Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 19
(2005)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||||||||
En famille
| |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
waardige vormen van cultuurproductie die op zichzelf een studie meer dan waard zijn. Een andere, opmerkelijke, overeenkomst (en hier vinden we het raakpunt van beide verschijnselen en dus ook disciplines), is de sterke internationale oriëntatie. Bij vertaling volgt dat natuurlijk automatisch uit het object. Bij de kinder- en jeugdliteratuur mag dat een kenmerkende eigenschap heten die nadere inspectie vraagt. Vertaling komt dan automatisch in beeld (zie O'Sullivan, 2000 en Tabbert, 2002). In dit artikel wil ik met een vertaalwetenschappelijke blik de positie van vertaling bekijken binnen het veld van kinder- en jeugdliteratuur en een paar stellingen exploreren over de specificiteit van die positie ten opzichte van de positie van vertaalde en oorspronkelijke literatuur in het Nederlandse taalgebied in het algemeen: over de grotere assimilatie van vertaling in het systeem, over de grotere hoeveelheid hervertalingen van klassiekers en over de veelvormigheid van het verschijnsel vertaling op zich. | |||||||||||||
De cijfersDie blik zal zich dan eerst moeten richten op het aandeel vertalingen in de productie van kinder- en jeugdboeken in Nederland. Cijfers daarover moeten van diverse kanten bij elkaar worden geplukt en zijn niet altijd makkelijk met elkaar te vergelijken. In het artikel ‘Vertalen’ in het Lexicon van de jeugdliteratuur lezen we dat ‘meer dan de helft van de boeken die jaarlijks voor kinderen en jongeren verschijnen, is vertaald’ (De Zanger, 1983, blz. 1)Ga naar voetnoot1.. Een bron geeft De Zanger niet voor zijn uitspraak, die dus niet op betrouwbaarheid beoordeeld kan worden, maar hij lijkt wel erg aan de hoge kant te zitten, wanneer je zijn schatting plaatst naast de cijfers uit een onderzoek naar vertaling en boekproductie over het jaar 1990 (Heilbron, 1995). Voor de rubriek kinderboekenGa naar voetnoot2. komt Heilbron over het jaar 1990 tot een verhouding van 59% oorspronkelijke en 41% vertaalde boeken, op een totaal van 1428 boeken. (Het totaal aantal uitgebrachte boeken dat jaar bedroeg 13691. De rubriek ‘kinderboeken’ beslaat daarvan dus 10,4% en is daarmee de op twee na grootste rubriekGa naar voetnoot3.). | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Het aandeel vertaling is dus substantieel,
al weten we niet precies hoe de verhouding is binnen subcategorieën, zodat het beeld niet erg genuanceerd is. Wel kunnen we een vergelijking maken met het aandeel vertaling in de algehele Nederlandse boekproductie. Dat ligt aanmerkelijk lager: zo rond de 24 procent. Voor de rubriek proza liggen de verhoudingen aanzienlijk anders: 35,5% oorspronkelijk tegenover 64,5% vertaaldGa naar voetnoot4.. Interessant is natuurlijk de vraag hoe deze verhoudingen zich historisch ontwikkeld hebben. Eigen onderzoekGa naar voetnoot5. probeert die ontwikkelingen in beeld te krijgen aan de hand van de rubriek ‘kinderboeken’ in Brinkman's Cumulatieve Catalogus. De resultaten van dat onderzoek laten zich slecht vergelijken met die van Heilbron, omdat Brinkman andere criteria aanlegt dan de Stichting Speurwerk. Wie echter de historische ontwikkeling binnen (en voor) de twintigste eeuw in beeld wil brengen kan beter bij Brinkman te rade gaan, omdat die de gehele periode omvat en dus wel vergelijkbare resultaten kan opleveren. De (voorlopige) resultaten zijn als volgt: in de periode 1931-1935 is 88,2% van het totaal aantal kinderboeken oorspronkelijk werk en 11,8% vertaald; in de periode 1951-1955 is de verhouding: 84,9% oorspronkelijk tegenover 15,1% vertaald. Deze aantallen liggen aanzienlijk lager dan die van Heilbron, maar daar kunnen we vooralsnog dus weinig conclusies aan verbinden. Een uitsplitsing naar de belangrijkste brontalen levert het volgende beeld op. Voor de periode 1931-35 is de verdeling gemiddeld: Engels 43,2%, Duits 39,4% | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
en Frans en Deens ieder 5,1% (op een totaal van 236 titels). Voor de periode 1951-1955 geldt de verhouding: Engels 54%, Duits 21,1%, Frans 8,7% en Deens 4,7%. Het aandeel Engels neemt dus aanzienlijk toe, het aandeel Frans enigszins en het aandeel Duits is bijna gehalveerd. Heilbron geeft voor 1990 voor de rubriek kinderboeken de volgende verdeling tussen de belangrijkste talen van herkomst: 38,1% uit het Frans, 14,8% uit het Engels en 12,0% uit het Duits. Het percentage voor Frans bij Heilbron is onverklaarbaar hoog - althans, onverklaarbaar zonder nadere analyse van de verschillende rubrieken, waar er een onder zou kunnen zijn die het grootste deel van de vertalingen uit het Frans voor zijn rekening zou nemen. Heilbron geeft die analyse niet. Het aandeel Frans is hier in elk geval veel hoger dan in de gehele vertaalde boekproductie, waarin het ligt op 8,2%, tegenover 64,8% voor het Engels en 16,6 voor het Duits. Voorzichtig zouden we uit al deze cijfers misschien de conclusie kunnen trekken dat wat betreft het aantal uitgebrachte boeken (wat natuurlijk nog niets zegt over oplagen en verkoopcijfers) het verschijnsel jeugdliteratuur in Nederland niet zo heel marginaal en perifeer is en dat het aandeel vertaling hoger ligt dan het gemiddelde, wat op een relatief hoge internationale oriëntatie wijst, maar lager dan bij een rubriek als proza voor volwassenen. | |||||||||||||
AssimilatieMaar niet alleen de kwantitatieve gegevens zeggen iets over de positie van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur in het veld als geheel. Ook vanuit andere perspectieven kunnen onderscheidingen ontwaard worden die het beeld reliëf geven. Een eigenschap die het veld van de vertaalde kinder- en jeugdliteratuur zeker onderscheidt van het veld van volwassenenliteratuur is de mate waarin het verschijnsel vertaling in het systeem is geassimileerd, als een integraal en volwaardig onderdeel daarvan wordt beschouwd. Dit geldt zowel voor de productie, als voor de distributie en de receptie van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur. Om te beginnen met de distributie: het zijn het veelal dezelfde uitgeverijen die oorspronkelijke en vertaalde kinder- en jeugdliteratuur uitgeven, al is dat ook een kenmerk van het literaire veld als geheel. Op het niveau van de receptie is de onderscheiding wel duidelijk. Wie de LiteRom en de JeugdLiteRom naast elkaar legt zal zien dat in de jeugdversie besprekingen over vertaalde auteurs en boeken zonder enig onderscheid naast die over oorspronkelijke auteurs en boeken zijn opgenomen. Wie onderzoek wil doen naar de receptie van een buitenlandse auteur voor volwassenenliteratuur kan bij de LiteRom slecht terecht, wie de receptie van jeugdliteratuur van buitenlandse afkomst wil onderzoeken, heeft met de JeugdLiteRom wel de beschikking over een betrouw- | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
baar corpus. In de boekbesprekingen zelf in (vooral) dagbladen is er ook een verschil tussen beide literaire domeinen. Over het algemeen is er onder recensenten van volwassenenliteratuur een differentiatie naar taalgebied en soms zelfs periode. Er zijn afzonderlijke recensenten voor Nederlandse en Vlaamse literatuur en voor literatuur van buitenlandse herkomst. Bij kinder- en jeugdliteratuur is dat niet, of althans veel minder, het geval. Oorspronkelijke en vertaalde werken worden in dezelfde rubriek en door dezelfde recensent besproken. Vertaling is overigens zelden een thema in die besprekingen. Ook in de vele boeken die de weerslag vormen van de ervaringen van niet per se professionele lezers is het onderscheid tussen vertaalde en oorspronkelijke kinder- en jeugdliteratuur amper relevant. In Wonderland, de catalogus van de grote overzichtstentoonstelling van de collectie kinderboeken van de Koninklijke Bibliotheek (Van Delft et. al [red.], 2002) is evenzeer aandacht voor de vele vertaalde klassiekers uit de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Hetzelfde geldt voor de verzamelingen egodocumenten die op dit gebied regelmatig verschijnen, zoals bijvoorbeeld de beide bundels Dàt was nog eens lezen!, waarin auteurs van uitgeverij Querido verslag doen van de leeservaringen uit hun jeugd (Van Beek et al., 1982, Belcampo et. al., 1987). Die leeservaringen betreffen even vaak vertaalde boeken als oorspronkelijke Nederlandstalige boeken. Voor de meer academische vormen van receptie geldt iets soortgelijks. In Ghesquiere's standaardwerk (2000/7e druk) is ruime aandacht voor de vertaler van kinder- en jeugdliteratuur als een van de volwassen bemiddelaars in het communicatieproces. In de geschiedschrijving van de Nederlandstalige kinderen jeugdliteratuur is vertaling niet weg te denken. Zowel in grote overzichtswerken als De hele Bibelebontse berg (Bekkering et al. [red.], 1989) als in op specifieke perioden gerichte geschiedenissen als Lust en leering (Buijnsters & Buijnsters-Smets, 2001) wordt vertaling behandeld als integraal onderdeel van die geschiedenis. In het Nederlandstalige lexicon op het gebied van de volwassenenliteratuur sluit het begrip ‘Nederlandstalig’ vertaling in het Nederlands uit. Het Nederlandstalige Lexicon van de jeugdliteratuur is echter voor een substantieel deel gevuld met overzichtsartikelen over buitenlandse schrijvers, van Jonathan Swift tot J.K. Rowling. Het gaat daarbij niet alleen om auteurs van klassieke werken, maar ook om contemporaine schrijvers. Voor afzonderlijke vertalers van kinderen jeugdliteratuur is overigens geen aandacht, ook als de rol van vertaler gecombineerd wordt met die van auteur. Hiermee zijn we aanbeland bij het derde aspect: dat van de productie en dus ook de tekstproducenten. De gecombineerde rol van vertaler en auteur komen | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
we in het domein van de kinder- en jeugdliteratuur veel vaker tegen dan in de volwassenenliteratuur, althans wat betreft het proza. Het veld van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur is in dit opzicht beter te vergelijken met het veld van vertaalde poëzie, waarin de rollen van dichter en poëzievertaler ook vaak gecombineerd worden en het vertalen door dichters vaak als gelijkwaardig aan het maken van oorspronkelijk werk wordt gezien. De vraag is natuurlijk hoe dat komt. Is het een gebrek aan professionalisering, dat te maken heeft met de veronderstelde marginaliteit, of ligt het eerder aan de verwantschap tussen schrijven en vertalen, die dan voor deze genres groter zou zijn? En zou dat dan te maken hebben met de specifieke vormen van vertaling die in de velden van kinder- en jeugdliteratuur en van poëzie voorkomen? Ik kom daar later op terug. Het verschijnsel van het samengaan van de rol van vertaler en auteur zien we door de hele geschiedenis heen: hedendaagse voorbeelden zijn Imme Dros en Ed. Franck, bekende twintigste-eeuwse voorbeelden zijn Pieter de Zeeuw J.Gzn. en Hans Peter van den Aardweg (vooral bij boeken die onder het alias - hij had er vele - Henri van Hoorn verschenen) en uit de negentiende eeuw is natuurlijk J.J.A. Gouverneur het bekendste voorbeeld. Een analyse van de titels en van de zelfdeclaraties (de manier waarop paratekstueel wordt aangegeven in het boek zelf tot wat voor genre het behoort) van de werken van De Zeeuw geeft aan op wat voor wijze oorspronkelijk werk en vertaald werk tot elkaar in verhouding staan. De Zeeuw was een exponent van de periode van de verzuiling (hij behoort tot de canon van de Gereformeerde kinder- en jeugdliteratuur - nog steeds: veelvan zijn oorspronkelijke werk wordt sinds de jaren tachtig opnieuw uitgegeven door de christelijke uitgeverij De Banier) en van de pedagogisch-ethische benadering van het schrijven voor de jeugd. Hij schreef voornamelijk historische verhalen: veel daarvan gaan over de reformatie of over het leven van protestantse kopstukken als Bunyan, Calvijn, Zwingli en Tyndall en helden uit de vaderlandse geschiedenis. De Zeeuw was ook de grondlegger van de serie ‘Oud Goud’ van uitgeverij Van Goor, waarin een groot aantal door hem geschreven versies van klassiekers uit de kinder- en jeugdliteratuur verscheen. | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Voor zijn historische romans documenteerde De Zeeuw zich bij andere auteurs, zowel uit het domein van de literatuur als dat van de geschiedschrijving. Soms is de bron van de documentatie niet te achterhalen, soms zijn zijn boeken terug te voeren op meerdere bronnen, maar even vaak gaat zijn werk terug op één andere bron. Tromp gaat zover te stellen dat ‘De Zeeuw (...) zijn verhalen meestal niet zelf [bedacht]’ (Tromp, 1991, blz. 2). De laatste categorie boeken onderscheidt zich qua vorm van tekstbewerking niet wezenlijk van de boeken die De Zeeuw publiceerde in de serie ‘Oud Goud’. Deze boeken dragen zelfdeclaraties als ‘verteld door’, ‘naverteld door’, ‘opnieuw verteld door’ en ‘bewerkt door’ en veel ervan werden aanvankelijk onder zijn eigen naam uitgebracht. De hut van Oom Tom, Don Quichotte: de avonturen van den dolenden ridder, De avonturen van Pinokkio. Pas in latere uitgaven worden ook de oorspronkelijke auteurs vermeld. Er bestaan in het werk van De Zeeuw dus vloeiende grenzen tussen de verschillende soorten bewerkingsoperaties die hij tijdens het schrijven toepaste, waarmee ook de grenzen tussen wat je ‘oorspronkelijk’ en ‘vertaling’ kunt noemen vaag zijn. De Zeeuw mag daardoor representatief genoemd worden voor een vorm van vertalende omgang met teksten die eigen is aan het verschijnsel kinder- en jeugdliteratuur. | |||||||||||||
Vertaling: een breed begripHiermee in verband staat een andere specifieke eigenschap die het veld van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur onderscheidt van dat van de vertaalde volwassenenliteratuur: een grotere tolerantie voor vormen van vertaling die normaal gesproken niet geassocieerd worden met de term ‘vertaling’ - in de woorden van Zohar Shavit: een grotere reikwijdte van ‘permissable manipulation’ (Shavit, 1986, blz. 113). Volgens haar kan de vertaler van kinder- en jeugdliteratuur ‘permit himself great liberties regarding the text, as a result of the peripheral position of children's literature within the literary polysystem. That is, the translator is permitted to manipulate the text in various ways by changing, enlarging, or abridging it or by deleting or adding to it.’ (ibid., blz. 112). Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat deze verklaring het hele verhaal geeft. Een van de argumenten achter de redenering dat het hier om perifere normen gaat, is dat het hier vormen van tekstmanipulatie betreft die ook ooit aanvaardbaar waren in het systeem van vertaalde volwassenenliteratuur, maar waarvoor dat nu niet meer geldtGa naar voetnoot6.. Er gelden hier twee nuances. Ten eerste geldt de grotere | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
vrijheid tot ingrijpen in de tekstwereld (weglaten en toevoegen) van de vertaler niet voor vertalingen van werken waarop auteursrechten gelden en ten tweede bestaat er binnen de kinder- en jeugdliteratuur een grotere differentiatie aan doelgroepen, die een grotere variatie aan normen met zich meebrengt. Het cruciale verschil tussen vertaalde kinder- en jeugdliteratuur en vertaalde volwassenenliteratuur zit hem, denk ik, niet zozeer in de veronderstelde speelruimte voor de vertaler, maar eerder in het feit dat er bij de vertaling van kinder- en jeugdliteratuur veel meer variatie bestaat in de vormen van vertaling die aanvaardbaar worden geacht. Het Utrechts onderzoek naar de vertaling van kinder- en jeugdliteratuur in de twintigste eeuw in Nederland behelst ook een bibliografische inventarisatie en inhoudelijke analyse van vertalingen van een zestal werken uit de internationale canon van kinder- en jeugdliteratuur: Sans famille van Hector Malot, Le tour du monde en 80 jours van Jules Verne, Oliver Twist van Charles Dickens, Gulliver's Travels van Jonathan Swift, Winnetou, der rote Gentleman van Karl May en El ingenioso hidalgo Don Quixote de la Mancha van Cervantes. Bij het maken van de bibliografieën bleek het zinvol te zijn om de verschillende doelteksten onder te verdelen in de volgende categorieën: integrale rechtstreekse vertalingen, nietintegrale rechtstreekse vertalingen (al is lang niet altijd duidelijk op welke bron deze teruggaan), indirecte vertalingen (die niet rechtstreeks teruggaan op de oorspronkelijke brontekst) en intersemiotische vertalingen (strips veelal, maar ook musical- en toneelbewerkingen). Bij de eerste categorie komt het meest de zelfdeclaratie ‘vertaling’ voor, bij de tweede categorie vinden we een grote variatie aan zelfdeclaraties: naast de al eerder bij de behandeling van De Zeeuw vermelde ‘verteld door’, ‘naverteld door’, ‘opnieuw verteld door’ en ‘bewerkt door’, bijvoorbeeld ook ‘naar het Engels door’. In beide categorieën komt het overigens ook vaak voor dat er geen zelfdeclaratie aanwezig is en de buitenlandse auteursnaam de enige indicatie vormt voor de herkomst van de tekst. De grotere variatie aan zelfdeclaraties wijst op een grotere differentiatie in soorten relaties tussen bron- en doeltekst en daarmee ook op een grotere variatie in soorten tekstbewerkingsoperatiesGa naar voetnoot7.. Maar alle categorieën komen in alle bibliografieën voor, al is wel opvallend dat de categorie niet-integrale vertalingen veruit de grootste is. Van oudsher wordt voor het verschil tussen integrale en nietintegrale rechtstreekse vertalingen vaak het onderscheid tussen ‘vertaling’ en ‘bewerking’ gehanteerd, maar het probleem met die termen is dat ze elkaar | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
wederzijds definiëren en dus moeilijk onderscheiden kunnen wordenGa naar voetnoot8.. De onderscheiding tussen integraal en niet-integraal is in dat opzicht neutraler. De bij het onderzoek betrokken werken zijn goeddeels afkomstig uit wat Ghesquiere (2003, blz. 75-76) de ‘eerste kern’ van klassiekers noemt, afkomstig uit het eind van de negentiende eeuw of daarvoor. Deze overwegingen gelden niet voor de klassiekers uit de ‘tweede kern’, van na de Tweede Wereldoorlog, waartoe werken van auteurs als Astrid Lindgren en Roald Dahl behoren. Van deze werken bestaan alleen integrale vertalingen, die ook voorzien zijn van de zelfdeclaratie ‘vertaling’. Waar de canoniciteit van de eerste kern mede wordt uitgedrukt door het grote aantal vertalingen, wordt die van de tweede kern alleen maar uitgedrukt in de vele herdrukken van die ene vertaling. Het cruciale verschil tussen werken uit de beide kernen is dat voor werken uit de tweede kern nog auteursrechten gelden en voor werken uit de eerste kern niet. | |||||||||||||
Meer hervertalingHiermee komen we op de laatste specifieke eigenschap die het systeem van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur onderscheidt van dat van de vertaalde volwassenenliteratuur die ik hier wil behandelen: de hogere frequentie van het aantal verschillende vertalingen van een klassiek werk. Ook bij klassiekers uit de canon van de volwassenenliteratuur geldt dat er hervertalingen voorkomen, maar lang niet in de mate waarin dat bij kinder- en jeugdliteratuur voorkomt. Kümmerling-Meibauer (1999) onderscheidt twee perspectieven die een rol spelen bij de definitie van een klassieker: een receptiegericht en een literairesthetisch perspectief. Bij het Nachleben van een werk gaat het dan om zaken als populariteit en geografische en temporele verspreiding. Bij het literair-esthetische gaat het om kwaliteit, innovativiteit en representativiteit voor de periode waarin het is uitgekomen. Vertaling is dus een van de criteria waaraan men de status van een klassieker kan aflezen. Van de bovenvermelde zes werken zijn op grond van diverse catalogi en andere bronnenGa naar voetnoot9. bibliografieën gemaakt, waarin interessante patronen te ontdekken zijn, waarvan ik er hier een zal behandelen: het verschil in looptijd van verschillende vertalingen dat een indruk kan geven van de canoniciteit ervan. | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Om te beginnen zijn ze allemaal zeer uitgebreid - ze omvatten (vaak vele) tientallen vertalingenGa naar voetnoot10. in vele soorten (zie hierboven) en wijzen op een constante stroom aan vertalingen, die zijn hoogtepunt vindt in de twintigste eeuw. De stroom bestaat meestal uit een groot aantal kortlopende uitgaven en een kleiner aantal langlopende uitgaven, die elkaar vaak overlappen. Dit patroon beperkt zich overigens tot de categorieën integrale en niet-integrale rechtstreekse vertalingen, onder de overige categorieën treffen we bijna uitsluitend kortlopende uitgaven. In het geval van de vertalingen van Sans famille, bijvoorbeeld, vinden we in beide hoofdcategorieën een aantal sterke sellers, die tot elkaar in een concurrentieverhouding staanGa naar voetnoot11.. Van de zeven integrale vertalingen is vooral de eerste, van Gerard Keller, langdurig in druk gebleven: van 1880 tot 1928 (16 drukken). In 1940 komt bij de Arbeiderspers een vertaling uit van A. Hildebrand, die niet meer dan één druk beleeft. Vervolgens duurt het tot 1982 voor er weer een integrale vertaling verschijnt, van Rosemarie Panis, die in 1999 een derde druk beleeft als Rainbow Pocket. Deze laatste uitgave zal ongetwijfeld zijn uitgegeven in reactie op de uitgave in datzelfde jaar van de vertaling van August Willemsen, die door het persoonlijke prestige van de vertaler veel aandacht krijgt. Op een herdruk als Gouden Lijster, en dus voor het educatieve veld bedoelde uitgave, na zijn hiervan geen nieuwe drukken verschenen. Voor de niet-integrale vertalingen is het beeld gecompliceerder. In deze categorie vinden we een van langstlopende vertalingen in dit onderzoek. In 1919 komt de eerste druk uit van wat aanvankelijk in de zelfdeclaratie heet ‘Nieuwe bewerking voor de jeugd’, maar vanaf de 28e druk in 1952 genoemd wordt ‘geautoriseerde vertaling’ door het echtpaar Bloemink-LugtenGa naar voetnoot12.. In 1998 komt van deze vertaling de 83e druk uit. In geen van de zelfdeclaraties wordt gewag gemaakt van veranderingen aan de tekst van de vertaling, maar het is amper voorstelbaar dat de tekst in tachtig jaar ongewijzigd is gebleven. In die tachtig jaar is er aan concurrentie geen gebrek geweest voor deze versie. In 1935 verschijnt bij de Jeugdboekerij een ‘geheel nieuwe bewerking’ van Henri van Hoorn. Van deze versie verschijnen zo'n vier drukken, de laatste nog in 1962 als Junior star pocket. Van Hoorn is, zoals we hierboven zagen, een geval apart. In deze bibliografie vinden we ook versies van dit boek onder zijn eigen naam H.P. van den Aardweg en onder zijn pseudoniemen Annie van Munching en Annie van | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
Hoorn. Vier jaar na de eerste druk van Van Hoorns bewerking verschijnt bij Van Goor als derde deel in de serie ‘Oud Goud’ de ‘uit het Frans navertelde’ versie van Pieter de Zeeuw J. Gzn. Zijn versie beleeft 33 drukken, waarvan de laatste in 1980 verschijnt. Opvallend daarbij is dat de versie van het vertalersduo Bloemink-Lugten vanaf de 49e druk in 1972 ook bij Van Goor verschijnt. Het gaat te ver om het geval Alleen op de wereld - het is op zich eigenlijk al spectaculair dat alle, meer dan veertig, vertalingen dezelfde titel dragenGa naar voetnoot13. - als representatief te beschouwen voor de vertaalgeschiedenis van kinder- en jeugdklassiekers in Nederland, maar het is wel een geschikte illustratie van een significant gegeven dat ook bij de andere klassiekers valt waar te nemenGa naar voetnoot14.: bij integrale vertalingen is vaker sprake van opeenvolging van vertalingen en bij niet-integrale vertalingen is er veel vaker sprake van overlapping in de looptijd. Deze laatste functioneren dus naast en in relatie tot elkaar, wat schreeuwt om een verklaring en een vergelijking des te interessanter maakt. | |||||||||||||
BesluitEen verklaring zal vast gevonden kunnen worden in het institutionele complex van factoren dat de productie, receptie en distributie van kinder- en jeugdliteratuur stuurt. Dat vertaling daar een rol in speelt lijkt me onweerlegbaar. Wanneer we ons voor nu beperken tot de relatie tussen Van Hoorn en De Zeeuw, dan heeft het er alle schijn van dat zij als representanten van een zuil kunnen worden beschouwd. Bij De Zeeuw lijdt dat geen twijfel - in al zijn werkzaamheden, als schrijver, als vertaler, als schoolmeester, wordt hij gestuurd door ideologische overwegingen. Bij Van Hoorn/Van den Aardweg zou dit nader onderzocht moeten worden, maar een analyse van zijn boekproductie laat zien dat hij tamelijk uitgeverstrouw was. De meeste van zijn jeugdboeken zijn verschenen bij uitgeverij ‘Goede lectuur’. Onderzoek naar klassiekers lijkt me bij uitstek geschikt om die factoren naar boven te halen, omdat deze werken binnen alle ideologische krachtenvelden figureren en dus een indicatie kunnen geven van de specifieke manieren van omgang met cultureel erfgoed waarvan de waarde algemeen erkend wordt. Daar zit ook een temporeel aspect aan: het feit dat het bij klassiekers om zulke lange receptie- en vertaalgeschiedenissen gaat maakt het ook mogelijk om de verschillende tekstbewerkingsoperaties en de verschillen tussen de versies als | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
instrument te gebruiken om de invloed van culturele en sociale veranderingen op het verschijnsel kinder- en jeugdliteratuur in beeld te brengen. Shavit stelt: ‘[T]he rationale for choosing children's literature as an object for research inheres in its status as a catalyst for the discussion of complex questions relating to the study of the history of culture and cultural mechanisms. (...) One might even go so far as to say that no other sphere of cultural studies contends with quite such a vast scope of cultural issues as does children's literature.’ (1994, blz. 6; 12). Dit mag misschien enigszins overspannen klinken, maar een kern van waarheid zit er wel in. De specifieke rol die vertaling speelt in het veld van kinder- en jeugdliteratuur maakt dat de vertaalwetenschappelijke blik een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van het beeld van die ‘cultural issues’ kan leveren. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
|
|