Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||
Kaas met pitjes: het beeld van ‘de ander’ in de jeugdliteratuur uit de jaren negentig
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
boeken die momenteel verschijnen, verwacht je de multiculturele samenleving die Nederland al vele jaren is, terug te zien in de beelden, waarden en situaties die in deze verhalen worden geschetst. Is het dan niet verwonderlijk dat Eiselin dit boek in 2002 nog als een vooruitstrevend voorbeeld beschouwt als het gaat om allochtone hoofdpersonen in kinderboeken, ‘een voorzichtig begin’? Ruim twee decennia geleden verscheen het boek In de spiegel: beeld van de immigrant in kinderboeken (1986) van Marita de Sterck. Hierin onderzoekt zij de manier waarop immigranten in jeugdboeken uit de jaren zeventig en tachtig naar voren komen. Dit toont ons, aldus De Sterck, het globale beeld over immigranten dat Nederlands sprekende jongeren uit de boeken opdoen, maar het toont daarnaast ook de houding van de jeugdauteur en zijn maatschappelijke omgeving tegenover immigranten. Dit beeld, deze visie op de werkelijkheid kan (verborgen) vormen van stereotypering van bepaalde bevolkingsgroepen bevatten. Een negatief beeld van een bepaalde bevolkingsgroep kan namelijk tussen de regels door worden bewerkstelligd: de allochtoon in het verhaal is altijd de afhankelijke en wordt vaak als fabrieksarbeider afgebeeld, terwijl de heldenrol (en ook bijvoorbeeld de directeursrol) steeds wordt vervuld door een witte Nederlander. Ook Marianne Hermans stelde vorig jaar in Literatuur zonder leeftijd (2007) dat het gekozen vertelperspectief ongewild de norm van de dominante cultuur, waarop de minderheid een uitzondering vormt, kan bevestigen. Juist deze mogelijk aanwezige subtielere stereotype beelden kunnen (onbewust) tot een bepaald soort beeldvorming bij de jonge lezers leiden. Stigmatisering van bepaalde bevolkingsgroepen kan leiden tot negatieve beeldvorming en kan zodoende een onbedoeld effect hebben op het functioneren van onze multiculturele samenleving. (Plug, 2001, blz. 14) De Sterck stelde destijds dat er nog steeds stereotype beelden in jeugdboeken voorkwamen: misschien niet meer zo expliciet zoals enkele decennia geleden, toen in sommige van de Nederlandse jeugdboeken zwarte mensen botjes in hun neus hadden en rieten rokjes droegen, maar stereotypering van bepaalde bevolkingsgroepen was nog altijd aanwezig. Ook bleek er geen (in verhouding) evenredige verdeling te zijn ten aanzien van de werkelijkheid van de samenleving weerspiegeld in de aanwezigheid en de rol van autochtone en allochtone personages. Geïnspireerd door het onderzoek van De Sterck en de stellingname van Eiselin heb ik de beeldvorming van ‘de ander’ in de meer recente jeugdboeken onderzocht. Hiervoor heb ik een onderzoekscorpus van 22 titels samengesteld op basis van de Boek en Jeugd-gidsen uit 1990 tot 2002.Ga naar voetnoot1. De criteria die | |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
ik bij mijn selectie hanteerde, waren als volgt. Het moesten jeugdboeken zijn, bestemd voor lezers van 9 tot circa 16 jaar, verschenen in de periode 1990 tot 2002, geschreven door autochtone en allochtone auteurs, met allochtone personages in de hoofdrol. Daarbij moest het gaan om oorspronkelijk Nederlandstalige boeken (dus geen vertaalde werken) en dan uitsluitend realistisch verhalend proza. Onder de noemer ‘allochtone auteurs’ vallen in dit onderzoek de auteurs van niet-westerse afkomst of met ouders van niet-westerse afkomst. Specifieker gesteld betreft het hier Turken en Marokkanen: ten eerste vanwege hun speciale positie in de arbeidsmigratiegeschiedenis van Nederland; ten tweede vanwege hun grote absolute aantallen in Nederland. Samen met de Surinamers (afkomstig uit de voormalige kolonie en daardoor reeds verbonden met Nederland) maken zij tegenwoordig namelijk het grootste deel uit van de allochtonen. Tegen alle verwachtingen in hoefde ik geen verdere strenge selectiecriteria op te stellen: van de 22 titels die ik tot mijn corpus reken, waren er slechts vier geschreven door allochtone auteurs. Drie auteurs hebben zelfs elk drie titels bijgedragen, waarvan een van de allochtone auteurs, namelijk Zohra Zarouali. Het totale aantal boeken waarin de auteur kiest voor een allochtoon personage in de hoofdrol is dus gezien de grote productie van zo'n 1200 nieuwe titels per jaar op de kinderboekenmarkt in zo'n tien jaar tijd wel heel erg klein.Ga naar voetnoot2. Het beeld van ‘de ander’ dat uit deze boeken naar voren komt, bespreek ik aan de hand van drie aspecten waarin het ‘anders zijn’ wordt verwoord: gender, ruimte en cultuur. De rolverdeling en de begrippen man en vrouw behandel ik bij gender. Het aspect ruimte krijgt letterlijk de ruimte. De visie of focalisatie is een belangrijk middel tot lezersbeïnvloeding. ‘De lezer kijkt door de ogen van de focalisator naar de personages en de gebeurtenissen, en krijgt met dat gezichtspunt vanzelfsprekend ook meningen en oordelen mee die zijn kijk op het verhaal zullen bepalen.’ (Van Boven en Dorleijn, 1999, blz. 226) De manier waarop de ruimte (de plaatsen, de kamers, de afmetingen) in de fictieve wereld wordt gefocaliseerd, kan duiden op een verschillende benadering van het idee ruimte. De (letterlijke) ruimte in een land als Nederland is bijvoorbeeld geheel anders dan de ruimte in een land als Turkije of Marokko. De manier waarop landschappen, steden, straten en huizen worden gefocaliseerd, kan inzicht bieden in de interpretatie van bepaalde reacties, bepaalde gevoelens die je tijdens het lezen hebt ondervonden. Van Luxemburg, Bal en Weststeijn (1992) menen dat ‘ruimtepresentatie (...) verschillende functies [kan] vervullen ten opzichte van de betekenis van het verhaal. Door bundeling van gebeurtenissen in verschil- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
lende ruimten kunnen tegenstellingen ontstaan. Een personage kan zich binnen veilig, en buiten bedreigd voelen. De ruimten hebben dan een positieve of negatieve waarde voor hem.’ (Van Luxemburg, Bal en Weststeijn, 1992, blz. 190) Bij het derde aspect wordt gekeken naar de manier waarop de eigen cultuur wordt besproken en gepresenteerd. Ten slotte bespreek ik nog enkele overige zaken waarin het ‘anders zijn’ tot uiting kan komen, zoals het uiterlijk voorkomen en de economische rolverdeling tussen de personages. | |||||||||||||||||||||||
GenderMannelijkheid en vrouwelijkheid zijn begrippen die in veel van de jeugdboeken voortdurend van allerlei betekenissen worden voorzien. De alleenstaande Nederlandse moeder in Khalid (1998) van Karlijn Stoffels, die samen met haar dochtertje in een hoge flat in Amsterdam woont, is even ‘natuurlijk’ als de Turkse moeder in Eerwraak (2001) van Karin Hilterman die haar dochter een handwerklesje geeft, geen Nederlands kan spreken (ook al woont het gezin al minstens zeven jaar in Nederland) en bovendien analfabeet is. In de boeken van Karin Hilterman en Zohra Zarouali zijn de werelden van mannen en vrouwen meer gescheiden en afgebakend: vrouwen en meisjes maken schoon, koken en zorgen voor het huishouden; mannen werken, bidden en gaan naar de moskee, en de jongens, die leven gewoon hun leven. Wanneer duidelijk wordt dat de moeder van focalisator Sermin in Blauwe kralen (2000) van Karin Hilterman ongeneeslijk ziek is, toont Sermins enige Turkse vriendin Bensen haar medeleven: ‘O meid, wat rot voor je moeder en jou. Nou moet jij alles doen in huis. Ik zou je best willen helpen, maar je weet hoe mijn vader is...Alleen hier op school kan ik eigenlijk wat voor je doen.’ (Hilterman, 2000, blz. 19) In de boeken van Karin Hilterman en Zohra Zarouali geldt school vaak als belangrijkste middel om (als meisje) te ontvluchten aan de Marokkaanse ‘binnenwereld’ en de daarbij horende verwachtingen van de ouders ten opzichte van meisjes, zoals trouwen, kinderen krijgen en een nette, gehoorzame echtgenote zijn. De dames willen zich ontwikkelen en onafhankelijke, moderne vrouwen worden, maar telkens weer spelen hun innerlijke twijfels op tussen het belang van een goede opleiding en de status van het huwelijk. De vrouwelijke personages hechten dan wel meer belang aan school en een goede opleiding dan de mannelijke, ze hebben niet altijd zulke hoge verwachtingen van zichzelf. De visie van hoofdpersoon Sermin in Blauwe kralen laat daar geen twijfels over bestaan: ‘Dokter kon ze niet worden, maar verpleegkundigen wisten ook veel. En met een MAVO-diploma kon je aan de opleiding beginnen’. (Hilterman, 2000, blz. 167). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
RuimteVeel jonge hoofdpersonen kampen met identiteitsproblemen: thuis, binnen bij hun ouders, leven ze in een wereld waar de regels en tradities gelden zoals die in het geboorteland van deze ouders (veelal uit de tijd dat ze vertrokken uit datland); zodra ze een stap buiten zetten, komen ze in een compleet andere wereld terecht. En nergens voelen ze zich echt thuis. Als blijkt dat Hamid, uit Waar is Hamid? (1998) van Els de Groen, illegaal in Nederland is, bestaat thuis niet meer: ‘(...) “thuis” was allang Iran niet meer. “Thuis” was het flatje geworden. Tot vandaag, dacht ik. Voortaan zou onduidelijk zijn waar het woord “thuis” op sloeg.’ (De Groen, 1998, blz. 48) De tegenstelling buiten-binnen wordt vaak verwoord als het verschil tussen de buitenwereld (Nederland) en de binnenwereld (thuis, de wereld van het land van herkomst). Focalisator Issa uit Marokko aan de Plas gaat dan ook vaak eventjes op bezoek bij zijn oude buurman. ‘Het was fijn om eerst naar Buur te gaan en dan naar huis. Alsof je een tussenlanding maakte voor je van buiten naar binnen ging.’ (Stoffels, 2002, blz. 75) Binnen is het een compleet andere wereld dan buiten. In Stiefland (1997), een iets oudere titel van dezelfde schrijfster, wordt dit verschil extreem benadrukt. De Ghanese Osei en zijn jongere broertje Joey wonen in een wijk in Amsterdam waar je 's avonds niet meer naar buiten gaat. Wanneer zijn schoolvrienden Rasjid, oftewel Sjid, en Polly naar hen toegaan, wordt het geheim van Osei ontdekt: Osei en zijn broertje wonen in een kleine, bedompte kelderbox van een hoog flatgebouw. Doordat hun vader op de vlucht is gegaan - hij vreesde het land te worden uitgezet omdat hij niet de juiste papieren zou hebben - was het voor de beide jongens onmogelijk in hun eigen flat te blijven wonen. Focalisator Sjid ziet het met lede ogen aan: Nu voel ik pas hoe koud het is in de kelder. En Joey ziet eruit als een diertje in Artis. Een slingeraapje in een veel te kleine kooi. Ik begrijp ineens waarom hij zo nodig buiten moest spelen van Osei. En op school naar de wc gaan, denk ik. En douchen na het gymmen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
Ook in Vlinders op het dak (1994) van Marita de Sterck krijgen binnen en buiten al snel vaste connotaties. In dit verhaal is het echter niet een allochtoon kind in Nederland dat de ruimte waarneemt, maar een autochtoon kind (de Belgische Evi) door wiens ogen we Marokko zien wanneer ze daar een maand verblijft. Ruimte is een belangrijk element in dit verhaal. De reis naar Marokko die ze in een klein benauwd busje maken waar ze met z'n zevenen twee volle dagen en nachten in verblijven, wordt al als benauwend door Evi ervaren. In Marokko zelf heeft het huis een centrale plaats en met name het dak van het huis, mede omdat dit de plek is waar jongens en meisjes (een vorm van) contact kunnen leggen. De meisjes (en vrouwen) mogen in dit verhaal niet zomaar naar buiten in Marokko. De presentatie van de ruimte hangt hiermee samen: in het vrouwendeel van de ruimte is het heerlijk toeven met badhuis, lekker eten en drinken en flirten op het dak; in het ‘vrije’ deel van de ruimte, van de Marokkaanse maatschappij ondervindt Evi als ze wegloopt naar het strand al snel de problemen die deze ruimte met zich meebrengt: jongens beschouwen loslopende vrouwen ook als losse vrouwen en behandelen hen zodanig. De ruimtebeschrijving is hiervoor kenmerkend: de beschutte, afgeschermde vrouwenwereld is gemoedelijk, vriendelijk en zodoende veilig; de ruimte daarbuiten is voor een vrouw donker en bedreigend, gevaarlijk en totaal niet geschikt voor een vrouw alleen. Evi voelt zich uiteindelijk, nadat ze is weggelopen met alle gevolgen van dien, heerlijk veilig en beschermd, ja blij in die eens verafschuwde aparte vrouwenwereld. Maar terwijl Evi een soort omgekeerde immigratie meemaakt, beleeft focalisator Sermin, de veertienjarige Turkse hoofdpersoon uit Blauwe kralen (2000) van Karin Hilterman, haar reis met haar beide ouders naar Turkije geheel anders. Terwijl ze in eerste instantie schrikt van de armoede in haar geboorteplaats, plaatst ze al snel positieve gedachten daartegenover. Hilterman gebruikt de tegenstelling platteland-stad om het verschil tussen de landen en de culturen te benadrukken en daarmee ontkracht ze bepaalde vooringenomen denkbeelden niet, ze bevestigt ze juist. In Sermins beschrijving van Turkije klinkt een ondertoon van hetgeen Nederland allemaal niet is - in de ogen van de hoofdpersoon - door: ‘Natuurlijk, er was te weinig werk en veel armoe, maar er was genoeg ruimte om te wonen en te spelen, zon op de tomaten, respect en medeleven van je buren en dorpsgenoten en schone lucht om in te ademen.’ (Hilterman, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||
2000, blz. 71) Dat dit ook anders kan, is te zien aan Chico in Het huis aan de overkant (1999) van Anton van der Kolk. Chico verbaast zich over het Hollandse landschap, maar ondanks dat de verschillen tussen Nederland en zijn geboorteland Costa Rica simpelweg tegenover elkaar worden gezet, komt er een vrij neutraal beeld uit naar voren. ‘De mensen in Holland leven binnen. Vooral in de winter. Logisch, het is te koud op straat. In Costa Rica leven de mensen buiten. Vooral op het eiland.’ (Van der Kolk, 1999, blz. 73) | |||||||||||||||||||||||
CultuurSommige auteurs komen met grote, soms gruwelijke ‘gewoonten’ op de proppen als zouden deze natuurlijk met bepaalde culturen zijn verbonden. Hiltermans Eerwraak (2001) vertelt over Dudu, een Turks meisje van dertien jaar oud die op het vwo zit en haar broer Hasan die zich gedwongen voelt wraak te nemen op de half Turkse, half Nederlandse jongen vanwege wie hun oudere zus Nur van huis wegliep en uiteindelijk (onder vage omstandigheden) verongelukte. De schande die deze actie de Turkse familie heeft gebracht, moet gewroken worden. Hasan steekt de jongen neer. Het verhaal blijft echter in clichés hangen en zo lijkt het alsof de eerwraak wordt goedgekeurd, ondanks de inzet van de tweehoofdpersonen en focalisatoren Dudu en dader/broer Hasan. Hierdoor zou je als lezer een veelzijdig personagebeeld kunnen opbouwen, doordat je ‘niet alleen weet hoe het personage zichzelf ziet, maar ook kennisneemt van de visies van anderen op dat personage.’ (Van Boven en Dorleijn, 1999, blz. 202) Hilterman laat deze kans echter onbenut, doordat Dudu en Hasan stereotiepe karakters met stereotiepe uitspraken zijn gebleven. Er wordt geen stelling ingenomen ten opzichte van de eerwraakkwestie. In Blind date (1996) en Hot spot (2000) van Theo Hoogstraten is het enige Turkse meisje in het verhaal, Meryem, voornamelijk object van focalisatie. Toch draait ook dit verhaal om de eerwraak van haar broer, die na zijn daad door een aardbeving om het leven komt - een oplossing van de auteur die op vele manieren te interpreteren is, maar eigenlijk de problematiek ‘wegpoetst’. Opvallend is dat vaak slechts een enkel onderdeel uit de cultuur wordt aangestipt - de minst fraaie. In De dag van het laatste schaap (1993) van Els de Groen schetst zij met veel oog voor detail een gedegen maar loodzwaar beeld van het onzekere bestaan van twee AMA's in Nederland (alleenstaande minder- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
jarige asielzoeker). De weinige culturele zaken die in dit verhaal worden aangekaart, worden in het licht van de zware levensomstandigheden (vroeger en nu) geheel ontdaan van al hun kleur. Het zijn verhalen over de vlucht uit het thuisland die je leest, over de bureaucratische gang die de twee jongeren in Nederland moeten maken en over de dromen die ze hebben voor de toekomst. En alsof deze schrijnende levensverhalen nog niet voldoende waren, geeft De Groen een gedetailleerde weergave van de besnijdenis van focalisator Nasiiba, waardoor ze eerder afgrijzen en weerstand oproept tegen de Somalische cultuur dan interesse of bewondering. De uitgebreide beschrijving staat namelijk niet in dienst van het verhaal en door de vage bewoording (de dingen worden niet bij hun naam genoemd) wordt het de lezer duidelijk dat dit niet een gebruik is om trots op te zijn. Ze had gegild toen het lemmet in haar lijf werd gezet. Slijm uit haar neus en haar tranen hadden zich vermengd met het bloed van haar kapotte lippen, waar ze op béét en béét. En toch moest het ergste nog komen... Ze was dichtgenaaid! Bij iedere steek in de rauwe wond had haar lichaam geschokt van pijn, terwijl ze - moe van het gillen - als een dier had gekermd. (De Groen, 1993, blz. 133) Dat er ook op een respectvolle en zelfs humoristische manier over cultuur kan worden verteld, was in het begin van dit artikel al te zien aan Issa uit Marokko aan de Plas, die zich afvraagt wat er na de dood gebeurt als je in niks gelooft. Humor relativeert, maar slechts enkele auteurs lijken dit talent te bezitten, zoals Stoffels en Najoua Bijjir. De Marokkaanse hoofdpersonen in El weswes. Het geheime leven van jonge vrouwen van Bijjir zijn al een stuk ouder dan Issa en weten in hun idee exact wat er in de wereld te koop is. ‘Ze zal nog even wachten voor ze zich van een fris en fonkelnieuw maagdelijkheidje zal voorzien. Ook al weet ze niet zo goed wat dat inhoudt - zouden ze het maagdenbloedzakje van een kip bij haar inplanten?’ (Bijjir, 2001, blz. 31) | |||||||||||||||||||||||
Overige stereotyperingHet uiterlijk komt op verschillende manieren ter sprake. In Leuk zo'n vader (1994) van Kees Opmeer speelt Robbies bruine ‘vel’, zoals hij het zelf benoemt, en dat van zijn alleenstaande, werkloze vader Simon opvallend vaak een rol: ‘Hij denkt dat het afgeeft’ proest een vriendin van buurvrouw Bep uit wanneer haar zoontje Robbies gezicht aait (Opmeer, 1994, blz. 52). Het kan ook anders: ikverteller Sjid uit Stiefland (1997) van Karlijn Stoffels treft op een verlaten markt een gewonde man met een ‘diepzwart gezicht’ aan en brengt hem naar het zie- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
kenhuis. Door de vraag van de receptioniste ‘ziet’ de lezer Sjid: ‘“Ben je familie van de patiënt?” Kleurenblind is ze ook nog.’ (Stoffels, 1997, blz. 10) De economische status van de hoofdpersonen wordt ook vaak gemeld, soms terloops, zoals bij Simon hierboven, soms expliciet. Het feit dat beide ouders in Sanae (1996) van Zarouali buitenshuis werken en het Nederlands goed beheersen, is een uitzondering. De vaders uit Hiltermans boeken, maar ook de meesten uit Zarouali's boeken, zijn naar Nederland gekomen om economische redenen. Ze hebben hard gewerkt, terwijl de vrouwen voor de kinderen en het huishouden hebben gezorgd. De Nederlandse taal beheersen ze vaak matig tot zelfs helemaal niet. Sommigen kunnen daarbij ook niet lezen of schrijven, zoals in Blauwe kralen en Marokko aan de Plas. Hun arbeidspositie is vaak ronduit slecht te noemen. De vader van Sermin uit Blauwe kralen laat zijn stervende vrouw in Turkije achter met zijn veertienjarige dochter. Het kon niet anders, zo focaliseert Sermin: ‘Als hij zo lang verlof zou vragen, zou dat voor zijn baas zeker reden zijn om hem te ontslaan. Zoiets was al eerder gebeurd.’ (Hilterman, 2000, blz. 23) Ook voor de hoofdpersonen zelf lijkt arbeidsparticipatie niet zo gemakkelijk te gaan. Hasan vertelt in Eerwraak als focalisator ook over de werkloosheid onder Marokkaanse jongeren: ‘Veel van zijn vrienden hadden geen baan en konden 's morgens lekker uitslapen.’ (Hilterman, 2001, blz. 11) In Amel en Faisel (1993) van Zarouali is deze ‘typerende’ werkloosheid meer in het verhaal geïntegreerd: Amel heeft een opleiding tot stewardess gedaan. Ze is al drie maanden op zoek naar een baan en wijt dit aan het feit dat ze geen Nederlandse van geboorte is. Haar (Nederlandse) vriendin Esmeralda heeft echter pas na een jaar solliciteren een baan gevonden, maar dat schuift Amel achteloos aan de kant. Het komt door haar afkomst. | |||||||||||||||||||||||
Conclusie en discussieIdentiteitsproblemen en een zware en moeilijke jeugd, veelal met ouders die in een andere wereld lijken te leven. Het algemene beeld van ‘de ander’ is er een van worsteling en strijd. Heel veel strijd. Het volgen van een goede opleiding is een manier om hieraan te ontsnappen, maar tegelijkertijd maken traditionele rolverdelingen en verwachtingspatronen (ook van de personages zelf) dit lastig. De meeste allochtone hoofdpersonen groeien daarbij op in een gezin waarvan de vader als gastarbeider naar Nederland is gekomen en altijd fysiek werk heeft moeten doen. Een diploma zal de allochtone personages een stap verder brengen, maar werk vinden is niet gemakkelijk. Werkloosheid wordt opgevoerd in meerdere boeken, ook wanneer arbeid of studie verder geen grote rol speelt. Het beeldvormingsproces wordt zo in werking gezet: niet alleen kunnen zo latente minderwaardigheidsgevoelens bij allochtone lezers worden aangewakkerd door het gebrek aan positieve identificatie, ook kan het door dit soort | |||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||
negatieve beeldvorming juist ontbreken aan perspectief. Alhoewel school als uitweg wordt gezien, zijn daar klaarblijkelijk wel grenzen aan. Wat ook opvalt, is dat de allochtone hoofdpersonen opvallend vaak met bepaalde problemen worden verbonden: van analfabetisme en illegaliteit tot eerwraak en vrouwenbesnijdenis aan toe. Sommige auteurs ‘typeren’ zo hun personages waardoor de lezer deze problemen als ‘natuurlijk’ met deze jongeren verbonden kan interpreteren. Zware kost, die bij sommige auteurs ook nog eens zonder greintje humor wordt gebracht. Zoals uit bovenstaande te lezen is, is het onderzoek van Marita de Stercks minder gedateerd dan verwacht. Er komen nog steeds stereotype beelden in jeugdboeken voor (ondanks de - hoogstwaarschijnlijk - goedbedoelde intenties van de auteur). Het betreft vaak verborgen vormen van stereotypering, zoals de zware problematiek waarmee allochtone personages worden opgevoerd en het ontbreken van de mogelijkheid tot positieve identificatie. Deze beïnvloeden de beeldvormingsprocessen echter wel en ze kunnen hun uitwerking hebben in de wereld buiten het boek. Bovendien zijn er in de afgelopen tien jaar in verhouding zeer weinig boeken verschenen waarin allochtone personages de hoofdrol spelen. Ook Marianne Hermans concludeerde al dat westerse auteurs vrijwel nooit het niet-westerse personage als focalisator kiezen. (Hermans, 2007, blz. 102) De multiculturele samenleving is dan wel terug te zien in de jeugdliteratuur van tegenwoordig - het ontbreekt nog wel aan diversiteit in onderwerpen waarmee de allochtone personages worden opgevoerd. Een identiek (grootschalig) opgezet onderzoek als dat van De Sterck zou daarom nog veel meer stof tot nadenken geven. Maar ook onderzoek naar de fondsen van verschillende uitgeverijen van besproken auteurs kan boeiende resultaten opleveren. Waarom kiest een kinderboekenuitgeverij voor een titel met een allochtoon hoofdpersonage, of waarom juist niet? De vraag waarom er nog steeds zo weinig allochtone kinderboekenschrijvers zijn, verdient bovendien een antwoord en daarmee een aanbeveling tot nader onderzoek. De Sterck heeft overigens als jeugdboekenschrijfster haar eigen conclusies goed tot zich laten doordringen: haar boeken kenmerken zich door een eerlijk en respectvol beeld van de ander. Hoop, liefde en wederzijds begrip lijken daarin de trefwoorden. Karlijn Stoffels is van een geheel ander kaliber: vol bravoure, kennis van zaken en een flinke portie humor geeft zij in haar (hier besproken) boeken een allochtone jongen de hoofdrol. Eiselin had dus inderdaad gelijk, maar niet over het boek Marokko aan de Plas zozeer, maar over de schrijfster. Zij zelf is ‘een vooruitstrevend voorbeeld’ als het gaat om de wijze waarop zij haar allochtone hoofdpersonen verbeeldt. En alhoewel het dan inderdaad nog slechts ‘een voorzichtig begin’ is, het is een prachtig begin. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
|
|