Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 21
(2007)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||
Het Journaal van BontekoeGa naar voetnoot1. en de colleges Nederlandse taal en literatuur aan de Universiteit van Wrocław
| |||||||||||||||
Kijken vanuit de grens - de literaire canon intra en extra murosStudenten Nederlands die extra muros neerlandistiek studeren, bevinden zich in een soort grenspositie. Met het aanleren van de Nederlandse taal en cultuur winnen ze een nieuw deel van hun identiteit, of verrijken ze hun identiteit. Aan de andere kant, zo lijkt het op het eerste gezicht, geven ze ook een deel van hun eigen, in dit geval Poolse identiteit op. Bij nader inzien gaat het hierbij niet om het opgeven van een deel van de Poolse identiteit in termen van ‘verlies van je eigenwaarde’ (Quist, 2003, blz. 23) tijdens deze ‘interculturele interactie’ (Quist, 2003, blz. 23), maar om het winnen van authenticiteit. Als ze eenmaal bekend zijn met de Nederlandse taal en aspecten van de Nederlandse cultuur, kijken de Poolse studenten ook vanuit dit gewonnen perspectief naar de hun omringende werkelijkheid. De ontmoeting van deze twee culturen gebeurt onder andere door omgang met de Nederlandse literatuur, met name met literatuur uit de canon. ‘De canon is selectief, ze sluit uit, ze creëert en bevestigt machtsverschillen tussen “ons” en “de anderen”’ en bevat teksten ‘die in debatten over Nederlandse identiteit en cultuur als referentie kunnen gelden’, aldus Thomas Vaessens (zie: www2). Terwijl een herbezinning op de nationale identiteit in Nederland nodig blijkt te zijn (zie: www2), moeten Poolse studenten neerlandistiek zich bezinnen op wat dat precies ís, de Nederlandse identiteit. Als zodanig is de canon een van de bronnen waarin naar de Nederlandse en naar de Vlaamse culturele identiteit, of, beter gezegd, naar de representaties van de Nederlandse en Vlaamse culturele identiteit, gezocht kan worden. Het begrip ‘culturele identiteit’ is op zichzelf, ook in Nederland, een onderwerp waarover | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
geen eensgezindheid bestaat. Toch is men het over eens dat de culturele identiteit zich ‘niet alleen in de charmes en hebbelijkheden van de natie [uit], maar ook in haar letterkunde’ (Beheydt, 2001, blz. 63; zie hiervoor ook: Kossmann, 1994). Literatuur, en vooral literatuur uit de canon, is, zoals Thomas Vaessens verder in zijn artikel schrijft, een soort referentiekader dat de Nederlandse studenten neerlandistiek, ongeacht alle angsten voor de canon, opnieuw willen leren kennen om ‘bij de gemeenschap [te] horen waarin dat referentiekader gedeeld wordt.’ (zie: www2). Ook dit is verbonden met de identiteitsvraagstukken. Voor de extramurale studenten neerlandistiek vormt de Nederlandse literatuur uit de canon tevens het referentiekader voor een beter begrip van de Nederlandse culturele identiteit en daarmee de Nederlandse cultuur en samenleving. Dat wil niet zeggen dat de canon die in het Nederlandse taalgebied op een bepaald tijdstip geldt, ook extra muros simpelweg overgenomen wordt. Dat kan ook niet worden verwacht van de extramurale neerlandistiek, aldus Pieter van der Vorm in zijn artikel ‘Een literaire canon met een kuiltje jus’: ‘De houding waarbij de intramurale canon op voorhand tot standaard wordt verheven, getuigt van een ongegrond letterkundig imperialisme. (...) Daarbij is Nederlands een vreemde taal en de cultuur van de Lage Landen een vreemde cultuur, waardoor ze [buitenlandse studenten, BK] een niet of nauwelijks te overbruggen achterstand hebben ten opzichte van moedertaalsprekers. Ze bezitten echter één ding dat Nederlandse studenten missen, en dat is hun attitude: juist de vreemdheid van de cultuur roept vragen op die een Nederlandse of Vlaamse student niet zou stellen. (...) Hoe kijkt iemand die niet is opgegroeid in de culturele leefwereld van de auteur tegen het werk aan en hoe wordt dat werk geïnterpreteerd?’ (Van der Vorm, 1999, blz. 3-4). Het zwaartepunt van de verdere beschouwingen van Van der Vorm is vooral een extramurale canon en een extramurale literatuurgeschiedenis. Ik zal me in dit stuk concentreren op een van de werken uit de Nederlandse literaire canon zoals die functioneert binnen het universitaire circuit extra muros, met name op de grootste afdeling Nederlands in de regio Midden en Oost Europa aan de Universiteit van Wrocław. | |||||||||||||||
Authenticiteit in de derde ruimteDe Nederlandse intramurale canon wordt dus extra muros niet klakkeloos overgenomen. Voor het universitaire onderwijs worden uit deze canon werken gekozen die ons zowel iets te vertellen hebben over zowel de Nederlandse identiteit als over onze eigen identiteit. Het gaat over teksten op basis waarvan een ruimte gecreëerd wordt waarin wij, extramurale neerlandici, die al sowieso tussen die twee culturen pendelen, zowel ‘ons’ als ‘de anderen’ kunnen zijn zonder het | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
een of het ander te (moeten) worden. Dit is een ruimte waarin een extramurale neerlandicus authentiek kan zijn in de zin van een uitspraak van Herbert Van Uffelen in de context van de koloniale literatuur: ‘Werkelijke authenticiteit klinkt slechts in de hybride ruimte, waarin dat wat moet worden getoond, niet het ene of het andere is, maar het nieuwe dat onze verwachtingen verandert.’ (zie: www1). Op de grens van de ontmoeting tussen de culturen ontstaat een soort derde ruimte waar zich de eigen identiteit profileert en altijd opnieuw vormt in confrontatie met de Nederlandse/Vlaamse culturele identiteit. Daarbij worden vragen opgeroepen naar waar ‘eigen’ ophoudt en ‘vreemd’ begint, naar de grenzen van de ‘ik’ en de ‘ander’. Deze ruimte wordt gecreëerd in een wisselwerking tussen de culturen, in de ontmoeting tussen de Poolse en de Nederlandse/Vlaamse cultuur, wanneer een Poolse student een tekst uit de Nederlandse literatuur leest. Maar over welke teksten gaat het? Op basis van welke teksten precies kan deze ruimte gecreëerd worden? Hoe kiest men een geschikte tekst om deze ruimte te laten ontstaan? Wat bepaalt de keuzes? Van der Vorm stelt in zijn artikel een paar vragen die een uitgangspunt zouden kunnen vormen voor de extramurale canon. Hij is van mening dat ‘de culturele eigenheid van de Lage Landen’ (Van der Vorm, 1999, blz. 6) een vertrekpunt zou kunnen zijn om de andere literaire canon te doen ontstaan. Als voorbeelden van deze culturele eigenheid noemt hij voor Vlaanderen de Vlaamse Beweging, de taalstrijd, het katholicisme en voor Nederland het protestantisme en de koloniale kwestie. Onder literaire teksten die deze culturele eigenheid tonen, noemt hij met name egodocumenten, kinderboeken en de koloniale literatuur (Van der Vorm, 1999, blz. 6). Van der Vorm vindt dat het kijken ‘vanuit een cultureel perspectief’ naar de Nederlandse literatuur voorafgegaan moet worden door achtergrondkennis over de culturele eigenheid van de Lage Landen: ‘Wanneer buitenlandse lezers vertrouwd raken met de Vlaamse en Nederlandse cultuur, pas dan ontstaat een raakvlak van twee culturen dat aangewend kan worden voor vruchtbaar onderzoek.’ (Van der Vorm, 1999, blz. 5). Hoewel ik ook vind dat dit raakvlak een basis kan vormen voor onderzoek, ben ik er toch van overtuigd dat de theorie tegelijk met de praktijk bestudeerd kan worden. Dit is zeker het geval wanneer we niet over buitenlandse lezers in het algemeen spreken, maar over buitenlandse lezers die tegelijkertijd studenten neerlandistiek zijn. Juist door en in contact met de werken uit de Nederlandse literatuur kan de culturele eigenheid ervaren worden en moet deze dus niet in de vorm van droge feiten uit het hoofd geleerd worden alvorens aan een literair werk te beginnen. Inzicht in de Nederlandse of Vlaamse culturele eigenheid wordt in de praktijk verworven, door het lezen van de literaire werken waarin deze culturele eigenheid zich manifesteert. | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
De positie tussen twee culturen die zowel de vertalers van de Nederlandse literatuur innemen, als de studenten en de docenten neerlandistiek die als cultuurbemiddelaars gezien kunnen worden (Grave, 2004, blz. 49), draagt ertoe bij dat de canon Nederlandse literatuur extra muros niet per se dezelfde hoeft te zijn als intra muros. Dit hangt samen met de receptievraagstukken en de drie literaire systemen: literatuur in het brontaalgebied, literatuur in het doeltaalgebied en literatuur in vertaling. Literatuur in vertaling kan niet alleen als een bemiddelaar tussen de centra gezien worden, maar levert ‘ook zelf een bijdrage (...) aan de systemen uit de omgeving’ (Van Uffelen, 2000, blz. 88). Als zodanig is literatuur in vertaling een soort grens van waaruit de beweging zowel kan uitgaan richting literatuur in het brontaalgebied als richting literatuur in het doeltaalgebied. Daarbij worden vragen opgeroepen als: waarom worden sommige werken uit de intramurale canon wel vertaald en andere niet? Wat beïnvloedt de beslissing om een werk te vertalen dat niet tot de strikte intramurale canon behoort? Hetzelfde soort vragen ontstaat bij de keuze van literaire teksten als materiaal voor colleges binnen het universitaire onderwijs. De extramurale neerlandicus is niet alleen een bemiddelaar tussen de twee culturen, de Poolse en de Nederlandse. Hij/zij levert ook zelf een bijdrage aan deze twee culturen, zij het in een bescheiden vorm tijdens zijn/haar studietijd. Maar onze studenten worden later tolken, vertalers, docenten en administratieve medewerkers in Nederlandse/Vlaamse bedrijven. In deze hoedanigheden worden ze ook cultuurbemiddelaars of cultuurmediators en blijven ze kijken vanuit de grens. Dit mag men als docent niet uit het oog verliezen, ook niet of misschien vooral niet bij de keuze van de literaire werken die in de colleges besproken zullen worden. Voor de colleges Nederlandse literatuur wordt heel vaak vertaalde literatuur gekozen. Dat het hierbij niet enkel om de beperkte taalkennis gaat die het lezen in het Nederlands bemoeilijkt, moge uit wat hier reeds gezegd werd voldoende blijken. Een geschikte tekst is tevens van essentieel belang voor het al dan niet slagen in de doelstellingen van de respectievelijke colleges. Maar het gaat hierbij ook, of misschien vooral, om het aanleren van de manier van kijken naar de literatuur, naar de eigen en de vreemde cultuur en uiteindelijk naar het leven zelf. | |||||||||||||||
Het Journaal van Bontekoe en de praktijk van het universitaire onderwijs extra murosMet een goed gekozen tekst die voor de studenten neerlandistiek extra muros interessant kan zijn om bovengenoemde redenen, kan de docent verschillende kanten uit. Een voorbeeld van zo'n tekst is in de Poolse context Het Journaal van Bontekoe. Voor het theoretische gedeelte van de colleges literatuur vertegenwoordigt deze tekst de reisteksten uit de zeventiende eeuw. Het Jour- | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
naal heeft bijvoorbeeld als inspiratiebron
Titelpagina-Verzameling van reizen door alle werelddelen ondernomen voor Verlichting en vermaak van de jeugd. Samengesteld door Campe. Vertaald uit het Duits. Versierd met geografische kaart en met mooie plaatjes. Deel II. Wrocław 1805, uitg. Wilhelm Bogumił Korn, 16o, Ossolineum, sign. 1.915. Bron: Zakład Narodowy im. Ossolińskich, Wrocław.
gediend voor bewerkingen als Liedekens van Bontekoe (1840) door E.J. Potgieter en De scheepsjongens van Bontekoe (1923) door Johan Fabricius. Bij een bespreking van Liedekens van Bontekoe kan gewezen worden op de typische kenmerken van de Nederlandse romantiek. Voor de Poolse studenten is het niet vanzelfsprekend dat de romantiek in de Nederlandse literatuur niet zo'n belangrijke stroming was als in de Poolse literatuur. Evenmin vanzelfsprekend is het feit dat men in Nederland ten tijde van de romantiek de zeventiende eeuw verheerlijkte en niet, zoals bijvoorbeeld in Polen, de middeleeuwen. Potgieter als redacteur van De Gids en zijn Liedekens van Bontekoe zijn een prachtig en ook heel praktisch voorbeeld om deze verschillen aan te tonen. De scheepsjongens van Bontekoe door Fabricius is een voorbeeld van een historische roman voor de jeugd. Dit kan aanleiding zijn om het verschijnsel jeugdliteratuur als literair subsysteem (Ghesquiere, 2004) bij de studenten te introduceren. Met Het Journaal als voorbeeld kunnen ook canonkwesties verklaard worden. Het Journaal van Bontekoe is een heel bekende tekst, maar betekent dat dat ze in de canon opgenomen wordt? Wat zijn de criteria om teksten in de canon op te nemen? Als uitgangspunt kunnen twee concepten van de canon verklaard worden: een rekkelijk canon-concept waarin ook kinderliteratuur, jeugdliteratuur, dagboeken, reisteksten, memoires en brieven opgenomen kunnen worden (Nieuwenhuys, 1978) en een strikt concept, waarin enkel proza, poëzie en toneelstukken passen (Praamstra, 1997). Op basis van een vergelijking van de Poolse versie van Het Journaal uit 1805 met de Nederlandse tekst kunnen sommige receptievraagstukken verklaard worden. De vertaling is geen rechtstreekse, maar komt via het Duits. De Duitse editie werd door de Duitse pedagoog Joachim Heinrich Campe (1746-1818) samengesteld als Sammlung interessanter und durchgänglich zweckmäßig abgefaßter Reisebeschreibungen für die Jugend (1788) (zie: Koch, 2003, blz. 17). Door deze indirecte vertaling zijn dus zeker bepaalde dingen verloren gegaan. Maar het | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
is even interessant om te kijken wat door de vertaling zichtbaar is geworden (Van Uffelen, 2006a, blz. 18). Zowel in de Duitse versie uit 1788 als in de Poolse versie uit 1805 staan zinnen die niet in het origineel voorkomen. Dit wekt geen verbazing als men weet dat de Duitse versie een bewerking was van het origineel en dat er alleen bepaalde fragmenten het waard werden gevonden in deze bewerking opgenomen te worden. De ‘Verfasser’ wendt zich af en toe tot zijn ‘junge Leser’ (Sammlung, 1812, blz. 18), maar hier en daar voegt hij ook zinnen toe die niet direct te herleiden zijn tot een doelmatige bewerking voor de jeugd. In het eerste deel, wanneer de matrozen het eiland Réunion aandoen en de zieken aan land gaan en in het gras gaan liggen, voegt Campe een zin toe: Ihre Freude beym Aussteigen war unbeschreiblich groß. Der bloße Anblick des grünen Bodens setzte sie in Entzücken. Sie wälzten sich vor Freude herum, und versicherten, daß sie sich schon zur Hälfte wieder gesund fühlten. So lieb ist den Menschen die mütterliche Erde. (Sammlung, 1812, blz.. 22; markering BK) Deze zin werd overgenomen in het Pools, maar de Poolse vertaler maakte van de aarde ‘het waarachtige element van de mens’: ‘tak to ziemia, prawdziwy żywioł człowieka, iest mu zawsze miła.’Ga naar voetnoot2. (Zbiór, 1805, blz. 98; markering BK). Deze zin zelf, maar ook het feit dat hij toegevoegd werd in de Duitse versie, en met een kleine aanpassing en verklaring in het Pools terechtkwam, zegt veel over de manier van kijken naar de tekst door buitenlanders, naar Nederlanders als scheepsvolk, naar verre reizen en naar de mens in het algemeen die meer aan de aarde dan aan andere elementen gehecht is. Ten slotte kan Het Journaal ook als bron van kennis over de VOC beschouwd worden. Deze tekst is dus geschikt als basis voor de colleges Nederlandse literatuur, maar ook voor colleges Nederlandse cultuur, geschiedenis, kennis van land en volk. In het geval van extramurale studenten zijn dit soort colleges, die aan de Universiteit van Wrocław in het Nederlands worden gegeven, onlosmakelijk verbonden aan de taalverwerving. In dit opzicht is Het Journaal voor een buitenlander vol tegenstrijdigheden. Er staan woorden in die ook door Nederlanders niet bepaald dagelijks gebruikt worden, zoals bijv. hozen, de spiering, de kwartiermeester, de bottelier, de vaam, de doft, de prauw, de dreg. Aan de andere kant zijn er ook woorden in te vinden die door de Pool makkelijk te herkennen zijn omdat het over leenwoorden in het Pools gaat: de boei - boja, de bezaan - bezan, de fok - fok, de schipper - szyper, de boegspriet - bukszpryt, de sloep | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
- szalupa. Het behoeft geen betoog dat de uitdrukking ‘een reis van Bontekoe’ pas begrepen kan worden als men Het Journaal kent. Zowel de tekst van Het Journaal als de tekst van De scheepsjongens is rijk aan woordverbindingen, uitdrukkingen en spreekwoorden die soms in andere combinaties voorkomen dan gebruikelijk is. Dat zorgt voor verdieping van de taalcompetentie en voor het opbouwen van het taalgevoel. Voor vertaaloefeningen wordt door de studenten een fragment uit De scheepsjongens een grotere uitdaging geacht dan het parallelle fragment uit het bewerkte Journaal. Hoe dan ook bieden beide teksten rijke stof voor allerlei soorten taalcolleges, met name de colleges die in Wrocław ‘vertaaloefeningen’ en ‘lexicale oefeningen’ worden genoemd en voor studenten van het derde en vierde studiejaar zijn bestemd. In wat volgt wil ik ook een aantal andere redenen noemen die me bewogen hebben om deze tekst te kiezen voor de colleges Nederlandse literatuur aan de Universiteit van Wrocław. | |||||||||||||||
Het Journaal van Bontekoe en de hybride ruimteHet Journaal van Bontekoe verscheen voor het eerst in 1646, ruim driehonderdzestig jaar geleden, en is sindsdien een van de meest gedrukte, bewerkte en gelezen boeken van de Nederlandse literatuur, in Nederland, maar ook elders. De geschiedenis van Het Journaal van Bontekoe is vol tegenstrijdigheden. Bontekoe schreef het ‘als herinnering aan zijn VOC-tijd om vrienden en kennissen deelgenoot te maken van zijn bijzondere belevenissen’ (Bostoen,Illustratie bij de Poolse vertaling van Het Journaal van Bontekoe. Bron: Zakład Narodowy im. Ossolińskich, Wrocław.
1996, blz. 39-40), toch werd zijn verhaal in boekvorm op de markt gebracht. Hij was geen held - zijn schip vloog immers door onvoorzichtigheid in de lucht - maar toch is deze gewone schipper met een flinke dosis pech een beroemdheid geworden. Zijn relaas in Het Journaal is ongekunsteld, en toch is het een kunstwerk. Het journaal was niet voor de jeugd bestemd, maar het werd ook door de jeugd gelezen die geen andere keus had, want er bestond geen aparte literatuur voor de jeugd (verg. Bostoen, 1996, blz. 81). Toen de literatuur voor de jeugd zich begon te profileren, vond men Het Journaal van Bontekoe, met name de beschrijving van de eerste reis, wel geschikte stof voor een bewerking voor de jeugd, en dit vond men niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen. De Duitse versie was de basis voor ver- | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
talingen in het Engels, Frans, Scandinavische talen en Pools (Bostoen, 1996, blz. 72). Niet alleen de geschiedenis van het Journaal is vol tegenstrijdigheden, het verhaal zelf is dat ook. De tegenstrijdigheden blijken bij nader inzien schijnbare paradoxen te zijn. Ze zorgen voor het ontstaan van een derde ruimte waarin zowel de jeugd als volwassen lezers zich goed kunnen vinden. In dit opzicht kan Het Journaal van Bontekoe vergeleken worden met de teksten die voor de kinderen /jeugd zijn bestemd maar tegelijkertijd ook een ruimte voor de volwassenen bieden. Ik doel hier bijvoorbeeld op De kleine prins (1943) van A. de Saint Exupéry of een verhaal van Gianni Rodari, C'era due volte il barone Lamberto (1978). Als referentie uit de Nederlandse literatuur kunnen bijvoorbeeld verhalen van Toon Tellegen en de romans van Anne Provoost genoemd worden. De genoemde voorbeelden zijn overbekend maar het gaat niet enkel om deze teksten. Ik sluit me aan bij Jacq Vogelaar die in een essay over verhalen van Toon Tellegen voor een beweging tussen literatuur voor volwassenen en jeugdliteratuur pleit: Als het om literatuur gaat bestaat er naast de categorieën kind en volwassen nog een derde, die zich weinig aan leeftijd en genres gelegen laat liggen, maar waarvoor verbeelding, verbazing, belangstelling, vergeetachtigheid en mogelijkheidszin onmisbare faculteiten zijn. (...) Een wat vrijer grensverkeer tussen grote en kleine literatuur zou geen kwaad kunnen. Dat tussengebied is die andere wereld, die derde ruimte van het lezen, waar blijkt dat jonge en volwassen lezers meer met elkaar gemeen hebben dan kennis en vaardigheden doen vermoeden. Kinderen zoeken in literatuur grote, allesverterende gevoelens, welke dan ook; waarom zou je die omgekeerd, als volwassenen, niet in de kinderboeken kunnen (terug)vinden? Vragen heeft iedereen, maar in de literatuur worden ze pas interessant, wanneer het antwoord niet al bij voorbaat vaststaat en nog interessanter wordt het wanneer achter de bekende antwoorden een vraagteken wordt gezet. Juist de kinderliteratuur biedt de verwondering alle ruimte. (Vogelaar, 1992, blz. 339; geciteerd naar: Bekkering, 2001, blz. 34) Het concept van de ‘derde ruimte van het lezen’, zoals voorgesteld in het bovenstaande citaat met betrekking tot de kinderliteratuur, kan volgens mij uitgebreid worden naar alle literaire teksten, en in het bijzonder wanneer deze door het publiek worden gelezen dat niet in de Nederlandse culturele kring is opgegroeid. De leessituatie is vergelijkbaar: de tekst is geschreven met het oog op | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
een ander publiek. Terwijl het bij het lezen van kinderliteratuur door kinderen of volwassenen om andere ‘kennis en vaardigheden’ gaat, speelt hier de andere culturele kring een rol. In deze ‘leesomstandigheden’ ontstaat tevens een derde ruimte van het lezen, waarin antwoorden opnieuw in vragen worden omgezet. Daarbij worden verschillende elementen met elkaar vermengd zonder dat ze één homogeen geheel worden (Van Uffelen, 2005). In deze hybride ruimte, die het resultaat is van de ontmoeting tussen twee culturen, verschijnt iets nieuws. Zoals de twee vreemde culturen die elkaar ontmoeten geen pasklaar en vaststaand gegeven zijn, zo is het resultaat van de ontmoeting, de hybride ruimte, dat evenmin. De verschuivende beweging is een typische trek van de derde ruimte die als zodanig telkens nieuwe interpretaties toelaat waardoor de kracht van de literatuur zichtbaar wordt. Zoals eerder opgemerkt, dragen ook (schijnbare) paradoxen en tegenstrijdigheden bij aan het ontstaan van de derde ruimte. Een van de paradoxen die de tekst van Het Journaal bevat, wordt in de vakliteratuur genoemd: ‘De zeventig laffe deserteurs in de boot en de sloep, die Bontekoe in zijn woede zelfs nog had willen overvaren met het brandende schip, bleken nu zijn redding te zijn.’ (Roeper & Wildeman, 1996, blz. 21). Het perspectief kan veranderen, de waarheid over het leven en dus ook over de literatuur, is complexer en ongrijpbaarder dan het op het eerste gezicht lijkt. Ik zou een ander voorbeeld willen noemen dat in de context van de colleges met Poolse studenten neerlandistiek ter sprake kwam. Ik doel op de geloofskwestie die in Het Journaal van Bontekoe een belangrijke rol zou spelen. In haar beschouwingen over zeventiende-eeuwse reisteksten schrijft Marijke Barend-van Haeften: ‘Het gaat er in dit boek al lang niet meer om, zoals dat bij sommige vroeggedrukte journalen soms wel het geval was, geschikte vaarroutes te geven of nieuwe informatie voor kooplieden te verschaffen. Eerder lijkt de bewerker van de tekst middels spannende avonturen het publiek voor ogen te willen houden dat alleen God in benarde situaties uitkomst kan bieden en geeft hij dus impliciet de les dat het op een godvruchtige levenshouding aankomt. Die les kan de lezer ook halen uit de verschillende lofdichten voor de eigenlijke tekst, en uit de voorrede.’ (Barend-van Haeften, 1990, blz. 224). In het geciteerde fragment wordt Het Journaal van Bontekoe als stichtelijke lectuur geïnterpreteerd. Hoewel dit niet de (enige) reden kan zijn voor zijn inspirerende kracht door de eeuwen heen en de actualiteit die tot op de dag van vandaag reikt, toch zorgen ook de fragmenten over ‘Goddelijke Voorzienigheid’ (Paasman, 2004, blz. 344) in de huidige Poolse context voor zowel identificatie als ambivalentie. Voor de meeste Poolse studenten zijn dat geen vervreemdende fragmenten. Ze kunnen zich goed vinden in het idee van Goddelijke Voorzienigheid, het vertrouwen in God die uitkomst zal bieden uit | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
een moeilijke situatie. Desondanks vinden ze de hoeveelheid fragmenten waarin over God wordt gesproken overdreven groot en vragen ze zich af waarom die fragmenten zo talrijk zijn, ja soms zo opdringerig. Dit is het moment om concreet te worden en tijdens de colleges het verhaal te vertellen over de schipper Willem Ysbrandsz Bontekoe, zijn Journaal en de uitgever en bewerker ervan, Jan Jansz Deutel. Een boeiend verhaal zoals het door Bert Paasman in zijn bijdragen over de VOC en over de koloniale literatuur wordt verteld (Paasman, 2002, 2004) en vooral door Karel Bostoen in het boek Bontekoe. De schipper, het journaal, de scheepsjongens waar wordt uitgeweid over de mogelijke herkomst van de talrijke fragmenten over God: Op grond hiervan schets ik een mogelijk scenario: aan Bontekoe's eerste bezwaar wist Deutel tegemoet te komen door enkele vrienden van Bontekoe in te schakelen, die de schipper moeten hebben verzekerd dat de uitgever weliswaar alle eer aan God zou geven, maar dat hij Bontekoe als persoon evenmin tekort zou doen. Uit de doorstane rampen zou blijken dat slechts het vertrouwen op God steeds uitkomst had gebracht, waardoor lezers zouden worden gesticht. (Bostoen, 1996, blz. 43) Maar ook daarna blijft de vraag naar herhaling. Dit is niet toevallig, want het is juist de herhaling waar het om gaat. In de herhaling worden dingen zichtbaar die anders ongemerkt voorbijgaan omdat ze vanzelfsprekend lijken. Dit is bijvoorbeeld het geval in het volgende fragment waar de verbinding ‘aan het roer staan’ in zes zinnen vijf keer wordt herhaald: (...) ik stond toen aan het roer en vermoedde dat er land in de buurt was. Hoopte dat het op zou klaren terwijl ik aan 't roer stond, maar het bleef even mistig. Ik kreeg het door de mistige lucht en de regen zo koud, dat ik het aan het roer niet langer harden kon, riep daarom een van de kwartiermeesters en zei: | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Bontekoe staat wel degelijk aan het roer, al is hij niet degene die het land ontdekt, en al wil het maar niet opklaren terwijl hij aan het roer staat. Hij staat aan het roer, dit wordt in het bovenstaande fragment tot vervelens toe herhaald, maar heeft hij werkelijk de leiding over het schip? Door de herhaling wordt zichtbaar wat in Het Journaal op het niveau van vertellen werd bereikt. Daarbij speelt de herhaling een niet te onderschatten rol die niet simpelweg te herleiden is tot de onbeholpen manier van vertellen door een ‘eenvoudige schipper’Ga naar voetnoot3.. De zo vaak in Het Journaal herhaalde uitspraken over God zorgen dus ook voor ambivalentie waarmee de tekst gelezen wordt. Waarom moest zo vaak herhaald worden dat God voor de uitkomst zou zorgen? Waarom moest het herhaald worden, soms tegen de waarschijnlijkheidszin in van de hedendaagse lezer, maar misschien niet alleen van de hedendaagse? Bijvoorbeeld in het fragment waarin niet over één, maar over een paar psalmboekjes gesproken wordt die de schipbreukelingen bij zich hadden, terwijl ze bijna geen brood, geen water en geen kleren in de boot meegenomen hadden: De Here almachtig zij geloofd en geprezen, die ons bidden en smeken heeft verhoord, want we baden 's morgens en 's avonds met vurige vroomheid tot God en zongen ook een psalm voor en na het bidden, want we hadden nog een paar psalmboekjes bij ons. (Bontekoe, 1989, blz. 39) Aan de andere kant waren ziekentroosters en voorlezers gebruikelijke beroepen. De ziekentroosters en voorlezers voeren ook mee in dienst van de VOC, ook op het schip van Bontekoe. Dit was toch niet om Jan Jansz Deutel, de bewerker van Het Journaal van Bontekoe aan wie de fragmenten over Goddelijke Voorzienigheid toegeschreven worden (Bostoen, 1996, blz. 43; Barend-van Haeften, 1990, blz. 224) geloofwaardiger te laten klinken. Misschien zijn de fragmenten in kwestie daar ook niet uitsluitend in geplaatst om de lezers van Het Journaal ‘de les dat het op een godvruchtige levenshouding aankomt’ (Barend-van Haeften, 1990, blz. 224) te lezen. Dit zijn twijfels die rijzen bij de lectuur van zowel Het Journaal als van zijn con-texten. In de Poolse literatuur werd door mijn studenten een tekst gevonden die overeenkomt met het idee van de Goddelijke Voorzienigheid en tegelijkertijd iets zegt over de zee. Het betreft een fragment uit de Memoires van een tijdgenoot van | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
Bontekoe, de Poolse schrijver Jan Chryzostom Pasek (1636-1701) (Pasek, 1968, blz. 52-54). In dit fragment is de bemanning van een schip dat in de branding dreigt te vergaan aan het hozen en daarbij wordt een Latijns spreekwoord geciteerd: ‘Qui nescit orare, discedat in mare’ (Wie niet kan bidden, moet gaan varen over de zee). Dit spreekwoord wordt met Het Journaal verbonden, en wel met een andere Latijnse zin die in de titel van het hoofdstuk in kwestie schuilgaat. In de bewerking van Het Journaal van Bontekoe door Lennaert Nijgh heet dit hoofdstuk ‘Varen is noodzaak, leven niet’. Het betreft een vertaling van een Latijnse zin die een paradox bevat: ‘Navigare necesse est, vivere non est necesse’. Deze twee Latijnse zinnen roepen verschillende betekenissen op, verschillende manieren waarop de fragmenten over de Goddelijke Voorzienigheid in het kader van het gehele Journaal gelezen kunnen worden. Ze vervullen een soortgelijke functie als de figura die verschillende betekenissen draagt: Dé betekenis van een tekst bestaat niet. Teksten hebben meerdere betekenissen, dat is niets nieuws, en toch zijn we geneigd deze ambivalentie steeds weer te verdoezelen, zijn we geneigd de tegenspraken zo goed mogelijk onder een zogenaamde sluitende interpretatie weg te moffelen. Als we in teksten de figura centraal stellen, die de waarheid, het leven, het onzegbare, ervaarbaar, begrijpelijk maakt zonder deze direct te benoemen, sluiten we betekenis niet uit en houden we tegelijkertijd voldoende rekening met de ambivalentie die de betekenis bepaalt/fundeert. Net zoals de overtuigingskracht van clichés (nemen we maar even ‘mannen zijn stoer’ of ‘vrouwen kunnen niet parkeren’) niet berust op de vereenvoudiging die de clichés kenmerkt, maar op de ambivalentie achter deze uitspraken - tenslotte weten we allemaal dat het niet klopt, anders zouden we het niet blijven herhalen -, resulteert het gewicht van de betekenis in een literaire tekst ook niet op de bewijzen die daarvoor kunnen worden gevonden, maar op de ambivalentie waarvan de zogenaamde betekenis een schaduw, een model is. Ambivalentie vernietigt dus geen betekenis, ambivalentie schraagt betekenis. Het gewicht van de figura berust op het feit dat wat wordt opgeroepen steeds anders is, dat ze de verschuivende waarheid toont, dat ze toont dat waarheid paradoxaal is: het is zo en toch weer niet en altijd anders. Dat is de kracht van de literatuur. (Van Uffelen, 2006b) Ambivalentie is ook een kracht van Het Journaal van Bontekoe. | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
Ontmoeting met de anderHet Journaal van Bontekoe vertelt over de ontmoeting met de ander. De ander is - het ligt voor de hand in dit geval - de inboorling. Maar het is meer dan dat. Een nieuwe, een moeilijke situatie waar men als het ware aan de grens staat, een beslissing moet nemen of een keuze moet maken, maakt het mogelijk om een ander deel van zichzelf te leren kennen, of, met andere woorden, de ander in de ik te ontmoeten. De ontmoeting met de ander in de ik wordt vooral zichtbaar in moeilijke situaties die beschreven worden. In Het Journaal wordt deze ontmoeting getoond in de bekende scène waarin de schipper begint te zingen. In de introductie van deze scène wordt de grenssituatie ervaarbaar: Aan de overzijde van de rivier komende, waar de prauw lag, stond daar een groot aantal inboorlingen door elkaar heen te ratelen. Het scheen dat de ene wilde dat ik wegvoer en de ander niet. Ik greep er een paar uit het groepje bij de arm en duwde ze naar de prauw toe om weg te varen, net of ik de baas was van het spul, in plaats van nog geen knechtje. Ze zagen er zo angstaanjagend uit als bosduivels, maar gehoorzaamden en twee van hen stapten met mij in de prauw. De een ging achterin zitten en de ander voorin, elk met een pagaai in de hand en we staken van wal. (Bontekoe, 1989, blz. 46) De schipper kijkt naar zichzelf en naar de inboorlingen vanuit een dubbel perspectief - zowel vanuit het perspectief van de ik als vanuit het perspectief van de ander. Zo is Bontekoe de baas en de knecht maar tegelijkertijd is hij niet de baas en niet de knecht, hij staat aan de grens. Deze grenservaring wordt ook overgebracht in de scène van het zingen, en niet toevallig in de eerste en in de laatste zin van deze omschrijving: Daar zat ik, als een schaap tussen twee wolven en stierf duizend doden van angst. God weet hoe het me te moede was. Voeren toen voor de stroom weg, (want er stond een harde stroom). Toen we ongeveer halverwege de boot waren, begonnen ze te tieren en tegen elkaar te kakelen; het had er alle schijn van dat ze van plan waren mij om te brengen. Toen ik dat zag werd ik zo bang dat het hart me in het lijf omdraaide en ik beefde van angst; daarom wendde ik me tot God en bad Hem om genade en dat Hij mij inzicht wilde geven omtrent wat me in deze toestand te doen stond. En het leek of een inwendige stem tegen me zei dat ik moest gaan zingen, wat ik deed, zo bang als ik was. Ik zong dat het door de bomen en de bosjes schalde, want | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
de rivier was aan beide oevers met hoge bomen begroeid. En toen ze me zo zagen en hoorden zingen, begonnen ze zo hard te lachen, dat ik achter in hun keel kon kijken, zodat het leek alsof ze dachten dat ik geen probleem van hen maakte, maar inwendig was het me heel anders te moede dat zij dachten. (Bontekoe, 1989, blz. 46) Nog in hetzelfde hoofdstuk herkennen de studenten een stereotype van de onderhandelingsgeest van de Nederlander. Zelfs in het aangezicht van de dood wordt nog onderhandeld: Toen vertelde ik Hein Rol en Als het bovengenoemde dubbele perspectief wordt overgebracht, is ook een andere manier van kijken naar dit stereotype mogelijk: misschien wordt er ook | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
onderhandeld om, koste wat het kost, het beeld van de baas staande te houden? Op die manier zijn we beland bij de vraagstukken van de koloniale en postkoloniale literatuur en is weer een stukje theorie in de colleges op zijn plaats. In Het Journaal zijn nog meer scènes die de ontmoeting van de schipbreukelingen met de inheemse bevolking tonen. Ook in de andere scènes wordt meer dan dat getoond. De ander is ook de ander in de ik. Door andere mensen, een andere cultuur te ontmoeten, beginnen de schipbreukelingen met andere ogen naar zichzelf te kijken, wat ertoe leidt dat ze de ander in zichzelf ontmoeten. Dit is ook iets wat met de lezer gebeurt in de ontmoeting met de andere, in de tekst beschreven cultuur. Deze ontmoeting heeft het karakter van een verschuivende beweging en gebeurt, zoals ik hierboven trachtte aan te tonen, op het niveau van de betekenis, op het niveau van het vertellen en op het niveau van het perspectief. De tekst wordt een confrontatieruimte van twee culturen. Deze ‘culturele interactie’ (Beheydt, 2004, blz. 56) waar Poolse studenten met hun culturele achtergronden een belangrijk deel van uitmaken, zorgt voor verruiming en verrijking van het begrip ‘Nederlandse cultuur’. Tijdens deze interactie wordt aan twee culturen gerefereerd, wat vaak in een interpretatie resulteert die niet mogelijk zou zijn zonder intrinsieke kennis van een andere, niet-Nederlandse cultuur (Kalla, 2000, blz. 64). | |||||||||||||||
De Poolse contextDe tegenstrijdigheden in Het Journaal zorgen voor de ambivalentie waarmee het verhaal wordt gelezen. Deze ambivalentie is mijns inziens een van de belangrijkste redenen van de actualiteit van Het Journaal tot op de dag van vandaag. Een andere reden daarvoor is, in het geval van Wrocławse neerlandisten, de Poolse context. Het Journaal van Bontekoe is het eerste in het Pools vertaalde boek uit de Nederlandse literatuur; het werd ruim 200 jaar geleden in Wrocław uitgegeven. Dit werd begin jaren negentig van de vorige eeuw ontdekt door Jerzy Koch (Koch, 1993) die de boekbestanden van de Wrocławse bibliotheken doorzocht op zoek naar materiaal voor zijn onderzoek. Vervolgens organiseerde hij een tentoonstelling Het Nederlandse boek in Poolse vertaling en wijdde hij aan deze vondst, zijn geschiedenis en zijn Poolse uitgever drie bijdragen (Koch, 1997, 2002, 2003). De ontdekking beïnvloedde en stimuleerde de belangstelling van zijn studenten, wat onder andere resulteerde in scripties over Bontekoe. Heel recentelijk, in juni 2006, is een scriptie verdedigd met de tekst van Het Journaal als onderwerp. Deze scriptie vergelijkt de oorspronkelijke tekst van Het Journaal van Bontekoe met De scheepsjongens van Bontekoe door Johan Fabricius. Deze vergelijking werd geplaatst in het kader van kinder- en jeugdliteratuur. De auteur | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
beëindigde haar scriptie als volgt: ‘De uitgave van Bontekoe's verslag veroorzaakte een soort domino-effect, dat niet alleen andere landen, maar ook andere tijden bereikte. De scheepsjongens was een soort wending, maar tegelijk gaf dit boek een duw aan het hele verhaal. De fictie en de werkelijkheid hebben zich vermengd en er ontstond een krachtige vertelling, die onophoudelijk bekoort en fascineert. De reis van Bontekoe en zijn scheepsjongens zal nog zeker een lange tijd duren.’ (Hnat, 2006, blz. 108) In de Ossolineum-bibliotheek in Wrocław bevindt zich een exemplaar van de Poolse uitgave uit 1805. In dit boek met verschillende reisbeschrijvingen zijn fragmenten van Het Journaal te vinden waarin de eerste reis naar Oost-Indië uit 1618-1619 wordt beschreven. Het is een vertaling uit de hier reeds genoemde Duitse editie van een verzameling reisbeschrijvingen. In de Poolse titel van de verzameling is ook te lezen dat de opgenomen verhalen ‘voor het vermaak en verlichting van de jeugd’Ga naar voetnoot4. zijn bijeengebracht. In de Poolse context functioneerde het verhaal dus al vanaf het begin als jeugdliteratuur. Verschillende bewerkingen van het relaas van Bontekoe, ook in andere landen en in andere tijden, en de belangstelling van onderzoekers die niet ophoudt en tevens niet ruimteof tijdgebonden is, zijn ook een soort herhaling, waarbij, net zoals in het woord her-haling, de tijd onlosmakelijk met de ruimte is verbonden. Een volgende herhaling in deze zin was een tentoonstelling 200 jaar Nederlands boek in Poolse taal: Wrocław 1805-2005 die door het Centrum voor Cultuur van de Lage Landen in Wrocław in de bibliotheek van de afdeling Nederlands werd georganiseerd. Met de plaatsing van dit kleine boekje in het midden van de tentoonstelling werd Bontekoe uit Wrocław 1805 ineens Bontekoe in Wrocław 2005. Ook door deze her-haling is tijd ruimte geworden. | |||||||||||||||
ConclusieVanuit het standpunt van extramurale docent is Het Journaal van Bontekoe een geschikte tekst waar verschillende soorten colleges bij gebaat kunnen zijn. Het Journaal bezit alle kenmerken van een tekst waarin de Nederlandse culturele eigenheid zich volgens Van der Vorm manifesteert: het is niet alleen een egodocument dat ‘een sfeer van authenticiteit ademt’ (Boers, 2002, blz. 55) en tot de koloniale literatuur behoort, en een reisverhaal dat als zodanig tot de jeugdli- | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
teratuur werd gerekend, maar het is ook een basis geweest voor representaties van de jeugdliteratuur sensu stricto. Het is een representatie van de reisteksten uit de zeventiende eeuw die door de eeuwen heen tot op de dag van vandaag inspiratiebron en stof was voor bewerkingen. Een van deze bewerkingen, de roman De scheepsjongens van Bontekoe door Fabricius, is een vertegenwoordiger van de jeugdliteratuur en kan als zodanig het verschijnsel jeugdliteratuur illustreren. Met Het Journaal van Bontekoe als voorbeeld kunnen canonkwesties en receptievraagstukken verklaard worden. Het Journaal is ook een bron van kennis over de VOC die door de lectuur van deze tekst heel praktisch vergaard kan worden en eventueel aangevuld kan worden door verschillende contexten. Behalve de bovengenoemde kwaliteiten van Het Journaal mag men de tekst zelf niet over het hoofd zien. De tekst van Het Journaal en zijn varianten en/of bewerkingen bieden niet alleen rijke stof voor verschillende soorten taalcolleges. Het lezen van deze tekst door een extramurale neerlandicus kan als ontmoeting van twee culturen beschouwd worden. Tijdens het lezen wordt een derde ruimte gecreëerd die als hybride ruimte omschreven kan worden waarin de confrontatie van de ik en de ander en de constatering van de ander in de ik mogelijk worden. Dit gebeurt aan de grens van de ontmoeting en heeft het karakter van een verschuivende beweging. In deze beweging wordt de ambivalentie van deze tekst zichtbaar die van zijn kant verschillende interpretaties niet uitsluit maar juist toelaat. De manier van kijken vanuit eigen culturele eigenheid naar de tekst waar zich de Nederlandse culturele eigenheid manifesteert zorgt voor verrijking en verruiming van het begrip ‘Nederlandse cultuur’ waarbij de kracht van de literatuur in zijn volheid tot uiting komt. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
|
|