| |
| |
| |
Lege dozen, halve kinderen
Gerda Dendooven
Op 4 juni 2008 hield illustratrice en prentenboekenmaakster Gerda Dendooven de Annie M.G. Schmidtlezing, die dat jaar voor de negende keer werd georganiseerd in het kader van de bijzondere leerstoel kinder- en jeugdliteratuur. De lezing werd mogelijk gemaakt dankzij de Universiteit van Leiden, IBBY-Nederland en het Bert Schierbeekfonds.
Ik zal u iets vertellen, over lang geleden. Het is echt gebeurd en het gaat over mijzelf. Ik lig in de zetel, want ik ben ziek, en moeder is weg. Eventjes. Naast mij, op de vloer, een zakdoek vol snot en drie stapels boeken: Suske en Wiske, Jommeke (maar dat zijn er niet zoveel, ik lees die niet zo graag) en Tiny's. Veel Tiny's. Want, zolang ik leef en dat is dus al zolang ik mij kan herinneren, mag ik ieder jaar ofwel naar de Pinksterkermis, op de molentjes of aan het viskraam, of ik mag een boek kopen. Maar een boek, zegt mijn ma, kan je de hele vakantie lezen, en de volgende vakantie nog een keer en daarna nog een keer. Terwijl de molentjes meteen afgelopen zijn en die vis eigenlijk, feitelijk ook. Wij, dat zijn mijn zussen en ikzelf, kiezen dus altijd een boek. Een Suske en Wiske, of een Tiny, de rest kent mijn moeder niet en is dus ook niet goed. Maar bon, ik lig in de zetel, de zon schijnt, het stof dwarrelt in het licht en ziek zijn is altijd een beetje vakantie. Want ‘Met een Tiny in de hand, reist men door het Vlaamsche land’. Ik bekijk de prentjes. En ik weet het zeker: daar wil ik ook zijn. Alles ademt harmonie, veiligheid en netheid.
Het is bijna zomer en ik zucht van verlangen naar een echte Tiny-vakantie met roze zonsondergangen, lang opblijven en ijskreem van de kar. Maar zoals ieder jaar zullen we weer met ons zessen in onze kleine mier naar 't zeetje van Bredene tuffen. Naar zo een minuscuul campinghuisje waar de pompbak tegelijk ook lavabo is en waar heel de camping 's morgens vroeg rendez-vous heeft bij het ledigen van de nachtemmer.
Mijn moeder heeft al een bikini gehaakt. De eerste keer dat ik er mee in het water ga, rekt de broek steil tot aan mijn knieën. ‘Maar da's mode,’ zegt mijn moeder, ‘en bovendien is het handwerk en handwerk verdient respect.’ Ik heb meer respect voor de bikini van Tiny, die is tenminste koket en spannend rond de billen en verandert niet van stijl als ze ermee gaat zwemmen.
| |
| |
Ik lig dus in de zetel
en droom van boekengeluk met lachende dolfijnen en zoete geuren. Maar ziek zijn is bij mij ook altijd een beetje stinken, mijn vel, mijn pyjama, alles ruikt naar huisgemaakte siroop van ajuinen en bruine suiker. Niet bij Tiny. Zelfs als ze ziek is, dan nog stinkt haar adem niet. Bovendien krijgt ze van die echte pillen, roze, van de apotheek. Haar leven is een ‘rêve de jeune fille de campagne’ want ze mag alles en ze kan alles: ze kan paardrijden, ballet, zeilen, skiën, ze doet alles op één been, met een vinger in haar neus...én... allemaal in het Frans. En ik? Ik spreek geen Frans en ik kan veel meer niet dan wel. Tiny heeft ook alles en ze heeft vooral veel wat ik niet heb. Ze heeft bijvoorbeeld een deux-pièceke, een mantelpakje zoals ze het in goed Nederlands zeggen, geheel volgens de mode en ‘assorti’ met de bungalow waarin ze woont. Mijn rokje is ook geheel passend bij ons huis: grijs, onopvallend en van voor de oorlog. Zoals mijn slipjes. Trouwens, over slipjes gesproken. Tiny draagt Petit Bateau. Kokette onderbroekjes, soms met een frulletje, maar altijd wit en spannend, vooral rond haar billen. De tekenaar heeft dat goed bekeken. Bij Tiny in de dierentuin tel ik acht onderbroekjes en alleen al op de prent met de olifanten piepen er vier vanonder een rokje. Dat waren nogal vrolijke tijden! Toen alles nog kon. Nu moet een tekenaar zelfs een olifantenslurf censureren. Enfin, Tiny draagt dus elegante, witte Petit Bateaukes. Duur. En van goede kwaliteit. Ondergoed waarvan de elastiek niet eindeloos meerekt. Ik vind dat mooi. Dat van mij zie je al van ver hangen, tot op mijn knieën dus en met veel luchtcirculatie.
Tiny kan alles en ze heeft alles, zelfs een hond, Poeffie. Een eigenzinnig en avontuurlijk beest dat eigenlijk het enige echte kind is in de populaire serie.
| |
| |
Door een dichterlijke vrijheid van de auteur, verandert Poeffie zelfs een keer van naam. Zomaar. Op één en dezelfde pagina nog wel. Wanneer hij in Tiny op de boot van dek 2 op dek 1 valt, wordt hij eventjes Fikkie. Doch, als hij terug op zijn pootjes terechtkomt, is hij alweer Poeffie geworden. Redactiewerk nam men niet zo nauw in de lage landen van die dagen.
Ik lig dus in de zetel weg te dromen bij wonderlijke prenten van wonderlijke werelden waarin alles kan. Zoals beren die gebraden kippen naar binnen werken, een vreemd en wreedaardig tafereel maar zo lief geschilderd. Op een dag krijgen wij ook een hond, Wisky. Een springerige kuitenbijter waar geen land mee te bezeilen is, laat staan avonturen mee te beleven. Bovendien bijt Wisky de sokken en de broeken kapot die in de wasmand liggen waarin hij zo graag slaapt, dus na twee weken is het al byebye Wisky. Mijn zussen en ik zullen het de rest van onze jeugd moeten stellen met Pietje en Polleke, twee sukkelachtige konijnen die op geregelde tijdstippen verdwijnen. Vreemd genoeg bloedt moeders neus steevast op de dag van de verdwijning en vader krabt alleen maar in zijn haar als we hem het lege hok tonen. Alleen opa weet misschien waar Pietje en Polleke zo plots zijn heengegaan, want toen hij weg was, waren ook de konijnen ineens weg. Maar o wonder, na enkele dagen zitten de beesten al terug in het hok, weliswaar in een andere pels. Onze Wisky daarentegen, hebben we helaas nooit meer teruggezien.
Echt waar, ik heb er iets van opgelopen, van die Tiny. Ze heeft mijn frustraties gemaakt en mijn kinderdromen gekraakt. Ik geloofde dat, als ik maar hard genoeg mijn best deed, ik misschien ooit als Tiny zou worden en dat mijn leven dan rozengeur en lampionnenschijn zou zijn. Dat werd me beloofd in die onwaarschijnlijk levensechte verhalen en prenten.
Jaren later heb ik wraak genomen op de bedenker van deze ‘Bold and the Beautiful’ van het Vlaamse kinderboek. Ik heb een toneelstuk gepleegd over dit misdadig perfecte kind. Met een rebelse macho Poeffie en veel vals kerstboomgeluk. Het kostte me een lente, een zomer en een herfst om het stuk te schrijven, veel slapeloze nachten en bijna een proces aan mijn been wegens plagiaat of smaad of allebei. Ik sta dus op de zwarte lijst van de grootste uitgeverij van België en daar ben ik fier op.
Enfin, de liefde voor prenten en verhalen is dus lang geleden begonnen, met een boek waarvan ik zelfs alleen nog maar de prentjes kon lezen. Maar misschien was dit wel echt boekengeluk: wegdromen bij welriekende varkens en winters vol ijs. Verhalen verzinnen waar ik zelf behoefte aan had. Troost vinden in gefantaseerde harmonie. Mijn moeder gebruikte - net zoals zoveel Vlaamse moeders - de avonturen van Tiny om haar eigen dochters op te voeden tot droommeisjes, maar een kind - zelfs een meisje - is geen lege doos die gevuld
| |
| |
kan worden. Integendeel, niettegenstaande die keurige voorbeeldboeken konden de Vlaamse moeders de besmetting met ‘slechte manieren’ door Zweedse Wilde Auteurs niet tegenhouden. Op mijn negende zou ik op eigen kracht mijn grote liefde, Michiel van de Hazelhoeve ontdekken. Emil van de tv stond op de sticker die op het omslag plakte. Literatuur en televisie zijn niet noodzakelijk elkaars concurrenten.
Emil of Michiel was het soort kind dat ik van nature was: opstandig wegens niet anders kunnen, ondeugend, eigengereid maar nooit kwaadaardig. Regelmatig in ballingschap in het timmerschuurtje, waar hij poppetjes sneed. In mijn afkoelkelder lagen alleen verrimpelde aardappelen te gisten. Ik voelde me zoals Emil: heel erg onbegrepen. Gecomplexeerd nog voor het allemaal goed begonnen was, want ik was klein en wist niets. Ik begreep die volwassen codes niet terwijl ik op een heel vanzelfsprekende manier aanvoelde hoe de wereld in elkaar zat, ik beschikte over een soort natuurlijke kennis der dingen, alleen vond ik er de juiste woorden nog niet voor. Volwassenen waren toen, en zijn nog steeds de norm waartoe alles zich moet verhouden. Zwart is somber, zeggen die volwassenen, een wolf is bangelijk, en kinderen zijn half.
Maar bon, zover was ik nog niet in mijn verhaal want in die dagen, kon ik alleen nog maar plaatjes lezen. Telkens een ander verhaal. Tot er op een dag iets wonderlijks gebeurde. Het was 1 september van het memorabel jaar 1968, toen ik in het eerste leerjaar kwam. Bij juffrouw Annie. In oktober dansten de lettertjes nog steeds rond in mijn kaasdoosje van La Vache ‘KIRI’ maar tegen kerstmis knutselde ik met die 26 lettertjes al flink wat woorden in mekaar. En toen de zomer van dat eerste studiejaar eraan kwam, de eerste GROTE vakantie dus, toen riep ik thuis dat ik helemaal klaar was voor het onweerstaanbare Vakantieboek. Want ik
kon toch al nieuwjaarsbrieven voorlezen en kruiswoordraadsels invullen. Ik zou, echt waar, de hele zomer stil zijn, én gehoorzaam. Twee maanden onderduiken in een stille woordenwereld. En moeder wilde toch zeker niet dat ik opnieuw dom werd, zoals Cacao, de zwarte
| |
| |
pop van Tiny. Die was zelfs nog dommer dan Tiny herself want ze kon niet eens haar eigen naam onthouden terwijl Cacao nu toch niet zo'n moeilijke naam is. Langsheen die pseudo-opvoedkundige kinderboeken sloop zelfs ons koloniaal verleden de kinderkamer binnen.
Enfin, na lang zeuren kreeg ik uiteindelijk mijn vrolijke vakantieboek, met opdrachten er in tegen het dom worden, en ik las erin tot het boek slap hing door buitensporig gebruik. Ik had in dat eerste klasje de echte sleutels in handen gekregen om een geheime taal te ontcijferen. Wat een avontuur. En het hield niet op. Ik las kalendermopjes, de geheimen van mijn zussen, de geboortes in het parochieblad, de liefdesbriefjes van vader aan moeder, de wereld ging open. Een woordenwereld vol geuren en kleuren, warmte en koude, regen, mist, nacht, angst, verdriet... Ik kreeg alles gezegd met die 26 lettertjes. Ik kon zelfs woorden ruiken: vis bijvoorbeeld,
en zweet, wat vies was, rook je het beste. Behalve bij Tiny, daar roken de varkens naar snoep, want zo zagen ze er ook uit en daar konden zelfs raak gekozen woorden niets aan veranderen.
Maar bon, ik ontdekte naderhand ook dat taal grillig is. Want als je over een rode trui spreekt, over welk rood heb je het dan? Oranjerood, karmijnrood, kersenrood... voor een tekenaar geen te verwaarlozen detail. En hoe groot is een grote vis? Zo groot als een bokaal of zo groot als een kinderbadje? Beelden zijn dwingender dan woorden. Taal is bij benadering, glibberig, je moet goed formuleren wil je niet téveel van de weg afraken. Woorden trekken de verbeelding op gang, ze zetten ons hoofd op het spoor van het avontuur, denk maar aan al die spannende chatavonturen. Liefde langs de glasvezellijn. Plots wordt een avontuur een avontuurtje. Drie lettertjes, maar een wereld van verschil. In echte avonturen dolen leeuwen rond en tijgers, daar moet je dapper zijn. Maar wat trippelt er in uw avontuurtje zoal rond? Iets op hoge hakken? Met of zonder luipaardrokje? Hoeveel moed is er nodig voor een avontuurtje?
| |
| |
Volwassenen zien alles groot en gewichtig behalve wanneer hun geweten gesust moet worden. Dan gebruiken ze verkleinwoorden om hun schuld klein te houden: het leugentje, het slippertje, het avontuurtje, van die kleine niemendalletjes overgoten met lafheid. Volwassenen verkiezen avontuurtjes boven avonturen, want die kunnen ze makkelijker tussen hun dossiers schuiven, onder de muismat vegen, onopgemerkt wegklikken. Exotische slippers zijn cool aan de voeten, maar exotische slippertjes lijken wel scènes uit een slechtgemaakte B-film. En toch zijn dit de weinige spelletjes die volwassenen nog met overtuiging spelen.
Kinderen spelen voortdurend, ook met taal: ze zoeken de wc die verstopt zit, ze hebben medelijden met beledigde broodjes en triestige bloemen, ze lusten geen erwtensoep met rimpels en zeggen dag oma karton, tegen die ouwe doos waarover vader zich druk maakt. Kindertaal is heel rechtlijnig en tegelijk zo avontuurlijk, vaak ongewild poëtisch omdat ze naar de essentie zoekt. Kinderen proberen via de taal hun verwondering te vangen en in glazen potjes te koesteren. Volwassen taal zit vol dubbelzinnigheden. Of juister nog: volwassenen zijn vleesgeworden dubbelzinnigheden. Ze zeggen: ‘Een kinderboek mag niet te makkelijk zijn maar ook weer niet te moeilijk, niet te dom, niet te slim, er moet spanning in en humor, slimme humor, niet te hermetisch voor die jonge hondjes.’ Doch... hoeveel van hen vragen zich wel eens af wat een goed boek voor volwassenen moet zijn? Astrid Lindgren had daar lang geleden al een antwoord op gevonden, ze zei: ‘Een goed boek is als een snoek: een puntige en scherpe kop, dan een voedzaam gedeelte en ten slotte een spitse staart.’
Een kinderboek wordt onder een loep ontleed want wij, de volwassenen, weten wat goed voor hen is. Maar zelf laten wij, de slimme volwassenen, ons vaak ongegeneerd verleiden door de grootste trash. Wij zeggen tegen onze kindertjes: ‘Lees maar een uurtje, lezen is goed.’ Terwijl wij ondertussen naar de laatste show zitten te kijken op tv. We zwaaien met goede boeken, boeken waarover we in de krant gelezen hebben want zelf boeken lezen, daar komen we tegenwoordig niet meer aan toe. Onze agenda zit te vol. Maar toch vinden we lezen zo ontzettend belangrijk, we hebben het vroeger zelf zoveel gedaan, en zie maar naar het resultaat. Dus mogen we nu toch wel even in de zetel zitten zappen zeker naar iets wat de zorgen uit ons hoofd schudt? We mogen toch ongehinderd even wegdromen bij een blauwe lucht en een zandstrand zeker, bij de blonde babe van het telefoonspel, bij die idiote super-rambo op de dansvloer. Mogen we ons niet een paar weekjes laten gijzelen in het Big Brotherhuis of op het eiland Robinson. Enkele spannende televisie-avond-uren beleven na een slopende dag?
We mogen alles, we mogen zelfs zeggen wat een ander niet mag. Weet u wat
| |
| |
uw buurman leest en of hij wel leest, uw kind daarentegen zult u nauwlettend in de gaten houden terwijl u zit te zappen naar de verstrooiing waar u recht op heeft. Want u wilt zijn toekomst maar vooral die van uzelf niet ruïneren. Trouwens, voor de redding van die buurman is het nu toch te laat. Hoe durven we van kinderen eisen wat we zelf niet doen.
Wij, de volwassenen, zijn zo dubbelzinnig. En we weten alles zoveel beter. We zeggen: ‘Zwart is te somber voor een kinderboek, en een wolf met een lange tong is bangelijk, en kinderen zullen het niet snappen want kinderen zijn maar half.’ Maar wij, de volwassenen dus, waren toch ooit zelf kinderen. Waren wij dan ook slechts half? Slechts 5 of 10% of 45% van wat we ooit moesten worden? En wanneer werden wij 100%? Wanneer waren wij klaar voor die wolf met zijn lange tong? Wanneer is men volledig? Als men stopt met groeien? En is een kind dus verwaarloosbaar omdat het zogezegd niet volgroeid is? Wie heeft het meeste recht op leven: de fruitvlieg of de wetenschapper? Met andere woorden: verdient een kind geen respect wegens een halve meter korter? Het enige verschil is dat het minder ervaring heeft, wegens minder lang geleefd, maar is dat een reden om het een 50 op 100 te geven?
Volwassenen zijn nog steeds de norm waartoe alles zich moet zich verhouden. Ze onderschatten kinderen, omdat zij hun normen als de enige juiste ervaren.
Kinderen zijn zelden economisch zo belangrijk geweest, een niet te verwaarlozen consument. Maar verder moeten ze het liefst hun klep houden. Het zijn maar kinderen. Het is maar voor kinderen. Kinderlijkheid mag, maar niet te lang en zeker niet teveel, en niet te oncontroleerbaar. Wij willen niet falen in onze missie. Waarom vergeten wij zo snel hoe het was om kind te zijn, hoe we toen speelden en onze fantasie gebruikten. Hoe we onze eigen regels verzonnen, op ontdekkingstocht gingen ondanks mopperende ouders en leraars en hoe we troost vonden in verhalen, ze zelfs naspeelden. Elke zomer vertolkten mijn zussen en ik ‘Tiny speelt toneel’ en altijd was ik het zwarte slaafje met een gezicht vol ça-va-seul-schoensmeer. Maar ondanks de schoensmeer en de ijzeren ketel waarin ik moest slapen tot ik geroepen werd, ondanks mijn idioot kostuum - mijn zussen liepen rond in prachtige lange jurken -, ondanks die ongemakken, speelde ik mijn rol met overgave, het hielp me om het gezeur thuis en op school te verteren. Dit was onze wereld, half verzonnen, maar helemaal echt. Ik denk er nog vaak aan.
En toch, plots - wanneer precies is niet zo duidelijk - durven wij, die opgeschoten kindertjes van toen, niet meer te spelen, we zijn zo bang om onze broek te scheuren. Behalve in een spannend avontuurtje, op exotische slippers. Zo'n klein avontuurtje waar weinig dapperheid voor nodig is. Ja, zo eentje, een
| |
| |
niemendalletje naar het schijnt. U kent het wel. Nee? Spijtig! Of liegt u nu een beetje. Hebben uw ouders u geen eerlijkheid geleerd aan de hand van een vroom boek of een heiligenleven? Nee? Ook spijtig.
Maar bon. Volwassenen zouden zoveel van die vragende, spelende, dromende kinderen kunnen leren. Alles zit al in dat kind, het moet alleen nog even tijd en ruimte krijgen om te groeien. Kinderen zijn geen lege doos die gevuld moet worden; ze zijn geen homp klei die gekneed moet worden naar onze verwachtingen. Ze zijn geen statussymbolen of gewetensussers. Ze hebben alles al in zich, geef hun wat tijd, ruimte en vertrouwen om te groeien, laat hen hun grenzen aftasten, onderzoeken waar ze goed in zijn. Een stoofappel zal nooit een jonagold worden, maar kan wel bijzonder smaken indien met zorg en liefde omringd. Dat zei Astrid Lindgren lang geleden ook al: ‘Kinderen, geef ze liefde, en nog meer liefde, de goede manieren komen wel vanzelf.’
Kinderen stellen vragen om hun hoofd te verruimen en volwassenen geven antwoorden die dat hoofd begrenzen en hen een vals gevoel van veiligheid en overzicht geven. Zo hopen zij controle te houden over de toekomst. Maar ze beseffen niet dat zij hun kindertjes vaak verknoeien omdat zij vanuit hun eigen faalangsten redeneren. Met hun eigen volwassen vooroordelen en angsten houden ze kinderen ver van wat zij met het grootste gemak accepteren. Een dubbeltje op zijn kant ook.
Kinderen kunnen veel meer hebben dan wij vermoeden. Dat gaat van boeken, over muziek, film, filosofie, humor... verdriet en angst. Ze flirten zelfs met angst net als volwassenen. Angst is voor hen een spel, van aantrekking en afstoting, van grenzen aftasten. Zo leren ze hun eigen krachten ontdekken, de kracht binnen in henzelf. In Het verhaal van Slimme Krol heb ik het zelfs letterlijk gedaan: ‘Monsters gaan lopen als je doet wat zij haten, monsters gaan lopen als je billetjes praten.’ En het werkt! Kinderen zijn zo opgelucht als ze ontdekken dat ze hun lot voor een stukje zelf in handen hebben, of zoals bij Krol, in de buik.
Kinderen zijn dus geen soort apart, ze zijn net als u en ik dol op spannend, grappig en boeiend. Maar zij maken alles voor het eerst mee en bekijken daarom de wereld vanuit die grote verbazing, en bovendien vanonder uit. Wij bukken ons voor onze baas of wanneer we een euro op straat vinden, kinderen bukken zich - ook voor die euro - maar evengoed om onder een steen te kijken naar een onbekende wereld vol geheimen. Zij lopen 's avonds door de tuin op zoek naar een glimworm, ze liggen op hun rug in het gras en ontdekken monsters in de wolken. Terwijl wij vooral de kwalijke kanten zien van dat ongedierte onder die steen en van de oprukkende wolken in de lucht. Wij willen alles temmen. De natuur is een bedreiging, de schoonheid ervan zien we vaak niet meer. Wij voelen ons onwennig als de prinses niet mooi en jong en lief blijkt te zijn,
| |
| |
want dat slaat de roze droom van ons kind aan diggelen, zeggen we dan. De droom van ons kind? Of die van onszelf?
Volwassenen verbazen zich vooral over al wat afwijkt van de gangbare norm. Ze zien het vastgekoekt vuil in hun navel en roepen: ‘Bah, die moet proper gemaakt!’ Hoe zo een verborgen plekje zo hardnekkig vuil kan verzamelen, vragen ze zich niet meer af, het is vooral vies. Met open blik rondom die navel kijken in plaats van erin hebben ze verleerd. Eeuwige verwondering, het is een vreugde voor het leven. Evenals een thing of beauty of een dirty mind.
Kinderen moeten niet perfect zijn op de manier die WIJ willen, zegt Nathalie Ginzburg. Niet succesvol, mooi, getalenteerd omdat wij het willen..., en wij hebben geen recht om hen dat te verwijten, om hen te laten zien dat WIJ gekwetst zijn in onze trots, we moeten niets eisen, niet hopen op een genie, een artiest of een held, zelfs geen sportheld, en toch moeten we op alles voorbereid zijn en stimuleren, aanbieden en geduldig afwachten op het hoogste of nederigste lot. Het geheim van de opvoeding ligt erin onze kinderen te helpen hun hartstocht te vinden, hun roeping, het juiste tijdstip te vinden voor alles. En dat heeft niets met geld of cultuur te maken. Goed gezegd Nathalie.
Kinderen zijn onze toekomst maar wij denken dat we die toekomst eigenhandig moeten kneden want we willen achteraf niet het verwijt krijgen dat we het fout hebben gedaan. We willen het zo goed doen, en gelukkig maar. We zijn zo bang te mislukken in onze missie, maar mislukken zullen we toch. Wat moeten we dan wel doen? Misschien moeten we hen gewoon de vrijheid en tegelijk de veiligheid geven om zichzelf en de wereld te ontdekken. En hun daarbovenop allerlei fantastisch voedsel toestoppen om heel lang van te knabbelen. Kinderen zijn als sponsen, ook slootwater gaat erin, maar zonder vocht verandert de spons in een steen. Kinderen, geef hun iets hartigs te eten af en toe, geef hun boeiend, gevarieerd voedsel. Voedsel dat het lichaam baat, voeding voor stevige kauwers. Leer hen hun kaakspieren te gebruiken. Lessen in gezonde voeding kunnen niet vroeg genoeg beginnen.
Maar net zoals er ongezond voedsel voor het lichaam is, zo is er ook ongezond voedsel voor de geest, fastfood voor de kop dus. Want lichaam en geest wonen in één huis, we kunnen hen niet scheiden. Fastfood voor de geest? hoor ik u vragen. Jawel, laat de s weg, en je hebt fatfood, even schadelijk voor onze gezondheid. Maar wat is fastfood eigenlijk? Ik citeer Google:
(...) fastfood is een verzamelnaam voor voedsel dat snel bereid en geserveerd wordt en relatief goedkoop is. Over het algemeen wordt fastfood als ongezond beschouwd, omdat het vaak vet is en het weinig vitaminen en andere noodzakelijke stoffen bevat. Het probleem
| |
| |
is dat onze voorkeur er vaak naar uitgaat in plaats van naar de vitaminerijke voeding die we zouden moeten eten. Deze lege calorieënvoeding maakt dat overgewicht en ondervoeding hand in hand gaan. Fastfood verzadigt en ondervoedt tegelijk.
Tot zover Google.
Dus als voeding al van belang is voor het ongeboren kind, als lichaam en geest niet te scheiden zijn, dan is geestelijk voedsel allerminst te verwaarlozen. Wij, plichtbewuste ouders en pedagogen zijn beducht voor de ongezonde hap, we bannen drank- en eetautomaten uit kantoren en scholen. We gaan gezond eten, gezond bewegen, strijden tegen ongezond voedsel, en de ongezonde levensstijl, en toch consumeren we met graagte fastfood-cultuur. Om ons hoofd te laten uitwaaien, zeggen we dan. We zijn inderdaad dubbelzinnigheden op twee benen. We willen dat ons kind gezond consumeert en tegelijk serveren we het maar al te vaak snelle happen om het zonder teveel weerstand stil te houden en we denken er zelden aan hoe kwalijk die snelle happen op de duur wel zijn. Fastfood glijdt naar binnen, het is voer voor tandelozen.
Maar wat is fastfood-cultuur dan precies. Hoe graag u het ook zou willen horen, fastfood heeft niets met genres te maken. Er zijn fastfood-strips en stevige strips, mooi, geestig, slim en toegankelijk. Er zijn reeksboeken die shit zijn en reeksboeken die vlees aan de botten hebben. Voedzame levensliederen en suikerspindeuntjes. Artyfarty-Fastfood-stuff en krachtvoerkunst. En het is goed dat alles bestaat. Maar evenals bij voeding, geldt hier ook: genoeg variatie.
By the way, zouden we het kinderboek eigenlijk geen genre kunnen noemen, zoals thrillers, poëziebundels, strips... dan is leeftijd misschien geen criterium meer. Alleen nog goede of slechte boeken binnen een genre, los van de ‘opvoedkundige taak’ of ‘de leeftijdsbepalingen’.
En ach ja, af en toe een beetje fastfood mag best, maar met mate, want op termijn ondervoedt het. Meer nog, een op consumptie gerichte maatschappij holt de democratie en uiteindelijk zichzelf uit. Dat heb ik gehoord van een slimme wetenschapper en ik denk dat hij gelijk heeft. We leven in woelige economische tijden, waar desondanks cultuur hoogtij viert. Nooit werden zoveel boeken, platen, film- en theatervoorstellingen gemaakt. Maar... al die vrolijkheid moet aan de man gebracht, de dictatuur van de consumptie hijgt in ieders nek. Dus moet het goedkoper, toegankelijker voor een breder publiek, vetter, zoeter, hapklaar, zonder teveel kauwwerk. Tegen een ideologie kan men zich verzetten, de dictatuur van de consumptie bevechten is veel lastiger. Want het gaat over onze portemonnee. Slimme marketeers zijn ondertussen het culturele podium opgeklauterd en bedenken plannetjes om ‘cultuurproducten’ aan te smeren. En tege- | |
| |
lijk nemen ze een flinke hap uit onze portemonnee. Want fastfood - ook culturele - is veel duurder dan men ons wil laten geloven. Niet dat dit niet eerder heeft bestaan - alles bestaat al eeuwenlang - maar het gaat vaak niet meer om ‘volksverheffing’ zoals het oude socialistische cultuurhuis Vooruit in Gent het bedoelt. Kunst veredelt, staat er in de theaterzaal boven het podium te lezen.
Hoe onze kinderen straks met cultuur omgaan, hangt af van wat ze vandaag te smikkelen krijgen. Vandaag heeft invloed op volgend jaar. ‘Heden vertelt over verleden, in het nu lees je over morgen’, dixit Johhny Hoes, de liedjesschrijver van Eddy Wally, onze Vlaamse charmezanger. Die kent u vast wel. Daar moet over nagedacht worden. Maar hoe pakken we het aan? Geven we onze kinderen waar zij van houden, dat wat wij goed vinden of dat wat de commercie zo slim heeft bedacht? En zien die kinderen eigenlijk wel het verschil? Hebben ze eigenlijk wel smaak? Moeten we onze kinderen forceren, hun smaak op het goede spoor zetten? Kan dwang de ‘goede’ smaak ontwikkelen? Of ontwikkelt hun smaak zich autonoom? Zijn kinderen dan misschien toch lege dozen met een halve smaak? En wat is goed en wat is slecht? Moeten we toch normen bepalen, zeggen wat wel en wat niet?
Ik geraak op de dool. Even terug naar de basis. Spruiten leer je eten, cultuur leer je smaken. Het gaat niet vanzelf, maar als je geen spruiten lust, is er ook nog broccoli en bloemkool die je scherper houden dan chickendips. Stevig voedsel, voeding die het lichaam en de geest baat, voeding voor de stevige kauwers, we hebben toch tanden voor iets en het kan ook lekker zijn. Ook voor onszelf. Want zo de ouden zongen, zo piepen de jongen. Niet dwingen dus, wel aanbieden, steeds opnieuw met heel veel passie en daarna geduldig afwachten.
Wat je jong leert, leer je voor het leven, thuis maar ook op school en op school wordt vaak de kiem gelegd die thuis geen potgrond vindt. Ik geloof in ‘op sporen zetten’. Als ik ga vertellen in scholen dan denk ik vooral aan die twee kinderen die thuis nooit een verhaal krijgen voorgelezen, of weinig anders dan de televisiegids kennen. Als wij, tekenaars en schrijvers, op bezoek gaan in een klasje, worden we een beetje God of de tovenaar van Oz. Zestig hongerige ogen kijken je hoopvol aan tot je, net als Mary Poppins, een kapstok uit je zak tovert, liefst één met een sprekende papegaai er op. Als je het goed aanpakt hangen de kinderen aan je lippen alsof je de Rattenvanger van Hamelen zelf bent. Ze houden zo van vurig vertelde verhalen. Wie weet gaan ze er zelfs van lezen. En dat willen wij toch zo graag want alles wat je nu zaait, zal ooit vrucht dragen, je leert van wie je bewondert. Kunst en Cultuur zijn levensnoodzakelijke evidenties, niet omdat het moet of omdat ieder er recht op heeft. Op warmte hebben we ook recht. Cultuur omdat het een evidentie is zoals bewegen, gezonde voeding, zuiver drinkwater... Boeken, theater, muziek, film, beeldende kunst geven
| |
| |
mensen - en kinderen zijn ook mensen - die verbaal niet zo sterk zijn soms een ander middel tot communicatie, ze kunnen er hun taal in vinden. Een boek neemt je mee naar andere werelden, het helpt je overleven, je kan jezelf erin herkennen. Het biedt troost aan wie geen troost vindt. En het helpt op een andere manier nadenken, een blik op de toekomst en het leven te werpen. Je leert verbanden zien, structuren, je krijgt inzicht in de wereld en jezelf.
En toch wordt cultuur veel meer onder de loep bekeken dan bijvoorbeeld het voetbal. Want daar houdt iedereen toch van, daar raak je niet aan en het is bovendien gezond. Als de culturele wereld om subsidies smeekt, worden vragen gesteld naar de relevantie, de vernieuwing. Het voetbal wordt zelden bevraagd want sport is goed voor de mens. Zelfs al zit die mens zich ondertussen vol te gieten en vol te vreten. De sportieve radioprogramma's staan al veertig jaar op onveranderlijk. Veel geld en investeerders zijn ermee gemoeid, dus laten we 't maar gedijen. Wat een dubbele moraal.
Maar bon, ik lig in de zetel, ik ben ondertussen al heel oud, de telefoon rinkelt en iemand van de welbekende Stichting Lezen in Vlaanderen vraagt me of ik een soort spreekbuis voor kinderen wil worden. Of ik meerbepaald de komende twee jaar, af en toe een pleidooi wil houden ter bevordering van het lezen. Maar elke vraag die me gesteld wordt, beantwoord ik met een vraag. Dus zeg ik: Waarom ter bevordering van het lezen alleen? Waarom niet van een gehele culturele ontwikkeling? Waarom geen verdediging van ‘het kind’ in zijn geheel? Waarom ik? Wat weet ik ervan? Wat met mijn eigen twijfels omtrent kinderen? Omtrent cultuur. En wat weet ik over kinderen, het is niet omdat je zelf moeder bent dat je meteen expert bent. Ik antwoord dat ik erover zal nadenken.
Maar als ik een tijdje later een boek maak voor de jongste kindertjes in een district rond Parijs - een vervolgverhaal op Roodkapje, De wonderlijke reis van Roosje Rood, een verhaal over de kracht van een kind om moeilijkheden te overwinnen - gebeurt er dit. Ik word uitgenodigd voor een ontmoeting met crèchemoeders en kleuterjuffen - onderwijs is ook in Frankrijk nogal vrouwelijk - die maanden met het boek hebben gewerkt. Ik sterf altijd een beetje bij zulke confrontaties, het is zoals een eindexamen afleggen, maar ik ben ook nieuwsgierig naar hun bevindingen en vol goede moed om te leren uit hun opmerkingen.
Het is een warme voorjaarsdag als ik in een steriel zaaltje in een Parijse bibliotheek een honderdtal kinderwerkers ontmoet. Ik vertel een en ander en dan is het hun beurt. De zaal blijft stil, akelig stil, ik vrees het ergste. Plots steekt een zwarte onthaalmoeder haar hand omhoog en vraagt me: ‘Waarom is de mama in je boek zwart?’ Ik vind het een slimme vraag, zeker omdat ze nu net uit de mond van een zwarte vrouw komt. Dus ik antwoord dat het een grafische keuze is, zoals Jip en Janneke. ‘Jip et qui?’ Het publiek kijkt me met vragende ogen
| |
| |
aan. In Frankrijk kennen ze dit Hollands erfgoed niet. Ik leg hun een en ander uit, zeg dat ik zwart een sterk contrast vind en dus een juiste keuze voor dit boek maar ik wil tegelijk wel eens weten wat er zo vreemd is aan die keuze. Dan zegt die zwarte vrouw: ‘Ik vind een zwarte moeder lelijk.’ Omdat ik zeker wil zijn van haar antwoord, stel ik een tegenvraag. ‘Vindt u zwart lelijk of het figuurtje of de zwarte moeder?’ En ze antwoordt dat moeders in boeken blank moeten zijn en mooi. ‘Vindt u haar dan niet schattig en lief en sterk?’ vraag ik. ‘Ja, dat wel maar ze had niet zwart moeten zijn, zwart is lelijk.’ ‘En wat met prinsessen?’ wil ik weten. ‘Mogen die zwart zijn?’ ‘Prinsessen moeten ook blank en mooi zijn,’ zegt de vrouw.
De tongen komen los, een felle discussie ontsteekt en zo kom ik ter ore dat een grote groep moeders het boek niet durft te laten zien aan de kindertjes vanwege die verschrikkelijke wolf met zijn lange tong. Ik moet terugdenken aan mijn eigen kindertijd toen mijn moeder ooit een prachtige prent van een ontmoeting tussen de duivel en twee kinderen, uit een stichtend katholiek boek had gescheurd. Ik had het gemerkt omdat er een stuk tekst weg was, de tekst op de achterzijde van de prent. Mijn verbeelding was terstond op hol geslagen, ik stelde mij verschrikkelijke taferelen voor, veel erger dan iemand ze kon tekenen. Ik smeekte moeder om de prent te mogen zien, ik kon er niet van slapen. Uiteindelijk vond ik ze terug in de vuilbak tussen koffiegruis en aardappelschillen. Ze zag er nog grauwer uit dan ik gefantaseerd had maar er stond alleen een harige duivel op met twee bange zoete kindertjes, hand in hand. Meer niet. Omwille van deze prent had moeder mijn mooie boekje verminkt. De tranen sprongen me in de ogen, ik heb het haar nooit vergeven. Maar ze heeft gehandeld vanuit een beschermende reflex. Zo ook die crèchemoeders in Parijs. Doch zij hadden de opdracht om met het boek te werken, dus hebben ze zich uiteindelijk toch van hun taak gekweten en heel neutraal het boek verteld aan hun kindertjes. Ruiterlijk gaven ze toe dat de kinderen de volgende dag het boek zelf uit het rek haalden en meteen de prent met de wolf opzochten. Ze waren dol op zijn lange tong. Ze deden het boek even open en snel weer dicht en hielden ondertussen hun adem in, maar moesten daarna hard lachen omdat ze het gedurfd hadden naar de prent van de wolf te kijken. Kinderen flirten met angst net als volwassenen, antwoord ik.
Als ik thuiskom van mijn Frans avontuur - neen, geen avontuurtje - bel ik meteen naar Stichting Lezen dat ik die taak van spreekbuis op mij wit nemen. Er is nog veel werk aan de winkel. Niet zozeer bij de kinderen, vooral bij de volwassenen, zeg ik. En zo word ik Kinderconsul, voor twee jaar. Het woord bestaat niet, het is een uitvinding en de functie bestaat al evenmin. Ik moet ze zelf invullen.
| |
| |
Er wordt een aantal salons georganiseerd rond thema's die mij bekommeren. Ik schrijf stukken in de krant rond het recht op verveling, rond de kleur van het perfect misdadige kind versus het misdadig perfecte kind, ik schrijf over fastfood die de culturele gezondheid schaadt. En altijd spreek ik de volwassenen toe. Maar steeds probeer ik de vijf basisregels die Stichting Lezen heeft bedacht in mijn betoog te verweven.
Ik heb het daarnet ook al gedaan. De aandachtige luisteraar zal ze misschien opgemerkt hebben, voor de minder goede luisteraar herhaal ik ze even in een notendop. Het zijn adviezen aan de volwassenen, want met de kinderen zelf is niet al te veel fout. Hier komen ze.
De eerste gouden regel is:
1. | Wat je vroeg leert, leer je voor het leven, dus ook uren in de zetel hangen voor tv, proppen schieten, boeren aan tafel. En lezen. De kiemen worden al heel jong gelegd, bezint eer ge begint. |
2. | Kinderen en volwassenen leven in dezelfde wereld. Dus als kinderen nooit een volwassene zien die met plezier leest of cultuur consumeert, dan denken ze dat lezen alleen iets voor kinderen is. Iets dat niet meer hoeft als je volwassen bent. En net zoals er vervelende ongeïnteresseerde volwassenen zijn, zijn er ook vervelende kinderen. Etters in alle geuren, kleuren en formaten, met dezelfde angsten, liefdes en dromen. Allemaal op één kluitje. |
3. | Je leert van wie je bewondert, dat zei Goethe lang geleden al. Maar evengoed leer je van die boerende vader aan tafel, of die etter uit je klas, of je idool. Een prachtige kans, maar ook een grote verantwoordelijkheid. |
4. | Het gemiddelde kind bestaat niet. De ene mens is de andere niet, de ene achtjarige is de andere niet, de ene lezer is de andere niet. Een jonagold is geen cox, is geen stoofappel... maar het zijn allemaal appelen. Het ene kind kijkt gefascineerd in een atlas. Een ander houdt van gedichten. Het juiste boek voor het juiste kind op het juiste ogenblik. Dat betekent niet dat élk boek een schot in de roos is. Steeds dat schepje méér aanbieden. Mensen of kinderen almaar méér geven van hetzelfde houdt ze arm en dom. |
5. | Kinderen zijn niet half, het zijn geen lege dozen die gevuld moeten worden in de hoop dat er een muziekje uitkomt als je het deksel optilt, of dat er een
|
| |
| |
| mooi lichtje brandt. Kinderen zijn als sponsen, ook slootwater gaat erin, maar zonder vocht verandert de spons in een steen. |
6. | En ten slotte, de zesde van de vijf stellingen, een ervan heb ik zelf verzonnen maar ik zeg niet welke, tenslotte dus is er de kunst van het verleiden. Verleiden tot lezen doe je met de pakkendste verhalen. Je vertelt, je dikt aan, je houdt de spanning erin. Kinderen zijn - net als volwassenen - gek op verhalen. Al luisterend en lezend leert men beter lezen, zich concentreren, verbanden leggen, kennis vergaren over de mensen en de wereld en over zichzelf. Verleiden doe je met het beste wat je in huis hebt. Ik heb al flink mijn best gedaan vanavond, straks is het uw beurt. |
Maar hoe zou het nu eigenlijk met onze Tiny zijn na al die jaren? Die moet ondertussen toch ook al vijftig zijn geworden, tien jaar jonger dan Pippi, vijf jaar jonger dan Jip en Janneke. En negentig jaar jonger dan Alice in Wonderland. Zou ze aan de botox zitten en haar Franse borsten hebben laten opspuiten? Zou ze haar verdriet vertellen bij een schrank op de bank? Zou haar hond nog leven, Poeffie of Rikkie of Fikkie? Zou ze ondertussen zelf moeder zijn geworden, met van die vierkante heupen en lichte dons op haar bovenlip? Misschien wil ze wel meedoen met de Plaatselijke Moeders, een literaire voorstelling die ik gemaakt heb met één acteur, één regisseur, drie muzikanten en 12 plaatselijke moeders - met teksten over moeders, moederschap en spannende lingerie. Want daar weet die Tiny ondertussen alles over. Zou haar ondergoed trouwens nog steeds bij haar bovengoed passen? Dat wil ik zo graag weten, u toch ook? Nee? Helaas, vrouwen van haar leeftijd en met haar sociale achtergrond dragen rokjes tot op de knie. En de tekenaar is al veel te oud om zich nog ongestraft te kunnen bukken. Maar ik hou u op de hoogte van zodra ik meer weet.
|
|