van de vertaler meestal niet dezelfde mogelijkheden biedt. Bovendien valt het Nederlands meestal een stuk langer uit dan het Engels, heel onhandig bij rijmen.
Ik kan me niet herinneren of ik in het begin moeite had met de stijl van Roald Dahl. Bij een nieuwe schrijver moet je er altijd even inkomen, maar je raakt aan iemand gewend, en na een paar boeken ben je er zo vertrouwd mee geraakt dat je niet eens meer weet waar je moeite mee had.
Karakteristiek voor Dahl zijn de grappen en woordspelingen. In het Nederlands kun je heus net zo veel en net zulke leuke grappen en woordspelingen maken als in het Engels, alleen vaak niet op hetzelfde moment. Het is heel erg frustrerend als een grapje in vertaling de mist in gaat, vooral als het erg grappig is en het enige wat je kunt bedenken veel minder leuk is. Een voorbeeld is het woord human bean in De G.V.R., dat de Grote Vriendelijke Reus gebruikt voor mens. Daar kon ik maar niets leuks voor verzinnen. Voor zulke kwesties raadpleeg ik dan vrienden en kennissen: ‘Luister allemaal, ik heb een woord nodig voor menselijk wezen dat een verbastering is en eetbaar lijkt, want de reuzen zijn menseneters.’ Jammer genoeg leverde dat niets op. Uiteindelijk heb ik er mensbaksel van gemaakt, want je moet toch iets, alleen is dat wel veel minder grappig.
Soms worden je vertaalmogelijkheden beperkt door de illustraties. Zoals bijvoorbeeld in Rotbeesten waarin een miereneter, anteater, een tante, aunt, opeet omdat hij het verkeerd verstaat. Je kunt daar geen ander dier voor nemen omdat er mooie tekeningen van Quentin Blake bij staan met, onmiskenbaar, een miereneter. Bij wijze van noodoplossing heb ik de tante maar tante Myra genoemd, waarbij het Myra zo binnensmonds wordt gemompeld dat de a wegvalt, waarop de uitgehongerde miereneter prompt de tante opslokt. En dan het rijmpje over een notenboompje in Rijmsoep, en een meisje dat om noten vraagt, waarop het boompje reageert met ‘Nuts to you’. Daar heb ik lang over na moeten denken, want om het boompje en het meisje op de tekening kun je niet heen. Uiteindelijk heb ik het opgelost door het meisje te laten klagen dat ze niet bij een hoge noot kon komen, met daarna: ‘“Geeft niets,” zei het boompje al ritselend tegen mij. “Als de noot het hoogst is, is de hulp nabij.”’
In dat zelfde boek Rijmsoep deed zich een ander, fundamenteler probleem voor. Er stonden namelijk nogal wat olijke rijmpjes in met een soms wat al te duidelijke seksuele ondertoon. Dat was de Benny Hill-achtige kant van Dahl, die van de kostschooljongens-onderbroekenlol van bijvoorbeeld zijn Oom Oscar. De moeilijkheid hier was dat dit boek als kinderboek zou worden gepresenteerd. Nu moet ik zeggen dat ik lak heb aan de fabel van de tere kinderziel. Kinderen zijn taaie rakkers die heus niet terugschrikken voor een gruwelijke moord of