Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Geschiedenis en jeugdliteratuur
| |
[pagina 53]
| |
Deze opmerkingen gelden alleen de wijze waarop het verleden in een boek wordt verbeeld. Zelf ben ik ervan overtuigd dat er om te beginnen een goede reden moet zijn om een verhaal in het verleden te situeren. Zonder die dwingende reden resulteert zo'n boek in wat de Nijmeegse historicus Peter Raedts ooit ‘toerisme in de tijd’ noemde. Daar is op zich niets mis mee, het volk heeft velerlei soorten opium nodig, maar het levert een even grote bijdrage aan onze cultuur als de met ck's en genitief n'nen historisch verhaspelde namen van veel restaurants. Nee, een roman die in het verleden speelt, moet ons iets mee te delen hebben wat onverbrekelijk met de periode in kwestie van doen heeft. Of - en dat is de enige uitzondering op deze regel - het historische decor biedt de enig juiste setting om ons iets te laten zien wat algemeen menselijk is. In dat laatste geval treedt het verleden als rechthebbende terug en biedt het slechts zijn diensten aan om iets waardevols op een mooie, of in elk geval heldere, wijze uit te lichten. Ook dan wordt van de schrijver overigens verlangd dat hij het verleden juist weergeeft. Het is natuurlijk de historicus in me die deze twee eisen stelt aan romans die in het verleden spelen. Er is nog een derde overweging, eerder moreel dan historisch. In de Nederlandse literatuur spelen veel boeken zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mij dunkt dat die situering om extra reflectie vraagt. Er zijn nog steeds auteurs die in de oorlog slechts een passend decor zien om een spannend verhaal te vertellen. Vragen die auteurs zich wel eens af of het moreel te verdedigen is het leed van miljoenen te exploiteren voor commerciële doeleinden? En als ze het niet doen, zouden de lezers hen dan niet moeten straffen voor zulke lijkenpikkerij? Gelukkig kiezen de meeste auteurs de oorlogstijd om een andere reden. Oorlog, verzet en vervolging bieden de mogelijkheid om keuzes van mensen te beschrijven die genomen moesten worden in extreme omstandigheden. Wie bracht de moed op om de bezetter actief te bestrijden? Waar konden vervolgden onderdak vinden? En wie leefde gewoon door, wachtend op andere tijden, intussen zorgvuldig wakend voor eigen veiligheid? Klinken die vragen pathetisch? Wellicht, in de veilige weelde van 2004, nu vrijwel elk gevaar en elke heldendaad abstracte begrippen zijn, en alle antwoorden vrijblijvend. Maar gold dat ook voor de mensen die hun standpunt moesten bepalen toen zo'n standpunt hun letterlijk het leven kon kosten? Wanneer dit thema in een boek aan de orde komt, vormt de Tweede Wereldoorlog een voortreffelijke locatie. Daarmee zijn we aanbeland bij de vraag die centraal staat in deze bijdrage: is de Tweede Wereldoorlog nog steeds een moreel ijkpunt? Voor ik die vraag probeer te beantwoorden, geef ik twee voorbeelden van door mijzelf geschreven historische jeugdromans: Schimmen uit het verleden (Sjaloom 1994) en De Indi- | |
[pagina 54]
| |
| |
Twee voorbeeldenDe vader van Sander de Vries is een stille, wat tobberige man. Daarom valt het op wanneer hij 5 mei 1980 zo enthousiast thuiskomt met een verrassende mededeling: in Belst, een dorp bij Nijmegen, heeft hij een huis gezien dat hij per se wil kopen. Hij weet zijn aarzelende gezinsleden te overreden en in juli van dat jaar betrekt het gezin de nieuwe woning, een fraai dijkhuis langs de Waal, Dijkzicht geheten. Zoon Sander ontdekt bij het opruimen van de zolder achter een dichtgetimmerde wand een kamertje dat in de oorlog dienst heeft gedaan als onderduikplek. Zijn nieuwsgierigheid was overigens al eerder gewekt. Hun nieuwe buurman heeft verteld dat er in de Tweede Wereldoorlog een tijdlang joodse kinderen zijn ondergebracht in hun huis. Een bundeltje brieven, gevonden in de kamer op zolder, leert Sander dat een zekere Abraham één van de twee onderduikers is geweest. Als hij bovendien kennis maakt met een oudere man uit het dorp krijgt hij het hele verhaal te horen over de joodse onderduikers en de dramatische inval door de Duitsers in het huis in januari 1944. Sander raakt zo van slag door de kennismaking met de geschiedenis van hun nieuwe huis, dat hij besluit het verleden verder te laten voor wat het is. Heeft zijn vader niet ook al gezegd, dat de oorlog eindelijk maar eens voorbij moet zijn en dat niemand ermee gediend is zich er nog langer mee bezig te houden? Toch wordt Sander in het najaar van 1980 opnieuw geconfronteerd met de lange schaduwen van de oorlog. Dan bezoekt een van de twee onderduikers Dijkzicht. De man is na 1945 opgegroeid in Canada, maar wil de plek nog eens bezoeken die zo belangrijk voor hem is geweest. Dit emotionele, maar op het oog onschuldige bezoek leidt tot een dramatische climax wanneer Sanders vader thuiskomt. Hij blijkt namelijk tot ieders verbijstering de andere onderduiker te zijn geweest en stort volledig in nu hij zo plotseling oog in oog komt te staan met zijn eigen, zorgvuldig weggestopte verleden.
In 1980, het jaar dat Sander het nieuwe huis betrekt, is Sukardi al een man van middelbare leeftijd. Hij woont in Indonesië en is als het ware de belichaming | |
[pagina 55]
| |
van de geschiedenis van dat land. Als klein kind heeft hij nog de laatste jaren van het Nederlandse koloniale bewind meegemaakt. Zijn vriendschap in de jaren dertig met leeftijdgenoot Herman is problematisch. Herman is de zoon van een hoge Nederlandse ambtenaar en vooral Sukardi's broer Boenki heeft weinig op met de ‘blanda's’. Tijdens de Japanse bezetting ontdekt Sukardi dat het altijd nog erger kan. Hij houdt nog contact met Herman tijdens diens internering, maar verliest zijn vriend definitief uit het oog in 1945, als jonge revolutionairen een bloedbad aanrichten onder de groep ‘bevrijde’ Nederlandse gevangenen waartoe ook Herman behoort. Een nieuwe machtswisseling vindt plaats. De Nederlandse overheid eist de oude rechten weer op en zet die eis kracht bij door het sturen van duizenden soldaten. Veel van die soldaten zien hun optreden in Nederlands-Indië als een voortzetting van de oorlog in Europa. Ook dit deel van de wereld moet in hun ogen bevrijd worden. Sukardi merkt dat de werkelijkheid veel ingewikkelder is. Zijn broer, bijvoorbeeld, is woedend over de koloniale aspiraties van Nederland en sluit zich aan bij de onafhankelijkheidsstrijders. Wanneer Sukardi bevriend raakt met Ton Winkels, een van de Nederlandse militairen, komt hij klem te zitten tussen de twee partijen. Voor zijn broer heult hij met de bezetter, voor veel soldaten is hij een potentiële terrorist. Wanneer hij tot keuzes wordt gedwongen, blijkt persoonlijke vriendschap het zwaarst te tellen. In 1986 krijgt Sukardi een brief van Ton met de uitnodiging naar Nederland te komen. Het verblijf in Nederland biedt de twee mannen de gelegenheid een aantal zaken uit die verwarrende periode op te helderen. Hun vriendschap blijkt al die tijd te hebben standgehouden. Datzelfde geldt voor de onverzoenlijke haat van Herman. Wanneer Sukardi hem opzoekt, treft hij een verbitterde oude man die de lidtekens van de oorlog nog dagelijks voelt. Herman verloor zijn moeder tijdens het genoemde bloedbad en stikt bijna in de wrok tegen alles wat met Indonesië te maken heeft. | |
Werkelijkheid, fictie en bedoelingNa het verschijnen van de twee boeken werd mij diverse malen de vraag gesteld ‘of het echt gebeurd was’. Dat was voor mij even verwarrend als wanneer bij mijn wetenschappelijk werk gevraagd zou worden of het verzonnen is. Voor mij was immers volstrekt duidelijk dat zowel Sander als Sukardi pas tot leven zijn gekomen aan mijn schrijftafel en dat hun verhalen verzonnen zijn. Natuurlijk bevat de vraag een impliciet compliment. Kennelijk was het verhaalde zo levensecht dat de gedachte aan een reconstructie van bestaande gebeurtenissen kon opkomen. Het feit dat de auteur professioneel historicus is, hielp natuurlijk ook mee aan deze misvatting. In elk geval heb ik geprobeerd mijn | |
[pagina 56]
| |
eigen eis aan historische fictie na te leven. Voor zover ik kan nagaan klopt het decor waartegen de verhalen zich afspelen helemaal. En toch... Wie bekend is met de topografie van de streek rond Nijmegen valt op dat het dorp Belst niet bestaat. Wie bij Nijmegen de Waal oversteekt, kan wel in Elst of Bemmel terechtkomen. In Schimmen uit het verleden beschrijf ik de inwoners van het dorp weinig vleiend en net daarom wilde ik duidelijk maken dat het hier om een verzonnen gemeenschap ging. Belst staat voor heel Nederland. Naarmate de oorlog langer geleden is, worden de beschrijvingen ervan eerlijker. Onder invloed van historici als Hans Blom hebben we geleerd dat het beeld van een wakkere natie die zich - natuurlijk onder leiding van de ferme koningin in Londen - standvastig en moedig verzette tegen de wrede moffen, weinig recht doet aan de werkelijkheid, noch voor de Nederlandse, noch voor de Duitse kant van de medaille. In de vaderlandse literatuur zijn al vroege aanzetten tot een realistischer beeld van de verhoudingen tijdens de oorlog waar te nemen. Vestdijk schokte menigeen nog met Pastorale 1943 en zelfs De Tweeling van Tessa de Loo leidde - nog afgezien van de literaire receptie - tot tegenstrijdige reacties. Jan Terlouw introduceerde, zij het in een bijrol, ‘de goede Duitser’ in de jeugdliteratuur. In mijn boek speelt dit thema nadrukkelijk. De mensen die in Belst de joodse jongens opvingen, waren namelijk Duitsers, het in Nederland wonende echtpaar Schöffer. Ze hadden in het dorp tevens de leiding van het verzet tegen de nazi's. Daar hebben ze een zware prijs voor betaald. Mijnheer Schöffer werd vlak voor de bevrijding geëxecuteerd en zijn vrouw reisde gedesillusioneerd af naar haar verwoeste vaderland. Ik heb het trouwens nog bonter gemaakt dan Tessa de Loo. De Schöffers zijn niet alleen goede Duitsers, het zijn zelfs verzetshelden, en de dorpelingen van Belst worden in al hun vooringenomenheid ten tonele gevoerd. Het echtpaar is de oorlog lang beschimpt en lastig gevallen, want ‘moffen’ moest men niet in Belst. Over die rolverdeling ben ik nog steeds tevreden. Ik verbaas me al jaren over het eenzijdige en emotionele beeld dat in ons land over Duitsers bestaat. Zelfs onder intellectuelen is het bon ton raillerend over onze oosterburen te praten en de bekende uitwassen bij voetbalwedstrijden spreken voor zich. Nu heeft de Duitse Nederlandkundige professor Horst Lademacher ons voorgehouden, en ongetwijfeld terecht, dat die houding al lang vóór 1940 bestond en te duiden is als de basishouding van een klein land ten opzichte van een grote buur. Dat moge zo zijn, maar kijken we naar jeugdigen, dan is hun beeld van Duitsland toch voornamelijk bepaald door de Tweede Wereldoorlog. Voor die groep is het dan ook van het grootste belang nuanceringen aan te brengen, voor ook zij levenslang besmet zijn met het hardnekkige virus van de oudere generaties, | |
[pagina 57]
| |
een virus dat zich voornamelijk manifesteert in de gedachte dat het ten oosten van Nijmegen niet pluis is. Toch is er net ten oosten van Nijmegen veel gedacht en geschreven over die unbewältigte Vergangenheit. Geen wonder, er zijn weinig landen die met een zo belastend verleden moeten leren leven. Ook nu de generatie die de oorlog bewust heeft meegemaakt in Duitsland een bejaarde minderheid is geworden, blijft de nazi-tijd een bron van collectieve schaamte. Wat echter opvalt is dat met deze gevoelens uitermate creatief wordt omgegaan. Het Duitse vreemdelingenbeleid kan aan andere Europese landen ten voorbeeld worden gesteld en de principiële houding met betrekking tot de inzet van Duitse troepen dwingt respect af. Tegenover de uit schuldgevoel geboren Duitse creativiteit staat in ons land een starre, irrationele anti-Duitse houding. Het is volgens mij op dit punt dat de twee thema's uit mijn jeugdboek samenkomen. In ons land heeft men nauwelijks stil gestaan bij de collectieve verwerking van de oorlog. Toch slepen ook wij nog veel onverwerkte ballast mee uit de periode '40-'45. Natuurlijk, nadat ze eerst doodgezwegen en genegeerd zijn, hebben de slachtoffers van de nazi-vernietigingskampen de aandacht en de steun gekregen waarop ze recht hebben. Maar hoe was het met al die andere landgenoten? De historicus Jacques Presser vroeg al in de jaren zestig aandacht voor het feit dat uit ons land het hoogste percentage joodse medeburgers is afgevoerd naar de Duitse kampen en hij legde een link met de lauwe houding van veel Nederlanders. Ook een andere historicus, de eerder genoemde Blom, wees er in 1983 op dat de meeste landgenoten niet bepaald uitblonken door een actief verzet. Ik ben bang dat het fenomeen ‘calculerende burger’ inderdaad geen uitvinding is van de laatste decennia. Achter het geromantiseerde beeld van Nederland in oorlogstijd gaat een heel andere werkelijkheid schuil. In het verzet was maar een heel klein deel van de bevolking actief en vervolgde bevolkingsgroepen kunnen getuigen van de moeite die het kostte een veilig onderkomen te vinden. De meeste Nederlanders lijken een opportunistische houding te hebben aangenomen. Men liet zich meedrijven met de stroom. In de eerste jaren na de Duitse inval hield men rekening met een langdurige, wie weet zelfs permanente bezetting door de nieuwe machthebbers. Toen de geruchten over Duitse nederlagen doordrongen, werden de bakens opnieuw verzet, maar weer op calculerende wijze. Nodeloos risico werd nog steeds vermeden. Overleven was de leus. Deze formulering is overigens nadrukkelijk bedoeld als een constatering, niet als een verwijt. We weten geen van allen of we in soortgelijke omstandigheden de moed zouden hebben om het anders te doen. De inwoners van Belst zijn wat dat betreft representatief. Ook voor het | |
[pagina 58]
| |
merendeel van hen gold dat ze de oorlog uitzaten. Het verzet was te gevaarlijk en het opnemen van joden was een onverantwoord risico. Ja, het uitjouwen van een toevallig aanwezig en ongevaarlijk Duits echtpaar, dat ging nog net, maar verder... Schimmen uit het verleden speelt zich af in één jaar. Op 5 mei 1980 werd de aanzet gegeven tot de verhuizing van het gezin De Vries. De avond van 4 mei 1981 vormt het eind van het boek. Abraham de Vries is genezen en heeft de oude mevrouw Schöffer opgespoord in Duitsland. Tijdens de dodenherdenking in Belst is ze aanwezig om de onthulling mee te maken van een gedenksteen voor haar man. Veel oudere Belstenaren kijken bij die gelegenheid wat ongemakkelijk toe. Het komt me voor dat in mei 1945 veel Nederlanders zich wat ongemakkelijk hebben gevoeld. Natuurlijk was er de blijdschap over de bevrijding, maar was er niet ook een zekere schaamte over de weinig principiële eigen houding? En is het daaruit niet te verklaren dat openlijke sympathisanten met de nazi's met zoveel venijn aangepakt werden? Is het naoorlogse schelden op de ‘moffen’ zo gezien niet een verlate vorm van verzet, een onbewuste manier om de eigen schaamte te overschreeuwen?
Op het omslag van De Indische vlieger staat een in 1947 in Nederlands-Indië genomen foto van een Nederlandse militair. Voor hem zit een aantal Indonesische jongetjes die trots een vlieger laten zien die ze onder zijn leiding hebben gemaakt. Ik weet dat zo precies omdat de militair op de foto mijn vader is. Hij was een van de duizenden jongemannen die ‘ons Indië’ moesten zien te behouden voor het Koninkrijk. Het gebruik van die foto leidde weer tot de gedachte dat dit boek het verhaal van mijn vader bevatte. En weer moest ik uitleggen dat de inspiratie voor het boek misschien wel uit mijn vaders verleden voortkwam, maar dat de gebeurtenissen in het boek pure fictie zijn. | |
[pagina 59]
| |
De overeenkomst met Schimmen uit het verleden zit in de nuancering van bestaande stereotyperingen. Naar verlichte postkoloniale maatstaven gemeten is de rolverdeling immers duidelijk. De Nederlandse soldaten verdedigden een verwerpelijk koloniaal bewind en het Indonesische verzet werd gevormd door bevlogen vrijheidsstrijders die voor een rechtvaardige zaak vochten. Toen in de loop van de jaren zestig de excessen gepleegd door Nederlandse militairen steeds nadrukkelijker in de openbaarheid kwamen, werd dit beeld gecodificeerd. Ook in dit boek staan de hoofdpersonen voor de diverse partijen in de strijd. Herman is het getroebleerde slachtoffer van de Japanse interneringskampen en van de ongeleide agressie van jonge revolutionairen na afloop van de Japanse bezetting. Ton Winkels is de Nederlandse militair die, naarmate hij langer in Indonesië is, steeds beter begrijpt dat de oorspronkelijke opvatting over de taak van het Nederlandse leger naïef en wereldvreemd is. De vrijheidstrijders krijgen een gezicht in de persoon van Boenki, die heilig gelooft in de onafhankelijkheid van zijn land. Voor hem vertegenwoordigen de Nederlandse soldaten het kwaad. Sukardi zit klem tussen deze partijen. Hij graaft zich niet in in ideologische loopgraven, maar beoordeelt mensen op basis van hun daden. Voor hem gaat persoonlijke vriendschap boven voorgeschreven rolverdelingen. Door het hele boek vindt de lezer passages die de stereotiepe rollen nuanceren. In de koloniale periode gedraagt Hermans moeder zich heel anders ten opzichte van de ‘inlanders’ dan haar man. De mensen uit het dorp waar Sukardi woont, vertonen veel gelijkenis met de inwoners van Belst. Er wordt veel gemopperd en gescholden, maar overleven is ook hier het motto. Winkels lijkt in niets op de aanhangers van de toenmalige legerleider, kapitein Westerling. Hij vertegenwoordigt de vele duizenden soldaten die al snel doorhadden dat de Indonesische bevolking niet op hun bescherming zat te wachten. Uiteindelijk kiest ook hij voor een actie die hem wordt ingegeven door zijn vriendschap voor Sukardi. Dat hij er als soldaat een zware prijs voor moet betalen, neemt hij op de koop toe. Bij Boenki ontwaren we naast bevlogenheid ook opportunisme, zeker als de Indonesische onafhankelijkheid een feit is. Als oudere mannen kijken Sukardi en Ton Winkels sceptisch terug op de periode die afgesloten wordt met de afzetting van Soeharto. Ze stellen zich zelfs de politiek incorrecte vraag of het de Indonesische bevolking onder Nederlandse heerschappij slechter zou zijn gegaan. Het zal duidelijk zijn: de twee hier besproken boeken hebben als impliciet doel te laten zien dat de werkelijkheid van een oorlog altijd veel ingewikkelder is dan de gebruikelijke weergave ervan in zwart-wit tegenstellingen. Er is echter nog een tweede overeenkomst. In beide boeken worden hoofdpersonen hun | |
[pagina 60]
| |
leven lang achtervolgd door schimmen uit het verleden. Vader De Vries hoort tot de groep van mensen die bezig willen zijn met het hier en nu. Dat de geschiedenis niet genegeerd kan worden, ondervindt hij op pijnlijke wijze aan den lijve. Een vergelijkbare ervaring hebben Herman en Ton. Ook hun leven is blijvend getekend door de oorlogshandelingen in Indonesië. | |
IJkpunt?Uit de twee voorbeelden is mijn visie op de functie van jeugdliteratuur al af te leiden. Laat ik deze visie meer expliciet maken. Het begint ermee dat een volwassene die zich tot jongeren richt, volgens mij altijd rekening moet houden met de consequenties van wat hij doet, zegt of schrijft. In die zin zijn alle volwassenen ‘onderwijzers’. Ze worden geacht hun ervaringen en levensvisie aan de volgende generatie door te geven. Geen enkele activiteit is van deze taak uitgezonderd. De vrijblijvendheid waarmee hier en daar verkondigd wordt dat muziek, film, literatuur en wat dies meer zij op zichzelf staande uitingen zijn die geen ander doel hebben dan te verstrooien, is mij vreemd. Dat geldt zeker voor deze tijd. Wellicht dat een dergelijke stellingname te verdedigen was toen de jeugd vanaf de jongste jaren gebombardeerd werd met duidelijke richtlijnen over hoe hun leven te leiden, compleet met bijbehorende sancties wanneer de richtlijnen verwaarloosd werden. Tegenwoordig is dat niet het geval. Ik ben me ervan bewust dat er door de eeuwen heen steeds sprake is geweest van een obligaat geweeklaag over het gedrag van nieuwe generaties. Daaraan was meestal meteen de constatering gekoppeld dat de toestand nog nooit zo erg was geweest en werden en passant maatregelen opgesomd om het tij te keren. Dat was, als we alleen kijken naar de recente decennia, bijvoorbeeld het geval bij de nozems uit de jaren vijftig en de hippies uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Bij het begin van de eenentwintigste eeuw is er echter een wezenlijk onderscheid met deze voorbeelden. Jongeren uit de periode 1950 tot 1980 deden wat jongeren door de eeuwen heen hebben gedaan: ze gaven vorm aan een tegencultuur om zich zo af te zetten tegen bestaande opvattingen over hoe de maatschappij dient te functioneren. Het komt mij voor dat de jeugd van tegenwoordig een dergelijke standaard moet ontberen. In korte tijd zijn de oude richtinggevende structuren vermolmd. Het duidelijkst komt dat naar voren in de secularisering van de samenleving. Daar waar kerken en kerkelijke instituties jarenlang aangaven wat de ideale levenswijze was, rest nu slechts de woestijn van postmodern nihilisme. Er is niets in de plaats gekomen van de oude geboden. Let wel, ik roep niet op tot een conservatief reveil of een terugkeer van kerkelijke discipline. Wat ik beweer is dat we, | |
[pagina 61]
| |
als alles relatief is, jongeren laten ronddwalen in een vacuüm zonder houvast. Zij moeten hun weg zien te vinden in een wereld die zich aan hen voordoet in de bordkartonnen personages uit videoclips en populaire films. Voor de groei naar volwassenheid is het materialistische iktijdperk waarin we leven een ramp. Jongeren zelf geven aan waartoe dit leidt. Het gebrek aan zingeving resulteert in een vlucht in alcohol of andere drugs, in sektes of in onmaatschappelijk gedrag. De term ‘zinloos geweld’ krijgt in dat licht een hele nieuwe betekenis. De vraag is wat te doen tegen deze ontwikkeling. Tot op het hoogste niveau wordt met regelmaat geroepen om een versterking van ‘normen en waarden’. Voor de duidelijkheid: wie uit het voorgaande afleidt dat ik bij deze groep hoor, heeft het fout. Integendeel. Veel van de mensen die spreken over ‘normen en waarden’ lijken precies te weten wat deze normen en waarden inhouden. Sterker nog, zij zouden die het liefst verplicht aan iedereen opleggen. Met ontkenning van alles wat er sindsdien veranderd is, koesteren ze een geromantiseerd beeld van Nederland in de jaren vijftig. Zonder nozems natuurlijk. In het beste geval zorgen ze zo voor een eenduidige en dominante cultuur die jongeren kunnen gebruiken om zich tegen af te zetten. Mij lijkt het beter als, ook in de literatuur, jongeren geen uniform model wordt aangereikt, maar alle keuzemogelijkheden beschreven worden, met de bijbehorende gedragsalternatieven. In mijn eigen boeken heb ik geen moment de pretentie de maat der dingen te zijn. Ik probeer jongeren niet voor te schrijven hoe ze zich dienen te gedragen. Wel komen de diverse visies naar voren, inclusief de achterliggende overwegingen en de gevolgen voor gedrag. Wat ik mijn lezers hoop te bieden, is iets wat ze tegenwoordig node missen, een reflectie op hun bestaan. Nogmaals, welke keuzes ze maken is hun zaak, als ze maar beseffen dat ze een keuze kúnnen maken en niet willoos hoeven mee te drijven op de golfstroom van leeg consumentisme. Deze opvattingen komen ook naar boven als ik me buig over de vraag of de Tweede Wereldoorlog nog steeds functioneert als een moreel ijkpunt. Het antwoord luidt: ook de Tweede Wereldoorlog dient als ijkpunt, niet hét ijkpunt, maar een van de vele. Zoals gezegd, een oorlog zet de samenleving op scherp, maakt keuzes gevaarlijk. Daarom zijn verhalen die zich in deze context afspelen een ideale bron van bezinning op de eigen positie. De les die we uit de Tweede Wereldoorlog kunnen leren, is dat zwart-wit tegenstellingen tussen goed en kwaad in de werkelijkheid vervagen. Als het erop aankomt voert, denk ik, grijs de boventoon. Daar is op zich niets mis mee. Wanneer bange mensen zich verschuilen voor het kwaad, doen ze wat de meerderheid nu eenmaal altijd doet. De vraag is of dit het beeld is dat jonge mensen krijgen voorgehouden, wanneer over de oorlog verhaald wordt. Ik ben bang van niet en maak me zorgen | |
[pagina 62]
| |
over de gevolgen. Een generatie die zelf geen oorlog aan den lijve heeft ondervonden, is heel bevattelijk voor de romantische voorstelling van zaken die in veel films en boeken wordt gegeven. En dat ondermijnt de kritische houding van die generatie ten opzichte van oorlog. Mondige burgers moeten weten welke beerput wordt opengetrokken als ‘de politiek met wapens wordt voortgezet’. In die zin is de Tweede Wereldoorlog nog steeds een moreel ijkpunt. We kunnen er geen absolute levensregels aan ontlenen, maar wel stilstaan bij opties onder extreme omstandigheden. Ik weet het, voor velen is het vloeken in de kerk te beweren dat jeugdliteratuur ook een didactisch doel dient. Na het voorgaande moge duidelijk zijn dat ik welbewust en van ganser harte vloek. |
|