hem het voetballen verbood. De boeken van Schuil waren immers in sterke mate geënt op de Engelse kostschoolboeken van Andrew Home, zoals Tom Brown's Schooldays, en ook daarin werd buitengewoon veel gesport, we weten nu waarom. En Winner trekt zijn opvatting door tot in de tegenwoordige tijd, dus ook voor de Snelle Jelles van nu geldt het. En wat te denken van de sportieve avonturen van de kostschoolmeisjes, Joop ter Heul en haar opvolgers, zou voor hen de theorie van David Winner ook op gaan? Maar daarover spreekt hij niet, slechts over Engelse kerels. Het geheel deed me denken aan de nieuwe lezing van Marita Mathijsen van de Camera Obscura (gepubliceerd onder de titel ‘De eenhandige zonde’ in De gemaskerde eeuw (2002)), waarin Beets' beschrijving van het biljartspel van Pieter Stastok wordt verbonden met een andere sport. In de ogen van Mathijsen is Pieter Stastok (nomen est omen, zou je bijna zeggen) het prototype van de onanerende jongeling: hij is bleek, eenkennig en eenzelvig, lusteloos, achterbaks, niet sportief, gierig, en niet deelnemend aan het studentenleven. Kortom, in alles het tegendeel van de Eddy Lomans, de Jan van Beeks, de Reedijkjes van Schuil en Tom Brown van Andrew Home.
Hoe het ook zij, met het bovenstaande heb ik een brug - ik geef toe, een ietwat kunstmatige, maar ik vond het zelf te aardig om onvermeld te laten - willen slaan naar het thema van dit nummer, waarin ook nogal wat grenzen overschreden worden. Soms in figuurlijke zin, soms in letterlijke zin, zoals in het stuk van Annemie Leysen, waar het jeugdliteraire verkeer tussen Nederland en Vlaanderen beschreven wordt. Maar in de meeste artikelen gaat het toch vooral om de grenzen die in bepaalde literaire teksten overschreden (kunnen) worden door verschillende lezers, de jeugdige en de volwassen lezer. De stukken van Jan Van Coillie, Vanessa Joosen en Joyce Kraaijeveld zijn daar mooie voorbeelden van. De gewaagde grensoverschrijding van criticus naar auteur is onderwerp van bespreking in de portretten, portretjes, van Harry Bekkering en Martijn de Bont: Hoe verhoudt het creatieve werk van Lieke van Duin en Judith Eiselin zich tot hun kritische praktijk? Gedurfd is het zeker, zo vaak gebeurt het niet. Schrijvende recensenten zijn beduidend dunner gezaaid dan recenserende schrijvers.
In het tweede deel van dit nummer, onder de noemer ‘Achtergronden’ vindt u twee bijdragen die je met enige creativiteit ook nog met de grensproblematiek zou kunnen verbinden: een beschouwing over de (mij althans) onbekende Garoedaprijsvraag voor het beste koloniale jeugdboek en een stuk over ‘de drossiaanse homerische vertelling’ en dan spreken we over bewerkersgrenzen dan wel vertalingsgrenzen.
Ten slotte een uitgebreid interview van Bregje Boonstra met de jarige Mance Post, eminence grise onder de Nederlandse illustratoren, en still going strong. En de redactie heeft Joke Linders, biografe, bereid gevonden een mooi In