gehad op haar (Friese) collega-schrijver Berber van der Geest. Haar tweetalig werken heeft te maken met het feit, dat ze tweetalig opgroeide. Meteen bij het begin van haar schrijverscarrière kwam deze tweetaligheid uit in de kinderrubriek die ze een aantal jaren verzorgde voor de Heerenveense, later Friese Koerier, de krant van de bekende Friese auteur en politicus Fedde Schurer. In die rubriek, ‘De kleine koerier’, debuteerde ze met haar Nederlandse gedicht: ‘Kaa-boebelebom’ (24-12-1951), terwijl ze haar Friese debuut maakte met het gedicht ‘It winkeltsje’ (15-3-1952). Als dubbeltalent illustreerde ze haar werk zelf, niet alleen dat in de krant, maar ook haar in bundels uitgegeven werk. Hubers krantenwerk kreeg een voortzetting toen Wim Hora Adema haar vroeg de kinderrubriek in Het Parool van Annie M.G. Schmidt over te nemen. | |
[pagina 149]
| |
Naast poëzie heeft Huber ook proza geschreven. Zo is er de Friese raamvertelling De Teltsjebeam, met het prozaverhaal over deze vertellende boom, en ook poëzie, onder andere ‘Widzesankje fan in flie’ (Wiegeliedje voor een vlo). Daarnaast schreef ze een aantal autobiografische verhalen over haar jeugd, het Friestalige Nûmer alve (Nummer elf; 1988), en de Nederlandstalige Rinske en de stoomtram (1986) en Meisjes trouwen toch (zei tante Dirkje) (1993). Deze boeken zijn vooral boeiend, omdat ze het alledaagse leven van gewone mensen in moeilijke tijden laten zien. | |
BekroningenHet is opmerkelijk dat hoewel het lezerspubliek haar werk zeer waardeerde, Diet Huber niet veel officiële prijzen heeft gekregen. Haar tweede (Friese) bundel, De Mâlbroekmich (De grappenmakersmug; 1957) kreeg in het jaar van verschijnen een medaille, omdat het een van de 50 best verzorgde boeken van dat jaar in Nederland was. In 1980 kreeg het boek De veter-eter een Vlag en Wimpelbekroning, net als later Rinske en de stoomtram. Bij de Italiaanse prijs Premio Europeo di Letteratura Giovanile (1982) kreeg Diet Huber een eervolle vermelding voor haar Friese abc-boek, It abee fan Boukje. Ondanks het kleine aantal officiële bekroningen heeft het werk van Diet Huber een prominente plaats gekregen bij het lezerspubliek, en dan vooral bij het Friese lezerspubliek. Bij de jaarlijkse voordrachtwedstrijden in het kader van het Friese FeRstival klinken nog steeds de gedichten die zij schreef. Iets beters kan een auteur zich toch niet wensen. |
|