Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||
Lidtekens omsmeden tot literatuur
| |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
Mirjam Pressler.
| |||||||||
Bittere chocolaDe biografie die Mirjam Pressler van Anne Frank maakte, begint als volgt: ‘een levensbeschrijving zoals ik me die zou wensen, moet laten zien welk leven geleefd werd in vergelijking met het leven dat geleefd had kunnen worden.’ Een van haar latere boeken, Novemberkatzen, gaat over een meisje dat opgroeit in een pleeggezin en dat nogal gepest wordt. Wat had Mirjam Pressler voor een leven en welk leven had ze willen leiden?
‘Die zin uit het verhaal over Anne Frank is natuurlijk tamelijk hypothetisch. Niemand kan natuurlijk weten, welk leven geleefd had kunnen worden. Het leven van iedereen is bestemd. Anne Frank was joods en zat ondergedoken. We kunnen niet weten wat er was gebeurd als zij niet joods geweest was en niet ondergedoken was. Je kunt dus alleen uitgaan van wat er wel geweest is, van de biografische gegevens. Ik kan me voorstellen wat er gebeurd zou zijn, als ik een andere kindertijd gehad had, maar uiteindelijk is dat natuurlijk speculatie, want ik ben wie ik ben, een product van mijn biografie. Ik ben om een tamelijk oppervlakkige biografische reden met schrijven begonnen; ik had geld nodig. Ik was gescheiden, had drie dochtertjes en een Jeansboetiek die niet genoeg opleverde. Toen ben ik met schrijven begonnen.’ | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
Toen kwam vrij snel het boek Bitterschokolade uit, over een meisje dat erg dik is en daar zeer onder lijdt, totdat ze een vriend tegen komt die haar mooi en aardig vindt zoals ze is. Dat boek werd meteen een groot succes. Mirjam Pressler kreeg de Oldenburger Jugendbuchpreis, een prijs van 10.000 Mark, geen gering bedrag begin jaren tachtig. Dat bood meteen kansen om meer tijd in het schrijven te investeren?
‘Precies, en vooral ook omdat ik die prijs helemaal alleen kreeg. Het jaar daarvoor hadden negen mensen die moeten delen. Mijn eerste boeken waren realistische verhalen waarin een probleem waar de jeugd mee van doen had, werd neergezet. Probleemboeken over te veel of te weinig eten bijvoorbeeld. Toen ik begon met schrijven, waren vrouwen en de “nieuwe opvoeding” belangrijke thema's. Ik kom nu eenmaal uit de beweging van '68. Mijn kinderen bepaalden toen hoe mijn dagen eruit zagen en ik was er zeer mee bezig dat volwassenen zich anders moesten gedragen ten opzichte van kinderen. Mijn kinderen zaten bijvoorbeeld op een antiautoritaire crèche. De meesten van onze generatie zijn opgegroeid in een context waarin de kinderen altijd de schuld krijgen en het nooit goed kunnen doen. Ik wilde dat kinderen begrijpen dat dat niet zo is. Dat was een politieke beweging, mijn joodse identiteit speelde daarin geen enkele rol. Ik wilde laten zien welke schade kan ontstaan door het gedrag van volwassenen. Ik schreef toen gewoon recht vanuit het hart, koos inderdaad figuren aan de onderkant van de samenleving, die in een aantal opzichten door die samenleving beschadigd worden en te maken krijgen met moeilijke dingen. Maar het waren ook personages met een eigen karakter, humor en levensdrift.’ | |||||||||
Ongewenste herfstkatten‘Pas in de loop van de tijd heb ik gemerkt wat schrijven voor mij betekent, ook zonder de gedachte aan een boek dat af moet: schrijven als concentratie op een thema, als het vinden van een eigen identiteit. Daar heeft mijn biografie van Anne Frank zeker een rol in gespeeld, omdat ik probeerde haar identiteit als puber goed in beeld te krijgen. Bij Novemberkatzen heb ik dat voor het eerst gemerkt. Ik ben opgegroeid bij pleegouders die buiten mij nog vier eigen kinderen hadden die kort na elkaar geboren waren. Ik was de jongste. Het oudste van de pleegzusjes was Marag uit Novemberkatzen, een mooi, aardig en zeer aangepast meisje. Het tweede meisje was niet mooi, niet aardig en niet aangepast en die kreeg al het kwaad in de familie over zich heen. De twee volgende waren jongens, die alleen al om die reden een bijzondere plaats hadden, en dan kwam ik. Het tweede meisje, ik noem haar Ilse, pestte mij altijd. Ze liep me altijd ach- | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
terna, en omdat ze vier jaar ouder was, kreeg ze me natuurlijk te pakken. Dan sloeg ze erop los. Als kind begreep ik op de een of andere manier welk spel daar gespeeld werd. Toen ik over deze Ilse een boek wilde schrijven, had ik vooraf bedacht - een van de zeldzame keren dat ik vooraf iets bedacht heb - dat ik het boek vanuit verschillende perspectieven wilde schrijven: één scène vanuit het perspectief van de grootmoeder, één vanuit de leraar, één vanuit de grote zus en één vanuit de moeder. Ik wilde met andere woorden dit meisje omringen met verhalen. Maar bij het schrijven is het me door de vingers geglipt. Het ging natuurlijk ook om mij. Ik wou uit Ilse en mij één personage maken. En voor de eerste keer dacht ik bij het schrijven geen enkele keer aan enige vorm van openbaarmaking. Ik merkte hoe goed het doet als je voor jezelf schrijft en nagaat hoe je jezelf hebt gedragen. Toen werd mij voor het eerst duidelijk dat wat er gebeurd was, mij niet alleen was overkomen, zoals ik daarvoor dacht, maar dat ik daar ook deel aan had gehad. Daarom is Novemberkatzen voor mij een zeer belangrijk boek. En vanaf dat moment zijn mijn boeken anders geworden. Het kinderrijm “Ilse Bilse, keiner wil se”, is een bestaand kinderrijm en ik wilde het boek ook “Ilse Bilse” noemen, maar dat ging niet, omdat de titel al bezet was. Er bestaat een boek met kinderverzen dat Ilse Bilse heet. Toen heb ik het Novemberkatzen genoemd, een veel mooiere titel trouwens. Ik had het ook oktoberkatten kunnen noemen, maar november is een mooier woord, en het is ook zo'n treurige, sombere maand. Ilse kreeg die naam niet op voorhand vanwege de gedachte aan dat kinderrijm, want toen ik schreef, hadden de personages net als de straten hun echte namen. Naderhand heb ik met een telefoonboek, met hulp van mijn dochter Tanja, namen opgezocht. Toen is Ilse Ilse geworden, en toen kwam natuurlijk dat kinderrijm erbij. Daarmee had ik ook het thema van de beschadigde kindertijd, dat mijn thema is geworden, ontdekt. Als versje uit de orale literatuur is Ilse Bilse overigens wel verwant aan de term novemberkatten, al heten die katten in het Duits Herbstkatzen. Herfstkatten zijn in de wijsheid van het boerenleven katten die niemand wil, en die men doorgaans ombrengt. Als men een kat wil houden, houdt men die van het voorjaar, die zijn minder zwak dan herfstkatten die in de winter opgroeien.’ | |||||||||
Joodse identiteitHet werk van Mirjam Pressler werd autobiografischer, de band met de joodse identiteit was al eerder gelegd, toen een lector van Fischer Verlag te kennen gaf dat ze Anne Frank alleen wilde uitgeven als Mirjam Pressler het zou vertalen. Pressler had eerder voor haar al De nacht der Girondijnen van Jacob Presser ver- | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
taald, het boekenweekgeschenk waarin Presser voor het eerst over de jodenvervolging schreef.
‘Ja, die band met de joodse identiteit was er al. Maar anders dan Anne Frank ben ik niet door de omstandigheden teruggeworpen op mijn joodse identiteit, ik ben erin verzeild geraakt. Ik vertaal al lang uit het Hebreeuws. Ik ben begonnen met Hebreeuws toen ik dertien was. Ik wist op de een of andere manier vanaf mijn zevende dat ik joods was. In het tehuis waar ik opgroeide toen ik wat ouder was, hadden wij een lerares die Latijn, Frans en Duits gaf. Zij beheerste ook Hebreeuws en zei op een dag tegen mij: “vind je het niet tijd dat je Hebreeuws leert.” Toen heeft ze me les gegeven. Maar ik leerde natuurlijk niet zoveel van de taal. Je leerde lezen en schrijven en reciteren uit de bijbel. Ik wist aanvankelijk helemaal niet wat joden waren. In die tijd sprak ook niemand over joden. Ik had de bijbel gelezen, en daaruit proberen te halen wat joden zijn. Jood zijn was iets heel ergs. Ik denk niet dat er in het dorp waar ik opgroeide, verder nog andere joodse kinderen waren. Mijn pleegmoeder vertelde altijd, als iemand iets vroeg over mijn donkere kleur, dat ik zoveel wortels at. Dat verhaal heeft ze tot haar dood verteld. Toen ik een jaar of eenentwintig, tweeëntwintig was, ben ik naar Israël gegaan, naar een kibboets, met het idee daar te blijven. Maar al na korte tijd merkte ik dat ik daar toen sociaal helemaal niet toe in staat was. Ik was niet in staat om relaties te onderhouden, niet om me te onderschikken aan iemand of zelfs maar om iemand tot me toe te laten. Toen ben ik weer weggegaan. Maar in die tijd heb ik wel goed Hebreeuws geleerd, omdat ik al een basis had vanuit de lessen. Ik kwam steeds dichter bij wat met me werkelijk bezighoudt, het thema van de beschadigde jeugd. Bijna alle joden hadden in die tijd natuurlijk een beschadigde kindertijd, ik was ook vanuit het vertalen vertrouwd met dat thema. Dat enkele Nederlandse boeken in het Duits vertaald zijn, komt alleen omdat ik ze toevallig onder ogen kreeg. Ida Vos bijvoorbeeld. Ik was op bezoek bij Leopold in verband met een boek van mij dat ze vertaald hadden. Toen zei Liesbeth ten Houten, de uitgeefster: “ik heb hier twee boeken die jou beslist zullen interesseren.” Die kreeg ik om te lezen, en ik dacht meteen, die moeten vertaald worden. Het lukte overigens niet meteen om daar een uitgever voor te vinden. In die tijd was de oorlog nog te dicht bij. De vragen die wel gesteld werden, zoals wat hebben onze ouders gedaan, vond ik veel te vrijblijvend. Ik geloof dat men pas in de negentiger jaren alles wat gedifferentieerder ging bekijken. Ook in Israël werd daar in die tijd niet over gesproken.’ | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
Malka Mai: overleven in het gettoDe aandacht voor het thema van de beschadigde kindertijd dat sterk autobiografisch is, heeft Mirjam Pressler hernomen in haar romans Malka Mai, verschenen in 2001 en Die Zeit der schlafenden Hunde, dat afgelopen jaar verscheen. Bij die boeken gaat het over twee kanten van de jodenvervolging die zich meer aan de bovenkant van de samenleving afspelen. In Malka Mai gaat het over de jongste dochter van een joodse arts in Polen, die tijdens de vlucht naar Hongarije ziek moet achterblijven, haar moeder en zusje kwijtraakt en in haar eentje moet zien te overleven in een joods getto. Een waar gebeurd verhaal, al zijn er maar weinig gegevens precies bekend.
‘Het is vaak ook puur toeval, wat het onderwerp van een boek wordt. Het verhaal van Malka Mai werd mij verteld. Malka Mai zelf herinnert zich niks meer, dus in die zin is het geen waar gebeurd verhaal. Het is fictie, maar het is tegelijk een prachtig voorbeeld van een beschadigde kindertijd. Ik vond het bijzonder intrigerend me voor te stellen hoe een kind uit een gegoede familie, dat plotseling in zulke omstandigheden terechtkomt, overlevingsstrategieën ontwikkelt. Ergens in het begin heb ik haar, als overgang, een pop gegeven om de scheiding te verlichten, om zich ergens aan vast te houden. Die pop raakt ze kwijt. Aan het slot laat ik de familie vertellen dat haar moeder, die haar uiteindelijk gevonden heeft, niet zelf kon komen en iemand had gestuurd. Die vrouw heeft een bal bij zich, die Malka eerder in het verhaal zelf heeft gemaakt voor het mongooltje in het gezin waar ze een tijdje logeerde. Op dat moment wil ze niet terug naar haar moeder, maar ze neemt die bal bijna als een pop in haar handen. In het verhaal dat over de echte Malka Mai wordt verteld, geeft haar moeder een handschoen van haar mee aan degene die haar op moet halen. Dat kan bijna niet kloppen, want ze moesten plotseling op de vlucht en bovendien staat wel vast dat het toen zomer was, ze hadden zomervakantie. Hoe kon die moe- | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
der aan een handschoen van Malka komen? Om het verhaal logisch te houden, heb ik Sigmund en Teresa bedacht, omdat Malka zich herinnert dat ze met iemand was, maar ze weet niet meer met wie. Toen ik bijna klaar was, bedacht ik dat Malka niet in het ziekenhuis terecht kan zijn gekomen, zonder ook maar met iemand gesproken te hebben. Daarom heb ik Sigmund en Teresa een mongooltje gegeven, want zulke kinderen lijken als broers en zussen op elkaar. In het ziekenhuis is namelijk ook een mongooltje. Toen viel me ook de bal in. Dat mongooltje brengt uiteindelijk de partijen bij elkaar, dat heeft haar leven gered. Malka is vervolgens maar een paar weken bij haar moeder geweest, en toen naar Palestina gestuurd. Daarna heeft het vele jaren geduurd voordat ze haar moeder weer heeft teruggezien.’ | |||||||||
Slapende honden: arisering van joodse firma'sDie Zeit der schlafende Hunde gaat over iemand uit de top van de lokale partijafdeling, die eigenaar wordt van een grote modezaak. Vanwege de maatregelen tegen de joden (‘Koopt niet bij joden’) zagen veel joden die wilden emigreren zich in de jaren dertig gedwongen hun eigendom tegen een fractie van de marktwaarde van de hand te doen, en kwamen veel Duitsers in het bezit van oorspronkelijk joodse firma's.
‘Die Zeit der schlafenden Hunde heeft bij toeval iets met Anne Frank van doen. Toen ik de kritische uitgave van het dagboek vertaald had, hield ik een lezing op een school in Tübingen. Ik las diezelfde morgen in een krant over het vijftigjarig bestaan van een firma, en het viel me op dat ik dat in die tijd al vaker gelezen had Het leek me uitgesloten dat er in de periode tussen 1935 en 1940 zoveel firma's opgericht waren. Ik ging naar het stadsarchief en daar bleek dat die vijftigjarige firma's bijna allemaal joodse firma's waren geweest. Ik gaf dat tijdens die lezing als voorbeeld van wat er bedoeld wordt met arisering van de economie en zei: let eens op hoeveel firma's dit jaar allemaal hun vijftigjarig bestaan vieren. De voorzitter van de oudervereniging van die school bleek ook zo'n zaak te hebben. De docenten vertelden mij naderhand wat ik daarmee had losgemaakt. Ik wist toen al dat het een spannend thema was, maar het heeft nog een hele tijd geduurd, voordat ik erover begon te schrijven. Toen ik begon met Die Zeit der schlafende Hunde, had ik acht levensverhalen liggen van jonge joden in het Duitsland van toen. Bijvoorbeeld het verhaal van de vrouw die vertelt over een klein dorpje vlak bij de Bodensee, direct aan het Zwarte Woud, en heimwee heeft naar Der Wald. Dat is erin gekomen. Met dat boek over de slapende honden had ik natuurlijk een speciale plaats voor ogen, maar ik heb moeite gedaan dat er weer uit te krijgen. Ik wilde een | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
of andere Zuidduitse kleine stad. Want die firma's waren overal. Ik wilde niet een bepaalde stad nemen, maar wel een plaats die representatief is voor alle plaatsen. De boodschap van het boek is vooral dat men niet mag vergeten, het mag niet doodgezwegen worden. Van veel van die zaken weten mensen vaak niet eens dat ze ooit joods waren. Men kan niet doen of die geschiedenis niet bestaan heeft. Het verzwijgen van die joodse geschiedenis zou namelijk het einde zijn van de joods-Duitse geschiedenis. Dat verzwijgen is maar al te vaak wel gebeurd. Het kan niet zo zijn, dat niemand daar meer over praat. Een sleutelscène voor het hele boek is voor mij het bezoek aan het kerkhof. Dat joods ritueel met die stenen spreekt me aan, net zoals bepaalde mogelijkheden van de taal dat doen of mooie woorden en beelden die iets treffend uitdrukken. Zo is het ook met rituelen. Die stenen zijn een bijzonder goed beeld voor vergeten of niet vergeten, voor het in gedachten houden. Dat omvat niet alleen een familiegeschiedenis van drie generaties, maar ook de geschiedenis van een stad die symbool staat voor alle Duitse steden en de economische kant van de jodenvervolging waardoor hele families werden verdreven.’ | |||||||||
De juiste toon treffenHet grote thema van bedrijven die hun vijftigjarig bestaan vieren, is in het boek onderdeel gemaakt van een geschiedenisproject, waarbij een leraar, die zelf is opgegroeid in een familie van verzwijgen, de leerlingen op het spoor zet van wat er toen is gebeurd. Ongetwijfeld is Pressler voor die thematiek bijzonder gevoelig, omdat ze zelf maar al te goed weet wat verzwijgen betekent en weet hoe dat verzwijgen een leven kan stempelen. Is dat ook haar opdracht, haar rol in Duitsland, de Duitse joden hun geschiedenis teruggeven?
‘Ik heb geen opdracht. Ik weiger mezelf een opdracht op te leggen. Ik heb dochters gekregen en had de plicht ze op te voeden. Dat is een opdracht. Bij het schrijven doe ik wat me op een bepaald moment interesseert en wat ik wil. Maar niet met een gevoel van opdracht. Het is overigens niet zo dat ik alleen maar met de oorlog en met de joodse identiteit bezig ben. In mijn laatste boek, Rosengift, komt het woord joden helemaal niet voor. Bij het schrijven ben ik veel bezig met de vraag hoe ik iets moet verwoorden. Hoe vind ik de juiste toon? Soms duurt dat heel erg lang en begin ik steeds weer opnieuw tot ik tien pagina's heb die de goede toon hebben. Dan heb ik de toon waarin ik het verhaal vertel en dan kan ik verder. Dan weet ik ook welke woorden of zinsconstructies ik ga gebruiken, en welke beschrijvingen ik opneem of weglaat. Dat komt heel nauw. Daar zijn geen regels voor, want dat | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
is volgens mij bij elk boek weer anders. Ik merk ook bij het vertalen dat het vaak moeilijk is de eigen toon te vinden, die een boek zo bijzonder maakt. Ik probeer dat vaak uit op een scène. Als die naar mijn gevoel klopt, kan ik verder. Dat was bij Die Zeit der Schlafende Hunde de scène waarin de hoofdpersoon de grootvader voor het laatst ziet. Grootvader is onkruid aan het wieden. Dat was een sleutelscène, bijvoorbeeld in de beschrijving van hoe hij dat onkruid wiedt. Hij heeft er geen oog voor hoe mooi dat onkruid soms is. Hoe hij vernietigt wat mooi is, zonder na te denken, zonder ernaar te kijken. Ja, dat doet wel denken aan het beeld dat de socioloog Zygmunt Bauman gebruikt die het ideaal van de eugenetica van het Derde Rijk vergelijkt met de wijze waarop een hovenier het onkruid wiedt, omdat hij zijn tuin perfect wil hebben. Alles wat niet in het geheel past, moet er uit. Die grootvader doet dat ook, en met kennelijk plezier.’
In deze recentere boeken van Mirjam Pressler krijgen de hoofdpersonen steun vanuit de omgeving. Er is weer een perspectief, de personages kunnen wat met de hulp die ze krijgen. Dat lijkt in de eerdere boeken anders. In Novemberkatzen bijvoorbeeld lijkt Ilse steeds maar niet te zien hoe zeer een docente op school of haar grootmoeder haar willen helpen. Die onmacht zie je ook in Kratzer im Lack, waarin een vrouw door het raam ziet dat een jongen een auto bekrast, maar hem vervolgens niet aangeeft. Is Mirjam Pressler milder geworden?
‘Ik heb ontdekt wat geluk betekent. Dus misschien ben ik wel milder geworden. Maar het verschil tussen die eerdere en latere boeken heeft ook met iets anders te maken. Ik schrijf mijn boeken namelijk vanuit een personage, nooit vanuit de positie van verteller. En als die ene figuur niet kan omgaan met de handreiking die ze krijgt, of beter gezegd als ze die niet eens ziet, dan komt dat in het boek niet voor. In Kratzer im Lack bijvoorbeeld is die jongen zo in zichzelf gekeerd, dat hij helemaal niet merkt dat die vrouw hem wil helpen. Als ik verteller was geweest in dat boek, was het misschien heel anders gelopen. Dan had ik beide posities gehad. Maar ik heb de positie ingenomen van de jongen die dat niet ziet. Dat hoort tot de logica van het verhaal, dat geldt ook voor Novemberkatzen. In dat boek wil de lerares Ilse helpen en de boerin wil dat ook, maar Ilse ziet die uitgestoken hand niet. Het komt er op aan hoe oud de personages zijn. Johanna in Die Zeit der schlafende Hunde is 18 jaar, zij is al in staat om bepaalde zaken te relativeren. In Malka Mai ging het er niet om of Malka overleeft of niet. Malka heeft het getto overleefd. Als ik alleen maar een puur realistisch boek geschreven had, zou Malka waarschijnlijk zijn omgekomen. Want dat was toen gebruikelijker. Maar het gegeven dat ze overleefd heeft, was er nu een- | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
maal. De kern bij het schrijven was daar eerder: hoe doet ze dat? Hoe krijgt ze het voor elkaar om zeven maanden te overleven en wat gebeurt er dan met haar?’ | |||||||||
Orale taalTaalgebruik speelt in het werk van Mirjam Pressler ook nog op een andere manier een bijzondere rol. In Novemberkatzen, dat kwam al even ter sprake bij het kinderrijm Ilse Bilse, en in Als het geluk komt, moet je er een stoel voor klaarzetten maakt Pressler gebruik van omgangstaal en volkse metaforen, van spreekwoorden en spreuken, kortom van orale pedagogie. Dat zijn bijvoorbeeld spreuken als ‘Als je niet kunt bijten, moet je je tanden niet laten zien’ of ‘Vijf minuten in het paradijs is beter dan een heel leven in de hel’. Halinka, de hoofdpersoon, schrijft deze en vele andere mooie zinnen die ze wil onthouden op, als ze op haar geheime plekje op de zolder van het kindertehuis zit. Is dat een eerbetoon aan de pleegmoeder van Mirjam Pressler?
Omslagillustratie Sieb Posthuma.
‘Mijn pleegmoeder was geloof ik analfabete. Ik denk niet dat ze kon lezen, in elk geval niet zo goed. Ze vertelde echter graag. Ze had ook altijd verhalen bij de hand, geen sprookjes en dergelijke, maar verhalen over wie dan ook. Ik heb nog altijd die toon, die zo typisch was voor haar manier van praten, in mijn oor. Wij hadden geen toilet in huis, alleen buiten zo'n gat met een emmer eronder. Altijd had je de angst dat je in dat gat zou vallen. Ze vertelde ook altijd dat daar ooit een kind ingevallen was. En dan kwam altijd de zin ‘Kein schöner Tod so was.’ Dat was de typische, drastische taal | |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
die zij sprak. Dat heeft me natuurlijk beïnvloed. Dat is natuurlijk ook een kwestie van sociale klasse. Novemberkatzen was ook het eerste boek met woorden als pissen en kakken en zo. Daar ben ik heftig op aangevallen. Ik kon dan alleen maar reageren met: maar die mensen praten zo. Ik kan niet iemand die in dat milieu opgroeit plotseling laten zeggen “Ik ga naar het toilet”, als hij wil pissen. Maar dat zou ik natuurlijk nooit zo in Die Zeit der schlafenden Hunde schrijven, omdat de hoofdpersoon nu eenmaal niet zo is opgevoed. Mijn pleegmoeder was voor mij tien jaar van mijn leven. Tien jaar lang was ze voor mij de beslissende vrouw. Over weinig mensen heb ik zoveel nagedacht als over haar, omdat ze zo belangrijk was. En dat waren echt niet alleen maar mooie gedachten. Voor haar taalgebruik had ik destijds, als kind, helemaal geen waardering. Ik vond haar taalgebruik verschrikkelijk, ze sprak een vreselijk dialect en ik vond haar bepaald geen sympathiek mens. Pas veel later heb ik gemerkt dat ze me met die wijze van spreken ook van alles heeft meegegeven. Een soort levensfundament, een manier om de wereld te ordenen. Veel nuances heeft ze me niet bijgebracht, maar die wijze bodem heb ik misschien meer dan anderen. Misschien was die wel zo rijk omdat ze niet lezen kon. Ze moest het allemaal van de spreektaal hebben, en die is nu eenmaal rijk aan spreuken en metaforen. Toen ik begon met Als het geluk komt, moet je er een stoel voor klaarzetten, is me plotseling opgevallen, dat ik bij het schrijven voortdurend een of andere spreuk gebruikte. Toen heb ik daar een geconcentreerd stijlmiddel van gemaakt.’
Een ander voorbeeld van drastisch taalgebruik van de pleegmoeder in dat boek gaat over haar zoon Peter die in de Tweede Wereldoorlog aan het oostfront sneuvelt. Ze vertelt dat ze alles heeft gedaan om hem kwijt te raken, maar dat de vruchtafdrijving maar niet wilde lukken. En dan zegt ze: hij dronk niet, hij rookte niet, en hij stierf aan het oostfront. Het zijn in het boek niet meer dan een paar zinnen, maar het is de pleegmoeder ten voeten uit. In de jaarrede die Mirjam Pressler in 2001 hield voor de Freundenkreis van de Jugendbuchforschung in Frankfurt, richtte ze een klein standbeeld voor haar pleegmoeder op: ze schetst hoe ze haar pleegmoeder voorlas uit de krant, te beginnen bij de overlijdensadvertenties. Dan ging ze verder met het van voor naar achter voorlezen van de krantenkoppen, tot haar pleegmoeder een bericht in het geheel wilde horen. In dat gezin leert Mirjam Pressler lezen en wordt ze de voorlezer met een fascinatie voor prachtig klinkende, maar niet begrepen woorden. Die rede is een lofzang op het lezen dat nieuwe werelden opende en kansen bood je eigen wereld te ontvluchten. Hoe belangrijk waren boeken en het vooriezen voor Mirjam Pressler? | |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
‘Ik behoor nu eenmaal tot die mensen die als lezer geboren worden. Die zijn er altijd en overal, al zijn het uitzonderingen. Die hebben maar een keer een boek nodig en dan is het gebeurd. Dat is een andere manier van lezen. Het heeft niet eens zoveel te maken met de vraag of boeken voor mij belangrijk waren. Ik had een vriendin, die kwam uit een kleinburgerlijk milieu. Die kreeg altijd alles, had nooit honger, iedereen bekommerde zich altijd om haar, maar zij had geen enkel boek. Een boek deed haar niks. Dat was voor mij onbegrijpelijk. Ik ben eenvoudig als lezer geboren. En dat ben ik in mijn werk als schrijver gebleven. Als vertaler ben je natuurlijk ook vooral lezer.’ | |||||||||
Besproken boeken van Mirjam Pressler
|
|