Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 21
(2007)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Afrika in de Portugese jeugdliteratuur
| |
Historische inleidingOm Afrika in de Portugese jeugdliteratuur te kunnen situeren, volgt hier eerst heel kort een situatieschets van de historische en sociale banden tussen Portugal en Afrika. Tot halverwege de twaalfde eeuw was Portucale een klein graafschap in het uiterste westen van het Iberisch Schiereiland, afhankelijk van de koning van Castilië. In 1143 riep de graaf zich echter uit tot koning, scheurde hij zich af van Castilië en breidde zijn grondgebied naar het zuiden uit, in de Reconquista, de herovering van christelijke gebieden op de Arabieren. Die vroege onafhankelijkheid is een punt van grote nationale trots, want Portugal is het oudste land van Europa dat tot op heden met dezelfde grenzen is blijven bestaanGa naar voetnoot2.. Op het einde van de veertiende eeuw begon echt de bloei van het land, met de ontdekkingsreizen en de uitbouw van een koloniaal imperium. Eigenlijk is Portugal altijd prat gegaan op zijn Atlantische roeping: uitkijkend over de Atlantische Oceaan, begonnen de Portugezen die steeds verder af te tasten, tot ze ongeveer alle wereldzeeën doorkruist hadden. Aan de Portugezen is de ontdekking van de Nieuwe Wereld te danken: ze vonden nieuwe technieken uit voor de scheepsbouw, nieuwe instrumenten voor de navigatie, zij ontdekten de zeeroute naar het Oosten, en voeren als eersten de wereld rond. In de zestiende eeuw stond Portugal op het hoogtepunt van zijn kunnen en behoorde het tot de economische grootmachten van Europa. Het had kolonies in alle continenten maar, na een dynastieke crisis, kwam het land voor zestig jaar (1580-1640) onder de Spaanse kroon te staan. Dat betekende het einde van Portugal als belangrijke | |
[pagina 81]
| |
staat en het verlies van veel grondgebied. Wat overbleef was Brazilië in Amerika (onafhankelijk in 1822); vijf kolonies in Afrika (Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië, São Tomé en Príncipe; onafhankelijk in 1975); in Azië, Goa, Damão en Diu op het Indische subcontinent (tot 1961), de stadstaat Macau in China (1999) en Oost-Timor (1975). De Portugese kolonisatie verliep als volgt: de schepen volgden de kust van Afrika, staken de oceaan over naar India en verder tot China en Japan, en overal waar handelsrelaties ontstonden met de inheemse bevolking bouwden ze een versterkt fort, waarbinnen ze op een soort eilandje leefden. Het binnenland werd nauwelijks geëxploreerd; zo duurde het tot halverwege de negentiende eeuw voordat de Portugezen het Afrikaanse binnenland binnendrongenGa naar voetnoot3.. Van 1926 tot 1974 kende Portugal een dictatuur die sterk gebaseerd was op nationalistische waarden, met God, het vaderland en het gezin als de drie assen die het politieke en ideologische leven bepaalden. Deze ‘Nieuwe Staat’, gedurende 40 jaar geleid door António de Oliveira Salazar, had een sterke ideologische greep op alle domeinen van de maatschappij en verwierp meedogenloos elke andere mening. Dankzij de steeds scherper wordende censuur bleef er maar één mogelijke interpretatie van de geschiedenis over, van een uiterste en eng nationalistische aard. Het was de opperste taak van de Portugees het door God gegeven vaderland - inclusief kolonies - soeverein en intact te houden. Economisch hing het land immers af van de rijkdom uit Afrika. Omdat Portugal constitutioneel een ‘pluri-continentale’ staat was, zonder kolonies, maar wel met ‘Overzeese Provincies’, konden die provincies geen onafhankelijkheid krijgen, ook al vochten ze vanaf 1961 om die te verwerven. Voor die oorlog werden de Portugese mannen verplicht 2 jaar legerdienst te doen in Afrika. Het uitzichtloze van die koloniale oorlog was de aanleiding tot de Anjerrevolutie van 1974 die een einde maakte aan het regime, wat de onafhankelijkheid in 1975 mogelijk maakte. De Portugese koloniale maatschappij van de twintigste eeuw weerspiegelde dezelfde paternalistische en racistische houdingen die de andere koloniale mogendheden kenmerkten en die men, volgens onderzoekster Ilse Pollack | |
[pagina 82]
| |
(1995), ook in de literatuur terug vindt. Pollack merkt ook op dat er tot de Anjerrevolutie geen kwaliteitsschrijvers waren die over Afrika schreven: wat er over de kolonies te lezen viel, behoorde tot de ‘triviale literatuur’ en was van de hand van ‘zondagsauteurs’, zoals ambtenaren, militairen, avonturiers of missionarissenGa naar voetnoot4.. Hoewel de Overzeese Provincies de Portugese staat heel wat geld opbrachten, was de overgrote meerderheid van de Portugezen er niet echt in geïnteresseerd en had men niet het minste idee van hoe het leven in ‘de brousse’ werkelijk was. Het was trouwens het gebrek aan emotie en de apathie waarmee de Portugezen de dekolonisatie aanvaardden, die de bekende essayist Eduardo Lourenço (1978, blz. 58) deden besluiten dat het koloniale imperium een imaginaire constructie was: dat grote wereldrijk bestond enkel op fictioneel niveau, in de fantasie van de Portugees: het gaf hem het gevoel tot een groot land te behoren, het gaf, om kort te zijn, een magische dimensie aan een klein landGa naar voetnoot5.. | |
Jeugdliteratuur tot 1974Dit alles weerspiegelde zich ook in de jeugdliteratuur. Zoals al gezegd, herschreef de Salazardictatuur de geschiedenis en werd het verleden verheerlijkt. In het onderwijs gebeurde dit hoofdzakelijk via de vakken geschiedenis en geografie, en via de verplichte leesboeken. De ogenschijnlijk onschuldige verhaaltjes in de leesboeken beoogden allemaal de kinderen nationale fierheid bij te brengen. In het hele land, dus ook in de Afrikaanse kolonies en in Macau en Timor, werd per leerjaar hetzelfde leerboek gebruikt, waarbij trots en nationale grootheid van kindsbeen af werden ingelepeld. De jeugdliteratuur van voor 1974 was daardoor, op enkele uitzonderingen na, zo goed als niets waard: zeer patriottisch, moraliserend, conservatief en nauwelijks gericht op de leefwereld van kinderen. De overzeese provincies kwamen zeer geregeld aan bod in de kinder- en jeugdliteratuur, aangezien boeken beschouwd werden als ideale instrumenten om ideologie door te geven. Via die weg probeerde het regime de kinderen trots aan te praten over Portugals briljante geschiedenis en zijn koloniale imperium, dat de naam kreeg van ‘Portugal langs deze en gene zijde van de oceaan’. In 1926 organiseerde het Agência Geral do Ultramar, een soort ‘Staatssecretariaat van Kolonies’, een literaire wedstrijd specifiek met de bedoeling om het | |
[pagina 83]
| |
volgens hen schandalige gebrek aan kennis over de kolonies bij de Portugezen te verhelpen. Om er vooral de jeugd bij te betrekken zorgde het ministerie van Onderwijs ervoor dat de winnende boeken op alle scholen verspreid werden (Pollack 1995, blz. 756-757). Dat verklaart dat er tijdens de dictatuur, toen er nochtans maar een beperkt aanbod aan kinderboeken was, er toch een in verhouding groot aantal boeken de kolonies behandelde. Maar wat Manuel Ferreira & Gerald Moser (1983, blz. 61), de pioniers van de systematische studie van de Afrikaanse Portugeestalige poëzie, beweren over de volwassenenliteratuur, gaat helaas ook op voor de jeugdliteratuur, tenminste tot in de jaren zestig, toen de paternalistische houding tegenover niet-Europeanen enigszins begon te veranderen. Zij stellen dat de kern van die literatuur de verheerlijking van de inspanningen van de blanke was, dat de zwarte er eerder toevallig in voorkwam, en zijn toestand als geëxploiteerd en vernederd wezen nooit belicht werd. De schrijfster Natividade Correia is heel duidelijk wat de kinder- en jeugdliteratuur betreft: ‘de zwartjes dienden alleen maar als komisch element of folkloristisch kader’ (1985, blz. 41). In de periode van de dictatuur verschenen er drie soorten boeken over de kolonies: non-fictie over de kolonisatie, korte Afrikaanse verhaaltjes en avonturenverhalen. Bij de eerste soort richtte men zich heel sterk op de ontdekkingen van de nieuwe wereld door de Portugese zeevaarders. Er verschijnen heel wat biografieën van Portugese ontdekkingsreizigers en andere beroemdheden, zoals Hendrik de Zeevaarder, Vasco da Gama, Fernão de Magalhães, Pedro Álvares Cabral, Serpa Pinto, Diogo Cão, Fernão Mendes Pinto, Camões. In die boeken werd maar heel weinig ingegaan op de plaatselijke bevolking, die op dezelfde voet beschreven werd als de locale fauna en flora. Onder de schrijvers van dit genre was Adolfo Simões Müller de belangrijkste. Hij schreef enorm veel dergelijke werken, in een elegante stijl en van behoorlijk literair gehalte, waardoor ze door vele generaties kinderen gelezen werden en tot in de jaren tachtig heruitgegeven werden. Het nadeel was dat Simões Müller een fervent aanhanger van het regime was en zijn boeken overliepen van nationalisme en patriottisme. Wat toen ook op de markt was voor wat oudere lezers, waren Portugeestalige adaptaties van de boeken van de Franse journaliste Elaine Sanceau. Zij schreef tussen 1959 en 1966 een reeks over de Portugese aanwezigheid in alle continenten: Descobrimentos Henriquinos (‘Ontdekkingen van Hendrik de Zeevaarder’), Os Portugueses no Brasil (‘De Portugezen in Brazilië’), Os Portugueses na Índia (‘De Portugezen in India’). Daarin werd de autochtone bevolking steeds met veel respect behandeld en gaf de schrijfster achtergrond bij en uitleg over de vele gewoontes van de verschillende stammen. Maria da Soledade schetste een his- | |
[pagina 84]
| |
torische overzicht van Mozambique in D. Gonçalo da Silveira, Apóstolo de Monomotapa (1962 ‘D. Gonçalo da Silveira, Apostel van Monomotapa’). De invloed of de controle van het regime op wat kinderen lazen was het grootst in het tweede genre, de legenden en verhalen uit Afrika, omdat de meeste verhalen ofwel gepubliceerd werden door instanties van het regime, zoals het Agência Geral do Ultramar (Grandeza Africana, lendas da Guiné Portuguesa, van Manuel Belchior ‘Afrikaanse grootheid, mythen van Portugees Guinee’) of de Mocidade Portuguesa, de Portugese versie van de Hitlerjugend (bijvoorbeeld Kanoik, lendas e mitos de Timor, van Eduardo Santos (1967 ‘Kanoik, legenden en mythen van Timor’) en João Soldado na Índia, van Fernando de Paços, ‘Jan Soldaat in India’). Andere verhalen werden gepubliceerd door missionarissen of katholieke uitgeverijen (bijvoorbeeld Contos Chirimas (‘Chirimaverhalen’), 5 volumes uitgegeven door pater Alexandre Valente de Matos in de jaren zestig, Caçada em África (‘Op jacht in Afrika’) en História de Bichos de África (‘Afrikaanse dierenverhalen’) door Tomás Ribas, Contos Macuas (‘Macuaverhalen’) door de antropoloog Francisco Manuel de Matos). Andere schrijvers waren Orlanda Amarílis, Fernanda de Castro, een van de weinigen die ook Chinese verhalen bracht (A Ilha do Papagaio (‘Het eiland van de papegaai’)), en de reeds vermelde literaire criticus Manuel Ferreira, die een aantal Afrikaanse legenden voor kinderen bewerkte tot niet didactische, niet moraliserende verhalen, waarin de autochtone bevolking met echtheid en natuurlijkheid beschreven wordt (O Sandinó e o Corá, No tempo em que os animais falavam, A Pulseirinha de Ouro...; ‘Sandinó en Corá’, ‘Toen de dieren nog spraken’, ‘Het gouden armbandje’...). Wat duidelijk is, is dat wie gepubliceerd wou worden, er beter aan deed om de doctrine te volgen, want de censuur vierde immers hoogtij. Vandaar dat de jeugdromans en de avonturenverhalen die zich in de kolonies situeren, zeker die van de jaren twintig-dertig, erg lijden aan nationalistische en racistische stereotyperingen. Dat was het geval voor het zeer populaire boek Mariazinha em África (1925; ‘Marietje in Afrika’), van Fernanda de Castro, en het vervolg erop, Novas Aventuras da Mariazinha (1959; ‘Nieuwe avonturen van Marietje’), die beide de stereotypen bestendigen van de welwillende en vriendelijke kolonisator die het beste voorheeft met zijn zwarte bedienden. De rassenverschillen culmineren hier in een zuiver paternalisme: de blanken zijn de goede meesters die de zwarten behandelen als kinderen die nog heel veel te leren hebben. Een ander voorbeeld is het boek Joanito Africanista (1932; ‘Jantje, de afrikanist’), van Emília de Sousa Costa, dat de Portugese kinderen een aantal legendes en Afrikaanse gewoontes wil bijbrengen, maar evenzeer tot doel had om de lezers, via de Afrikaanse rijkdommen, trots in te prenten over hun eigen land, | |
[pagina 85]
| |
overzeese gebieden incluis. De schrijfster benadrukt de gelijkenissen met het moderne leven in Portugal, duidelijk met de bedoeling om meer Portugezen te overtuigen in Afrika te komen wonen en er te investeren. Ironisch, maar heel typisch voor die tijd, was dat er in het boek, met uitzondering van Joanito, bijna geen zwarten voorkomen op al die mooie plaatsen, het is een Afrika zonder Afrikanen! Maar dit is misschien nog beter dan de smakeloze banale verhaaltjes waarin de zwarten alleen als wilden voorgesteld worden, zoals in Que Fantástica Aventura!. (‘Wat een fantastisch avontuur!’) of No Continente Africano van Maria de Figueiredo (1947; ‘Op het Afrikaanse continent’). Helemaal anders dan de voorgaande boeken is de trilogie Romances dos Bichos da Mata (‘Verhalen van de dieren van het oerwoud’), van de militair en schrijver Henrique Galvão. Hoewel hij aan het begin van zijn carrière een aanhanger van het regime was, zag hij geleidelijk aan de onderliggende problemen van de koloniale maatschappij goed in en keerde zich tegen de dictatuur. In de drie boeken, Kurika (1944), Impala (1946) en Vagô (1953), waarvan hij het laatste zelfs in de gevangenis schreef (met respectievelijk een leeuw, een impala en een tijger als protagonist), wordt de blanke man, hoewel nog steeds superieur aan de zwarte, toch heel duidelijk voorgesteld als het onrustbrengende element in de Afrikaanse natuur. De schoonheid van deze boeken ligt in de poëtische evocaties van het dagelijkse Afrikaanse leven en de natuur, psychologisch vanuit een zuiver Afrikaans standpunt bekeken. Hoewel de boeken niet bedoeld waren voor de jeugd, plaatste het Ministerie van Onderwijs na de Anjerrevolutie, het boek Kurika gedurende een tiental jaar op de verplichte literatuurlijst, en dit om politieke redenen. Met de jaren begonnen de Portugezen toch erg uit te kijken naar politieke en culturele veranderingen, en op het einde van de dictatuur werd er een aantal boeken uitgegeven waarin er een evenwichtiger beeld geschetst wordt van de koloniale wereld. Zo schreef Fernanda de Castro Fim de semana na Gorongosa (1969; ‘Een weekend in Gorongosa’), een verhaal gesitueerd in een Mozambikaans natuurpark waarin, hoewel de racistische vooroordelen niet helemaal verdwenen zijn, er toch veel meer respect getoond wordt tegenover de zwarte man dan in haar vorige populaire jeugdboeken. De twee avonturenromans van Margarida Castel-Branco, Aconteceu na Gorongosa (1970; ‘Het gebeurde in Gorongosa’) en Aconteceu em Macau (1972; ‘Het gebeurde in Macau’), slagen erin om in een detectiveverhaal de rijke artistieke erfenis van Mozambique en Macau weer te geven, een unicum in de Portugese jeugdliteratuur van die tijd. Andere boeken die de koloniale maatschappij ter discussie stelden zijn O Negrito (1965; ‘De kleine neger’) van Maria da Conceição Brito, en vooral Histórias da Minha Rua (1953; ‘Verhalen uit mijn straat’) en Histórias de Pretos e Brancos (1960; | |
[pagina 86]
| |
‘Verhalen van zwarten en blanken’), waarin Maria Cecília Correia de situatie van de zwarte mens realistisch, objectief en zonder paternalisme weergeeft. Het moge duidelijk zijn dat, op een paar uitzonderingen na, de overgrote meerderheid van de in verhouding redelijk uitgebreide waaier aan jeugdboeken over Afrika, er niet in slaagde de lezer te boeien of warm te maken voor wat daar leefde, omdat het een weinig realistische literatuur was, zeer nationalistisch en paternalistisch. Het werkelijke leven van de Afrikaan kwam niet ter sprake en er was nauwelijks ruimte voor reflectie over de menselijke verhoudingen tussen de Afrikanen en de Portugezen. De boodschap die de lezer ontving via deze literatuur versterkte alleen maar de enige boodschap die het regime wou uitdragen: ervoor zorgen dat de jonge Portugezen trots konden zijn op hun land en zich groot konden voelen. Van multiculturaliteit was geen sprake. Sommige boeken konden misschien wel sympathie oproepen voor de zwarten, maar veel verder ging het niet, de boeken nodigden niet uit tot empathie en werkelijke interesse voor de gedachten en gevoelens van de Afrikaan. | |
Jeugdliteratuur na 1974Na de Anjerrevolutie van 1974 kwam er verandering in de Portugese kinder- en jeugdliteratuur, die in de jaren tachtig en negentig een regelrechte ‘boom’ kende, vooral voor de leeftijdsgroep van de 10-plussers. Ik bestudeerde, onder meer, de aanwezigheid van nationalisme en van de Andere in de jeugdboeken van de periode 1974-1994, de 20 jaar volgend op de Anjerrevolutie (Blockeel, 2001). Algemeen kan men stellen dat de boegbeelden en helden van het vorige regime niet meer overgewaardeerd voorgesteld worden maar tot hun juiste proportie zijn teruggebracht. Koningen en nationale helden worden hoofdzakelijk als bijfiguren geportretteerd en moeten plaats maken voor protagonisten uit het volk, conform de tendens om minder aandacht te besteden aan de institutionele geschiedenis en de militaire wapenfeiten, en meer aan de sociaal-economische krachten uitgaande van de bevolking. De constante bewieroking en overwaardering van het verleden, die de voorgaande productie kenmerkte, is uit het gros van de hedendaagse boeken verdwenen. Anderzijds moest ik vaststellen dat er nog heel wat verhalen zijn waarin de vroegere waarden en mythen opduiken, dat het geïdealiseerde en gefictionaliseerde ‘Vaderland’ nog steeds doorleeft. De drie hoogtepunten van de nationale geschiedenis, namelijk het ontstaan van het rijk rond D. Afonso Henriques, de ontdekkingsreizen van de vijftiende en zestiende eeuw en het herstel van de onafhankelijkheid (1640) worden nog stelselmatig in herinnering gebracht. Daarbij komt dat men geen enkele kritische visie op Portugal terugvindt, tenzij bij de schrijfster Alice Vieira, en men over het algemeen vermijdt zowel de positieve | |
[pagina 87]
| |
als de negatieve kanten te tonen. Het grote verschil met de voorgaande periode zit hierin dat het openlijke nationalisme geen doelstelling meer is, dat men niet uitdrukkelijk de intentie heeft om het kinderhoofd te vullen met vaderlandslievendheid en trouw aan de traditionele waarden. Mijn analyses tonen aan dat het vooral discursieve aspecten zijn die de lezer op een autoritaire manier ertoe dwingen om positie te kiezen voor Portugal, om trots te zijn op het vaderland. Het discours van de meerderheid van de verhalen van 1974-1994 volgt de traditie van voor 1974, zodat de jeugdliteratuur nog steeds, maar nu onbewuster, de ‘nationale stempel’ draagt die ze vroeger verplicht droeg. Wat betekent dit voor het beeld dat de jonge lezer krijgt van Afrika? Het eerste wat opvalt, is dat er in de periode van vijftien jaar na de onafhankelijkheid van de kolonies in 1975, er over het koloniale rijk in Afrika nauwelijks wordt gerept, alsof men beschaamd is over zijn verleden. Afrika verdwijnt zo ongeveer uit het literaire landschap. Na een jaar of acht duiken wel weer verhalen over de ontdekkingsreizen op die, te vergelijken met wat tijdens de dictatuur het geval was, weinig kennis bijbrengen over de autochtone bevolking en plaatselijke culturen. Er komen weinig tot geen evocaties van die landen, noch over hoe ze vroeger waren, noch over de huidige toestand of de actuele relaties met PortugalGa naar voetnoot6.. Er komen dan ook ontzettend weinig Afrikanen voor in de jeugdboeken, en indien ze er zijn, zeker niet als hoofdpersoon of uitgediept personage. In de weinige gevallen waar er toch Afrikaanse landen opduiken, lijkt het wel of het anderszijn van de Afrikaan verzwegen wordt, zoals bijvoorbeeld in het avonturenverhaal van Ana Maria Magalhães en Isabel Alçada, (1990) Uma Aventura nas Ilhas de Cabo Verde, waarin vijf jongeren een schat zoeken op de Kaapverdische Eilanden. Over het leven van de Kaapverdiaan en de culturele eigenheid van de bevolking kom je zo goed als niets te weten, alsof er geen verschillen zouden zijn met de Portugees. In dezelfde lijn situeert zich de grote afwezigheid in de jaren 1974-1994 van vier aspecten die onmiddellijk verband houden met de historische relaties die Portugal met zijn kolonies had. Om te beginnen wordt de slavenhandel, die de uitbouw van het imperium mogelijk maakte, nooit vermeld, tenzij we rekening houden met het interessante boek Brasil! Brasil! (1992; ‘Brazilië! Brazilië!’) van Ana Maria Magalhães en Isabel Alçada, jeugdboek dat evenwel niet over Afrika gaat maar over de afschaffing van de slavernij in Brazilië. Ten tweede, wordt er niet geschreven over de koloniale oorlogen die Portugal gedurende dertien jaar | |
[pagina 88]
| |
in Afrika voerde en die een einde maakten aan het wereldrijk. Er zijn wel enkele korte referenties terug te vinden naar de koloniale oorlog, maar uitsluitend in het kader van de Portugese emigratie, of vanuit de persoonlijke tragedies van de Portugezen, maar nooit bijvoorbeeld vanuit de optiek van de zwarte als vrijheidsstrijder. Er zijn zoveel Portugezen soldaat in Afrika geweest, maar het was geen Portugees, wel een Nederlander die de vrijheidsstrijd van het Frelimo in Mozambique als thema van een jeugdboek koos. (Laatste nacht in Jeque H. Barnard; Bussum, Van Holkema & Wahrendorf, 1979). Verder waren er geen boeken over de tragische burgeroorlogen die volgden op de onafhankelijkheid, of over de bezetting van Oost-Timor door Indonesië. Over Oost-Timor verschenen er pas naar aanleiding van het herstel van de onafhankelijkheid op 20 mei 2002 enkele boeken die dit feit belichten. Een vierde aspect is de toevloed in Portugal van Afrikaanse immigranten na de onafhankelijkheid, wat zorgde voor een groot aantal zwarten en kleurlingen in Portugal, zoveel zelfs dat ze nu 16% van de bevolking van Lissabon uitmaken en sommige scholen evenveel zwarte als blanke leerlingen tellen. Nochtans kon men ook daar een hele tijd lang nauwelijks iets van merken in de jeugdliteratuur: er vielen bijna geen zwarten of kleurlingen als personages te bespeuren, en als ze er waren, werden ze helemaal niet uitgediept. Portugal gaat zo prat op zijn mestiço-politiek, maar de jeugdliteratuur verzweeg wel lang het opvallend multiculturele karakter van Lissabon. | |
Jeugdliteratuur vanaf de jaren 1990Het is slechts de laatste tien jaar, vanaf de tweede helft van de jaren negentig, dat dit aspect in de jeugdliteratuur ter sprake komt, en dan nog heel voorzichtig. Er verschijnen eindelijk boeken waarin Afrikaanse immigranten als protagonisten optreden, waardoor de vele zwarte kinderen die in Portugal wonen zich kunnen herkennen in een moderne en stedelijke context. Er is het raak getypeerde verhaal A História do Hidroavião (1994; ‘Het verhaal van het watervliegtuig’) van António Lobo Antunes waarin een Afrikaan, die wanhopig verlangt naar zijn wortels, probeert te overleven in Lissabon. Een aantal boeken behandelt het groeiende probleem van het racisme, zoals A Mensagem Enigmática (1993; ‘De raadselachtige boodschap’), van Maria do Carmo Rodrigues, O Mistério da Marioneta assassina (‘Het misterie van de moorddadige marionet’), van Carlos Correia, M. Alberta Menéres en Natércia Rocha, en Os Caçadores de Cabeças (‘De scalpenjagers’) van Alexandre Honrado. Maar het boek dat de multiculturaliteit het beste dient, is het uitstekende Uma Questão de Cor (1995; ‘Een kwestie van kleur’), van Ana Saldanha, dat in 1997 finalist was voor de Prijs voor de Kinder- en Jeugdliteratuur in het teken van Verdraagzaamheid van de UNESCO. | |
[pagina 89]
| |
De verschillende verhaaldraden draaien rond vriendschap, respect voor elkaar, verdraagzaamheid, interculturele opvoeding, integratie van allochtone jongeren, het afwijzen van racisme, de apartheid in Zuid-Afrika, en dat alles op een zeer aansprekende en voor jongeren levendige manier, zonder enige didactiek of morele overwegingen. Dit veruit het best geslaagde boek over dit thema werd in 2002 heruitgegeven en wordt in het onderwijs veel gebruikt. Het is het wachten tot 2003 voor de publicatie van een verhaal dat zich volledig in een Afrikaans land afspeelt, met enkel Afrikanen als personages. Dat boek, Comandante Hussi (2003; ‘Commandant Hussi’), van Jorge Araújo, behandelt bovendien voor het eerst het thema van de burgeroorlog, of zoals op de kaft staat: van ‘een van die Afrikaanse oorlogen van vandaag’. Het verhaal speelt zich af in Guinee-Bissau en begint met de vreedzame beschrijving van de familie van Hussi, een jongetje uit een arme wijk van een gewone Afrikaanse stad en met de bezigheden van zijn monotone leven. Twee dingen vrolijken zijn dagen op: de wijkvoetbal op zondag en zijn oude fiets waartegen hij vaak zit te praten. Er breekt echter een burgeroorlog uit, zijn vader trekt weg, en Hussi, eerst belast met het in veiligheid brengen van zijn hele familie, ook al is hij nog een kind, neemt al snel deel aan de oorlog. Hij observeert al de afgrijselijke kanten ervan en probeert te overleven door te denken aan zijn fiets, die hij in hun hut begraven heeft. Hij slaagt erin zijn familie terug te vinden en zijn magische fiets, maar is veel illusies en vrienden kwijt. De tragiek van de oorlog en zijn wrede, angstaanjagende gevolgen wordt uit de doeken gedaan, maar ook idealen als trouw aan elkaar, eerbetoon, en vooral de onschuld van de gewone mens komen er in voor. Deze oorlog wordt voorgesteld als een gevecht tegen tirannie, dictatuur en onderdrukking, maar maakt duidelijk dat, hoe gerechtvaardigd de strijd ook is, ze een hoge prijs eist van het land en de bevolking omdat er steeds oneindig veel slachtoffers vallen en de relaties tussen de mensen onherroepelijk geschonden raken. Jorge Araújo, die in België Communicatiewetenschappen en Toneel studeerde, kreeg voor dit werk de Prémio de Literatura Gulbenkian in 2004, en het jaar ervoor de AMI-Jornalismo-prijs voor een reportage over Angolese vluchtelingenGa naar voetnoot7.. Araújo is echter geen Portugees maar een Kaapverdiaan, en dat brengt ons weer tot de vaststelling dat, op een enkele uitzondering na, de Portugezen | |
[pagina 90]
| |
moeite hebben om zich in te leven in een andere denk- en leefwereld. Ook al is hun maatschappij multicultureel, zeker de stedelijke samenleving, toch is daarvan weinig terug te vinden in de eigen jeugdliteratuur; men blijft zich vast klampen aan de eigen identiteit en de stap naar een andere cultuur wordt zelden gezet. Gelukkig is Portugal wel een gastvrij land, is de Ander er welkom, wat bijvoorbeeld ook duidelijk te zien is aan het feit dat alle Portugeestalige landen van Afrika hun boeken uitgeven in Portugal en geen eigen uitgeverijen hebben, waardoor een boek als Comandante Hussi even goed verspreid wordt als een boek van een Portugees auteur, maar het blijft een feit dat het niet verder gaat. Het bevestigt inderdaad wat de geschiedkundige Isabel Castro Henriques schrijft (1999, blz. 11): ‘Zeker is dat de Portugese maatschappij vandaag nog steeds een deel van haar verleden verzwijgt en verwerpt, namelijk dat specifieke deel van de relaties van Portugal met Afrika en de Afrikanen’ (vertaling FB). | |
LiteratuurBlockeel, Francesca, Literatura Juvenil Portuguesa Contemporânea: Identidade e Alteridade. Lisboa, Caminho, Colecção Universitária, 2001. Castro Henriques, Isabel, ‘Do esclavagismo ao racismo’ interview met I. Castro Henriques door José Miguel Sardica. In: Escravatura em Portugal, revista História, ano XXI, no 16, Julho de 1999, blz. 10-18. Correia, Maria da Natividade, ‘A História nos Livros para Crianças, de 1960 até aos nossos dias’. In: Boletim Cultural. Lisboa, Fundação Calouste Gulbenkian, Série VI, no 4, Março de 1985, blz. 40-47. Ferreira, Manuel & Gerald Moser, Bibliografia das Literaturas de Expressão Portuguesa. Lisboa, Imprensa Nacional - Casa da Moeda, 1983. Lourenço, Eduardo, O Labirinto da Saudade. Lisboa, Publicações Dom Quixote, 1978, 5:1992. Pollack, Ilse, ‘Literatura colonial portuguesa - Uma aventura malograda’, Actas do 4.o. In: Congresso da Associação Internacional de Lusitanistas. Universiteit van Hamburg, 6-11 de Setembro de 1993, Org. en coord. M. Fátima Viegas Brauer-Figueiredo. Lisboa, Lidel, 1995, blz. 755-765. | |
Belangrijkste vermelde jeugdboeken van voor 1974:Maria da Conceição Brito, O Negrito. Porto, Figueirinhas, 1965. Margarida, Castel-Branco, Aconteceu na Gorongosa. Lisboa, Ed. Verbo, 1970. Margarida, Castel-Branco, Aconteceu em Macau. Lisboa, Ed. Verbo, 1972. Fernanda de Castro, A Ilha do Papagaio. Lisboa, Verbo, s.d. Fernanda de Castro, Mariazinha em África. Porto, Edições Fluminense, 1925. Fernanda de Castro, Novas Aventuras da Mariazinha. Lisboa, Ática, 1959. | |
[pagina 91]
| |
Fernanda de Castro, Fim de semana na Gorongosa. Setúbal, editie van de auteur, 1969. Maria Cecília Correia, Histórias da Minha Rua. Lisboa, Ática, 1953. Maria Cecília Correia, Histórias de Pretos e Brancos. Lisboa, Ática, 1960. Emília de Sousa Costa, Joanito Africanista. Lisboa, Empresa Nacional de Publicidade, 1932. Manuel Ferreira, O Sandinó e o Corá. Fundão. Jornal de fundão, 1970. Manuel Ferreira, No tempo em que os animais falavam. Lisboa, Distr. Movimento, 1970. Manuel Ferreira, A Pulseirinha de Ouro. Reboleira, Noticias de Amadora, 1971. Maria de Figueiredo, Que Fantástica Aventura!... Lisboa, Parceria António Maria Pereira, s.d. Maria de Figueiredo, No Continente Africano. Lisboa, Parceria António Maria Pereira, 1947. Henrique Galvão, Romances dos Bichos da Mata: Kurika. Lisboa, Livraria Popular de Francisco Franco, 1944. Henrique Galvão, Romances dos Bichos da Mata: Impala. Lisboa, Livraria Popular de Francisco Franco, 1946. Henrique Galvão, Romances dos Bichos da Mata: Vagô, o homem e o tigre. Lisboa, Livraria Popular de Francisco Franco, 1953. Elaine Sanceau, Descobrimentos Henriquinos. Porto, Civilização, jaartal onbekend. Elaine Sanceau, Os Portugueses na Índia. Porto, Civilização, 1962. Elaine Sanceau, Os Portugueses no Brasil. Porto, Civilização, 1963. Maria da Soledade, D. Gonçalo da Silveira, Apóstolo de Monomotapa. Porto, Livraria Apostolado da Imprensa, 1962. | |
Belangrijkste vermelde jeugdboeken van na 1974:António Lobo Antunes, A História do Hidroavião. Lisboa, Contexto, 1994. Jorge Araújo, Comandante Hussi. Lisboa, Quetzal Editores, 2003. H. Barnard, Laatste nacht in Jeque. Bussum, Van Holkema & Wahrendorf, 1979. Carlos Correia, M. Alberta Menéres & Natércia Rocha, O Mistério da Marioneta assassina. Lisboa, Caminho, 1989. Alexandre Honrado, Os Caçadores de Cabeças. Lisboa, Verbo, 1994. Ana Maria Magalhães & Isabel Alçada, Uma Aventura nas Ilhas de Cabo Verde. Lisboa, Caminho, 1990. Ana Maria Magalhães & Isabel Alçada, Brasil! Brasil!. Lisboa, Caminho, 1992. Maria do Carmo Rodrigues, A Mensagem Enigmática. Lisboa, Presença, 1993. Ana Saldanha, Uma Questão de Cor. Porto, Edinter, 1995. |
|