Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 21
(2007)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Het spannende traject van een vliegende badmat; of multiculturaliteit in de jeugdliteratuur
| |
[pagina 10]
| |
hierdoor fenomenen zoals eurocentrisme en racisme aan de kaak. De jeugdliteratuur en de jeugdliteraire kritiek die zich aan dit denkkader oriënteren, nemen in het debat over multiculturaliteit in onze samenleving een positie in die pleit voor dialoog, integratie, tolerantie en op een redelijke manier bereikte consensus. Vanuit de overtuiging dat alle mensen universeel gelijkwaardig zijn, en over dezelfde rechten en plichten beschikken, wordt het in de visie van het ‘gelijkheidsdenken’ mogelijk om de maatschappij op een rechtvaardige en democratische manier te organiseren. Het behoud van het unieke ‘anders-zijn’ van elke cultuur is vanuit deze opvatting minder cruciaal dan het bereiken van dialoog, van een voor iedereen aanvaardbaar samenleven in respect en verdraagzaamheid. Dat is anders in het verschildenken dat een tweede houding kenmerkt en dat pleit voor de radicale erkenning van het anders-zijn van culturele minderheden als de enige manier om hun teloorgang en assimilatie in de dominante maatschappelijke cultuurvorm te verhinderen: (...) de primordiale eis voor erkenning in multiculturele contexten bestaat erin dat iemands cultuur en iemands culturele identiteit als zodanig worden erkend. [mijn nadruk, KV]Ga naar voetnoot2. De cultuurtheoreticus Charles Taylor maakt in volgend citaat duidelijk welke implicaties deze stromingen hebben voor de houding tegenover het cultureel andere. In de politiek van de gelijkheid wordt datgene wat gevalideerd wordt, geacht universeel hetzelfde te zijn, een identieke korf van rechten en onaanraakbare principes; in de politiek van het verschil worden we gevraagd om de unieke identiteit van een bepaald individu of een bepaalde groep te erkennen, datgene wat hen van alle anderen onderscheidt.Ga naar voetnoot3. In hedendaagse jeugdboeken blijken beide denkkaders een invloed uit te oefenen op de representatie van en de omgang met het cultureel andere in verha- | |
[pagina 11]
| |
len. Deze modellen zijn ook in verscheidene vermommingen en op verschillende tekstuele niveaus terug te vinden in de bijdragen in dit nummer van Literatuur zonder leeftijd. Vanuit diverse literatuurwetenschappelijke, antropologische, historische, (literatuur)pedagogische en sociologische invalshoeken tonen de auteurs de rijkdom aan die ontmoeting tussen culturen met zich mee kan brengen. Ze breken een lans voor de respectvolle behandeling en goed doordachte handhaving van cultureel anders-zijn in literaire teksten. De bijdragen - evenals de omkaderende discussies op de studiedag - schuwen evenmin een gefundeerde kritiek op clichématige voorstellingen van bijvoorbeeld interculturele vriendschappen, van exotistische en eurocentrische denkpatronen. | |
Koloniale pedagogiek: wanneer het jonge volkje het zwarte volkje ontmoetDe oorsprong van frequent schrijven over culturele diversiteit in de westerse jeugdliteratuur ligt onmiskenbaar in de koloniale periode: antropologen, missionarissen of wetenschappers laten het ‘jonge volkje’ in het koloniale moederland kennis maken met de leefomstandigheden en eigenschappen van het ‘zwarte (of anderskleurige) volkje’ in het gekoloniseerde gebied. Omdat deze kennismaking plaatsheeft in een kinderboek, wordt een bijzonder interessant patroon zichtbaar. Tussen de manieren waarop het concept van de kind-lezer en de representatie van de cultureel andere wordt gevormd, zijn belangrijke overeenkomsten. Beide figuren zijn verschijningsvormen van de ‘ander’ in de constructie van een volwassen en westers ‘zelf’ in een discours dat uit de Verlichting stamt. Een eurocentrisch georiënteerd vooruitgangsdenken brengt het stadium van maturiteit in verband met westerse superioriteit. Zowel het kind als de cultureel andere komen in deze optiek onder aan de hiërarchie, waardoor ‘koloniale pedagogie’ of ‘Kolonialpädagogik’ (een bijzonder toepasselijk begrip van de Duits-joodse cultuurfilosoof Walter Benjamin) en imperialisme legitieme praktijken worden. Twee bijdragen maken vanuit het perspectief van culturele studies, postcolonial studies en de historische studie van kinder- en jeugdliteratuurtheorie attent op de gevolgen van deze associaties tussen het kind en de cultureel andere. De tekst van Francesca Blockeel (Lessius Hogeschool Antwerpen) richt de blik op de omgang met cultureel anders-zijn in de jeugdliteratuur van het Portugese koloniale verleden. De tekst fundeert met een belangrijke historische kadering de analyse in de tijdsgeest van het koloniale denken. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan een anachronistische veroordelende houding. In plaats daarvan worden beeldvormingspraktijken en modellen van interactie zichtbaar die ook heden ten dage nog voorkomen. Uit Blockeels analyse blijkt de hardnekkigheid van een exotistische beeldvorming over Afrika in de Portugese cultuur, literatuur en jeugdliteratuur. Kenmerkend blijken een lange traditie van heroïsch natio- | |
[pagina 12]
| |
nalisme in de koloniale grootmacht Portugal, pogingen om via fabels aan de censuur van het dictatoriale regime van voor de Anjerrevolutie te ontsnappen, en een betekenisvol stilzwijgen over de relaties van dit rijk met Afrika dat met uitzondering van enkele werken tot de dag van vandaag verder duurt. | |
Literatuur als plaats van interculturele verrijking en ontmoetingVier bijdragen verkennen de eigenheid van literatuur als een medium om kennis van andere culturen over te brengen en zo ervaringen van uitwisseling tussen het ‘eigen’ en het ‘ander’ mogelijk te maken. Een belangrijk uitgangspunt is hier de (retorische) vraag: ontsnapt literatuur met een multiculturele thematiek aan de starheid van maatschappelijke modellen en vertogen; en met welke middelen? Met andere woorden: wat kan een verhaal wat een maatschappelijk vijfjarenplan of een ministeriële beleidsnota niet kan? Als vakmensen in ‘literatuur zonder leeftijd’ zijn we van deze bijzondere mogelijkheid van literatuur hoogst waarschijnlijk intuïtief diep overtuigd, maar het is niet gemakkelijk om deze opvatting die ons onderzoek drijft, in een wetenschappelijke argumentatie te vatten. Deze inleidende reflecties geven twee denksporen mee, die achtereenvolgens ingaan op een bijzondere capaciteit van literatuur in het algemeen, en vervolgens van jeugdliteratuur in het bijzonder, om een interculturele, verrijkende, wederzijds veranderende ontmoeting mogelijk te maken. Vervolgens wordt aangeduid op welke manier drie bijdragen deze stelling uitbouwen en onderschrijven. De jeugdliteratuurtheoretici Bettina Hurrelmann en Karin Richter brengen dit potentieel in verband met de capaciteit van literatuur, om het vreemde vertrouwd en in een omgekeerde beweging het vertrouwde vreemd te maken: ‘Immers wordt de literatuur als zodanig de universele capaciteit toegeschreven, het vreemde van dichterbij te laten ervaren, het vreemde begrijpelijk te maken - maar ook het vreemde te bewaren, doordat ze datgene, wat de lezer bevreemdt, communiceerbaar maakt en taal verleent aan het bevreemdende, dat tegelijk ook steeds het uitgeslotene, niet toegelatene “vreemde in het eigene” is.’Ga naar voetnoot4. Hurrelmann en Richter gaan nog een stapje verder, en geven een bijzonder voorrecht aan kinder- en jeugdliteratuur. Omdat deze in haar basisstructuur een medium van contact en uitwisseling tussen kinderen en volwassenen, tussen de | |
[pagina 13]
| |
kindercultuur en de volwassenencultuur is, schrijven ze specifiek deze literaire teksten de voorbestemming toe om interculturele ontmoetingen in scène te zetten, in een verhaal te gieten.Ga naar voetnoot5. De bijdragen van Irena Barbara Kalla (Universiteit van Wrocław), Josien Lalleman (Universiteit Leiden), Marianne Hermans (Cubiss, Tilburg) en Sandra Van Voorst (Rijksuniversiteit Groningen) situeren in hun corpus de mogelijkheid van een dergelijke interculturele passage elk op een verschillend tekstueel niveau. Vanuit de praktijk van colleges Nederlands extra muros schrijft Kalla aan de analyse van vertalingen en bewerkingen een potentieel toe om het begrip ‘Nederlandse cultuur’ te verrijken en te verruimen vanuit het perspectief van een extra muros culturele eigenheid. De lectuurervaring creëert een derde, hybride ruimte waar de rigide tegenstelling tussen het ‘eigen’ en het ‘ander’ poreus wordt en recht wordt gedaan aan de ambivalente (wrijvings)kracht van literatuur. De nauwgezette, syntactische analyse van Lalleman is een gedurfde benadering die de literatuurwetenschappelijke context van deze bundeling essays verrijkt met een aantal tastbare handgrepen om literatuur van lectuur te onderscheiden. Zowel fragmenten uit triviaallectuur als uit teksten met een hoge literariteit worden aangeboden aan studenten ter aanscherping van het taalgevoel: het aankweken van literaire smaak door deze vergelijkende aanpak wordt tegelijk gezien als een mogelijkheid van culturele uitwisseling. Naast het niveau van de communicatie tussen intra-muros zender en extra-muros ontvanger, en naast de aandacht voor syntaxis en metaforiek in de Nederlandse literaire taal exploreert Marianne Hermans in een kritische beeldvormingsstudie de wegen en valkuilen van interculturele vriendschap en liefde in hedendaagse kinder- en jeugdboeken over de multiculturele Nederlandse samenleving. Zij maakt duidelijk dat de keuze voor een beschrijving van een vriendschap tussen twee jongeren uit verschillende culturen geen garantie is voor een interculturele jeugdroman, en legt de vinger op een aantal terugkerende clichés in de beeldvorming over zowel de migrantencultuur als de Nederlandse maatschappij. Er blijkt eveneens nog veel ontwikkelingsruimte voor jeugdliteratuur die direct in het Nederlands wordt geschreven door auteurs van niet-westerse afkomst. Een exploratie van deze allochtone jeugdliteratuur in het Nederlandse literaire veld vormt het objectief van de bijdrage van Sandra van Voorst. Het beperkte corpus, het geringe aantal publicaties per auteur, de kleinschalige uitgeverijen waar deze werken vaak werden uitgegeven, de expliciete positionering van allochtone jeugdliteratuur op de markt en in de kritiek als ‘multicultureel’ of ‘exotisch’ en slechts in tweede rang ‘literair’, duiden aan dat meer emancipatie van deze groep auteurs - zoals toe- | |
[pagina 14]
| |
nemend het geval is in de literatuur voor volwassenen - een noodzakelijke voorwaarde is om als auteur zelf stem te verlenen aan het ‘eigen anders-zijn’. | |
Als interculturaliteit literaire ervaring wordtMarita de Sterck (auteur en antropoloog, en onder meer docent Bibliotheekschool Gent) levert een bijdrage waarin object van onderzoek en vorm een grote eenheid bereiken. Interculturaliteit wordt hier literaire ervaring, het ‘eigen’ wordt het ‘ander’ en plots herkennen we het andere zo sterk in onszelf, of we het nu omarmen of ervan weglopen. Een haast incantatorische schrijf- en vertelstijl neemt ons mee naar het project waaraan literair auteur en cultureel antropoloog De Sterck met expertise en passie verderwerkt: een verzameling ‘groeiverhalen’ uit de hele wereld, een rijke schat aan wetenschappelijke informatie en sensitief-sensuele ervaring hoe mensen van ver weg en lang geleden, van altijd en overal de overgang van het stadium van meisje tot vrouw vertellen, verbeelden, uit-dansen, in scène zetten. Van bijzondere relevantie voor het wetenschappelijke denken over literatuur in andere culturen en in andere culturele vormen (oraliteit, danscultuur, lichaamssculptuur) zijn de methodologische reflecties waaraan De Sterck de antropologische onderneming van het op schrift stellen onderwerpt. Een complexe wisselwerking krijgt vorm in de verhouding tussen het representerende subject en het gerepresenteerd object: de vertegenwoordiger van de dominante cultuur en die van de culturele minderheid. Kunnen zulke teksten, geschreven door volwassenen binnen de westerse maatschappij, anders dan opnieuw haar ‘ander’ te scheppen? Hoe vermijdt de onderzoeker een dominante houding van assimilatie, hoe kan de culturele rijkdom op schrift worden gesteld zonder in zijn groei te worden beknot, in zijn eindeloze weefsel te worden vastgelegd op een beperkt aantal patronen? De eigenschappen en functies van kinder- en jeugdliteratuur en de sociohistorisch verankerde beeldvorming over het cultureel andere maken de exploratie van multiculturaliteit in literaire teksten voor een jong doelpubliek tot een spannende onderneming met onverwachte ontdekkingen, noodlandingen en glijvluchten. Opnieuw in de formulering van Bettina Hurrelmann en Karin Richter worden deze teksten op organische wijze beschreven als ‘de plaats van een stofwisseling met meerdere kanalen tussen de volwassenen- en de kindercultuur - niet in de laatste plaats een speelplaats waar kinderen wrijving kunnen ervaren met de volwassenencultuur’ (Hurrelmann en Richter, blz. 8), ‘wo die Kinder sich an der Erwachsenenkultur reiben’. Taal blijkt het krullige, weerbarstige en eigenzinnige medium bij uitstek om deze ervaring waar te maken in teksten. Het vehikel van de taal schept zowel mogelijkheden als weerhaken. Misschien is een krullige, weerbarstige en niet minder eigenzinnige badmat wel zo'n vehikel voor | |
[pagina 15]
| |
ontmoetingen, zo'n plaats waar wrijving kan opgewekt, en op creatieve en niet in het minst talige wijze kan uitgespeeld worden. Ik verwijs met dit beeld van de badmat naar een van de hoofdpersonages in een van de literair sterke en oprecht interculturele kinderboeken van het laatste jaar, Karlijn Stoffels' Foead en de vliegende badmat, dat de Jenny Smelik/IBBY-prijs won en in dit themanummer eveneens aan bod komt. Geweven in een verrassend patroon, betoverd door de magische tranen van een meisje uit duizend en één nacht, en met lichtvoetige sierlijkheid verbindt deze badmat in vogelvlucht kinderen, verhalen, en ja ook wel onderzoekers, van uiteenlopende culturele en sociale achtergrond en van verschillende werelddelen met elkaar. We nodigen u hierbij uit tot een badmatvlucht door culturen, verhalen en talen heen. |
|