Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Het kind als ooggetuige
| |
[pagina 28]
| |
oorlog in Libanon anti-oorlogsdichters zijn opgestaan die een heel andere interpretatie aan het collectief geheugen van de jodenvervolging zijn gaan geven. Zo associeert Dalia Ravikovitch het verdrijven van Arabische vluchtelingen met herinneringen aan hoe dat toen met de joden zelf is gebeurd:
Take the rucksacks
And the household bric-a-brac
And the books of the Koran
And children scurrying like chickens in the village.
How many children do you have?
How many children did you have?
It's hard to watch over kids in a situation like this.
Put into sacks whatever isn't fragile,
Clothes and blankets and bedding
And something as a souvenir
Perhaps a shiny artillery shell
Or any utensil that comes in handy
And the rheumy-eyed babies
And the R.P.G.kids.
We want to see you sail in the water, sail aimlessly
Not to any harbor or shore
They will not receive you anywhere
You are banished human beings
You are people who don't count
You are people who are superfluous
You are nothing but a handful of lice
Stinging and itching
To madness.
(Figh and Killing, blz. 65-66).Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 29]
| |
Uit de studie van Young blijkt hoeveel verschillende gezichten de beeldvorming van de Tweede Wereldoorlog kent. Die pluriformiteit geldt evenzeer voor de Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt en dat geeft historici, pedagogen en literair geïnteresseerden alle aanleiding om daar wat van te vinden. Historici maken het verleden tot een historisch referentiekader ook voor een beter begrip van het heden. Pedagogen herkennen in de morele dilemma's waar mensen toen voor stonden, de morele dilemma's waar opvoeders nu voor staan. En auteurs en critici construeren en reconstrueren het literaire beeld van de Tweede Wereldoorlog met inbegrip van een moreel ethos en een historische waarheid. Daarbij krijgt de ooggetuige van toen een centrale rol in de historische representatie, in de morele opvoeding of in de literair-morele verbeelding, zoals zal blijken uit een aantal markante voorbeelden die ik geef van de Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt. | |
Het historisch debatSlachtoffers van vredesmissies die bij de Dodenherdenking worden herdacht, kunnen zijn uitgestuurd om een einde te maken aan genocide in de wereld. Genocide is immers met de VN-conferentie van 1948 voor het eerst in de wereldgeschiedenis juridisch strafbaar geworden. Dat onze regering, met deze verbijzondering van de Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, graag beschikt over historische expertise, laat zich raden. Deze actualisering bracht geschiedschrijvers als Blom, die er eerder voor had gepleit om de zwart-wit tegenstelling tussen goed en fout in de oorlog niet langer als markering te laten gelden, opnieuw in de ban van goed of fout toen hij als directeur van het NIOD verantwoordelijk werd voor het Sebrenica-rapport.Ga naar voetnoot3. Een soortgelijk debat over een al dan niet a-morele benadering van de Tweede Wereldoorlog deed zich in Duitsland voor als de zogenoemde Historikerstreit en er is weinig reden om te veronderstellen dat de discussie daarmee voorgoed is gesloten.Ga naar voetnoot4. Blom zocht in zijn inaugurele rede de samenwerking met empirische sociologen om de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog moreel te ontlasten, maar de ironie van de geschiedenis wil dat juist zij opnieuw morele vragen zijn gaan stellen.Ga naar voetnoot5. Daar- | |
[pagina 30]
| |
naast blijkt uit de recente oprichting van het Amsterdamse Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies met Johannes Houwink ten Cate als directeur, dat er opnieuw sprake is van een zekere morele beoordeling van het verleden, nu dit instituut de studie van genocides tot taak heeft genomen zoals duidelijk wordt uit de inaugurele rede van Houwink ten Cate.Ga naar voetnoot6. In die rede illustreert hij de naamgeving van zijn instituut met het levensverhaal van de Armeense student Salomon Teilirian die er ooggetuige van was hoe zijn familie in 1915 door de Turken werd uitgemoord en zes jaar later in Berlijn als student in koelen bloede de Turkse minister van binnenlandse zaken als de moordenaar van de familie doodde en die vervolgens door de rechtbank werd vrij gesproken. Aan hem is het vervolgens te danken dat de Pools-joodse student Raphael Lemkin prompt met zijn studie taalkunde stopte, rechten ging studeren en die kennis in zou gaan zetten om genocide erkend te krijgen als juridisch begrip en als strafbaar feit. Daarmee worden deze twee studenten de founding fathers van dit instituut. Dat regeringen daarbij ook de steun van nog jongere founding mothers kunnen krijgen bleek uit de volgende reactie van Anne Frank: Gisteravond sprak minister Bolkestein voor de Oranjezender erover dat er na de oorlog een inzameling van dagboeken en brieven van deze oorlog zou worden gehouden. Natuurlijk stormden ze allemaal direct op mijn dagboek af (29 maart 1944).Ga naar voetnoot7. Weinig publicaties hebben in zo'n brede kring de aandacht gevestigd op de genocide van het joodse volk als het Dagboek van Anne Frank en weinig genres zijn zo getuigend en zo documentair van aard als juist het dagboek. Dat was voor J. Presser reden om van egodocumenten te spreken waarmee Clio in het sleutelgat kon kijken.Ga naar voetnoot8. Zo'n ongegeneerde blik van een ooggetuige werd onlangs als tweede genocidestudie onder de aandacht gebracht.Ga naar voetnoot9. Uit de aantekening op 23 mei 1943 in het dagboek van Mirjam Bolle die als secretaresse werkzaam was bij de Joodse Raad, blijkt niet alleen dat de Raad betrokken was | |
[pagina 31]
| |
Illustratie Ceseli Josephus Jitta. Uit: De diamant van opa.
bij de aanwijzing van wie er voor deportatie in aanmerking kwam, maar ook dat naaste verwanten daarbij nadrukkelijk in bescherming werden genomen: ‘Van elf tot twee geslapen. Weer naar kantoor. Toen moest ik alle privé-gevallen van de hoge heren van de (voorlopige) oproeplijst schrappen. Mooi hè? Ik kreeg gewoon een lijst van de vriendjes en moest onderzoeken of die opgeroepen zouden worden en zo ja, dan moesten ze geschrapt.’ Zo'n dagboekaantekening is veelzeggend voor het vaderlands aandeel aan de genocide van toen, en dat geldt al evenzeer voor passages waaruit blijkt dat het weghalen van de joodse inwoners van Amsterdam niet het werk was van de Duitse, maar van de Nederlandse (hulp)politie. Dat is ook het beeld dat Ceseli Josephus Jitta oproept in het eerste en meteen zeer geslaagde Nederlandse prentenboek dat aan dit thema is gewijd. In De diamant van Opa laat zij een lid van de landwacht met het geweer op de rug achter opa en oma lopen, terwijl Amsterdamse burgers vanachter hun ramen hiernaar staan te gluren.Ga naar voetnoot10. De uitgave van Bolles dagboek als genocidestudie onderstreept nog eens, net als het zwarte uniform van de Nederlandse landwacht in het prentenboek, dat het vooral Nederlandse agenten waren die joden ophaalden zoals het Nederlandse tramconducteurs en Nederlandse treinmachinisten waren die de joden naar de concentratiekampen vervoerden. En dat geeft reden om de jodenvervolging in Nederland op te vatten als het voorportaal van Auschwitz en Het Dagboek van Anne Frank of Het Bittere Kruid van Marga Minco, omgekeerd aan wat Frank van Vree doet, juist uit de schaduw van Auschwitz te halen. Hij merkt over het eerste boek op dat het ‘is uitgegroeid tot het icoon van de Onschuld. Men zou het nog scherper kunnen stellen: de cultus rond het Dagboek van Anne Frank fungeerde als een soort alibi om niet te hoeven kijken naar wat de Endlösung werkelijk betekende - de miljoenen in de getto's en in de werkkampen, de totale verlatenheid en barbarij, de onontkoombaarheid van de selectie en de vernietiging. En dat geldt al evenzeer voor de juichende ontvangst die het verhaal van Marga Minco bij het verschijnen in 1956 ten deel viel: als “kleine | |
[pagina 32]
| |
kroniek” van de vervolging kon Het Bittere Kruid alleen maar sympathie wekken. Beide boeken bieden de lezer volop gelegenheid tot identificatie met de hoofdpersoon, zonder de heersende voorstellingen van de oorlog ter discussie te stellen en zonder zich te verdiepen in de enormiteit van de verschrikkingen.’Ga naar voetnoot11. Deze kwalificaties staan haaks op de wijze waarop - terwijl Van Vree hen citeert - Zygmunt Bauman en Raoul Hilberg de jodenvervolging omschreven als een gefaseerd proces, waarbij het niet alleen gaat om het vermoorden van de joden in de kampen, maar ook om het registreren, isoleren, beroven en deporteren van de joden in hun thuislanden.Ga naar voetnoot12. En dat de gemoederen nog steeds bezig gehouden worden door het laatste aspect, geeft de eerste hoogleraar Holocausteducatie, Ido Abram, te vermoeden: Van de naar schatting 140.000 joden in Nederland werden er ongeveer 102.000 vermoord. Het percentage omgekomen joden is voor Nederland aanzienlijk hoger dan voor alle andere bezette landen in West-Europa, ongeveer 75% tegen ongeveer 40% voor België en Noorwegen, ongeveer 20% voor Frankrijk en ongeveer 15% voor Italië, terwijl de weinige Deense joden nagenoeg allen konden ontkomen. Zelfs in Duitsland wisten relatief meer joden de dans te ontspringen dan in Nederland. In de Tweede Wereldoorlog bleek, dat er kennelijk een verschil was tussen joodse en niet-joodse Nederlanders en dat de joden minder goed geïntegreerd waren (er minder bij hoorden) dan zij zelf dachten. De vraag hoe het komt dat de joden in Nederland zwaarder getroffen zijn dan in andere bezette West-Europese landen houdt onderzoekers (en de gemoederen) nog steeds bezig.Ga naar voetnoot13. Onder meer vanwege dit zo hoge percentage joodse slachtoffers in Nederland is er bij de herdenking van de Tweede Wereldoorlog sinds de jaren zeventig (ook al had Abel Herzberg daar al veel eerder met een tabel de aandacht op gevestigdGa naar voetnoot14.) steeds meer nadruk komen te liggen op wat Nooit meer Auschwitz is gaan | |
[pagina 33]
| |
heten. Overigens gold dit zo beschamende percentage niet in dezelfde mate voor alle gemeenten en provincies. Dat blijkt uit de recente dubbelpromotie Gif laten wij niet voortbestaan van Marnix Croes en Peter Tammes. De overlevingskansen van de joden bleken per locatie zeer te kunnen verschillen, al naargelang de burgemeester, de commissaris van politie, politieagenten of artsen de hun opgedragen taak ijverig uitvoerden of saboteerden. In Breda wist bijvoorbeeld van de in 1942 geregistreerde joden 50% te overleven, in Oss 31% en in Tilburg 64%. Die voor Tilburg relatief gunstige cijfers konden ten dele worden toegeschreven aan gemengde huwelijken (104 voor deportatie vrijgestelden) en aan onderduik (80 personen), dankzij het feit dat de politie daags voor de deportatie de oproepkaarten persoonlijk aan huis liet bezorgen als stilzwijgend signaal om onder te duiken en dat het merendeel van wie zich toch meldde, werd afgekeurd.Ga naar voetnoot15. Zulke gegevens kunnen voor enige lichtpunten zorgen in die zo deprimerende geschiedenis. Van de andere kant wijzen Croes en Tammes ook op punten waardoor het beeld van de geschiedenis er minder rooskleurig uit zou zien dan dat van De Jong. Zo geven woonplaatsen naarmate het percentage gereformeerden hoger is, een geringer aantal joodse overlevenden te zien, terwijl volgens De Jong de gereformeerden een onevenredig hoog aantal joodse onderduikers zouden hebben verborgen. Maar gaat het wel over vergelijkbare grootheden? Zo blijkt uit de levensverhalen zoals die over ds. Frits Slomp (Frits de zwerver) of over Johannes Post zijn opgetekend dat zij zich niet zozeer voor joden uit de eigen omgeving hebben ingezet als wel voor joden uit de randstad en dat de door hen opgerichte landelijke onderduikcentrale niet lokaal van aard was.Ga naar voetnoot16. | |
Het pedagogisch debatIn literaire kring wordt van Adorno doorgaans de uitspraak geciteerd dat het barbaars zou zijn om na Auschwitz poëzie te schrijven, en in pedagogische kring ‘dat Auschwitz niet nog eens zal vóórkomen, is de allereerste eis die men aan opvoeding dient te stellen’.Ga naar voetnoot17. Beide uitlatingen hebben als gemeenschappelijke bron de verbijstering van Adorno over wat zich daar heeft kunnen voltrekken. | |
[pagina 34]
| |
Opmerkelijk is daarbij dat de uitbeelding van die catastrofe niet past in zijn affirmatieve literatuuropvatting, terwijl een actieve uiteenzetting met Auschwitz wel past in zijn affirmatieve pedagogiek. Zijn remedie tot het voorkomen van een tweede Auschwitz bestaat uit het stimuleren van empathie met de slachtoffers van Auschwitz en van autonoom gedrag via zelfstandig nadenken, onafhankelijk oordelen en niet mee willen doen, uit het leren verwerven van inzicht in de vernietigingsstructuur, de mechanismen en de omstandigheden die van mensen moordenaars maken, en uit het leren beseffen dat de gruwelen van Auschwitz de gruwelen zijn van de wereld. Daarvoor moet je die gruwelen, zegt Adorno, ‘toelaten’ en ‘niet van je afduwen’. Een tweede Holocaust hoeft immers niet te betekenen dat de slachtoffers opnieuw weer joden, zigeuners, homoseksuelen en gehandicapten zouden moeten zijn of andere groepen, die de nazi's toen typeerden als ‘vijanden’ of ‘minderwaardigen’. Het kunnen net zo goed andere afwijkende groepen zijn. Daarnaast verdienen behalve de daders en de slachtoffers ook de omstanders die als ‘meelopers’ de nazi's hielpen of die als dwarsliggers tegen hen in verzet gingen, aandacht te krijgen. En ten slotte moet het bij opvoeding na Auschwitz ook gaan om het graven naar lichtpunten in het zwarte verleden.Ga naar voetnoot18. Een pedagoge die ten dele een andere positie inneemt dan Adorno is Lea Dasberg. Haar remedie tegen een herhaling van Auschwitz bestaat niet uit het stimuleren van de antiautoritaire persoonlijkheid met de antiautoritaire crèche bijvoorbeeld maar uit een herbronning van traditionele, conservatieve waarden vanuit een soortgelijk mondigheidsideaal overigens als dat van Adorno. Zo is ze van een diep respect vervuld voor het communistisch en gereformeerd verzet dat weinig op had met een antiautoritaire opvoeding. Toen zij uitgenodigd werd door het dagblad Trouw om de feestrede te houden bij het vijftigjarig jubileum van de krant, fundeerde ze in haar rede Meelopers en dwarsliggers haar typering van morele opvoeding als het opvoeden van ‘kinderen van nu tot mensen van morgen die de moed zullen hebben geen meeloper te zijn’.Ga naar voetnoot19. In haar rede verbond Dasberg de dilemma's waar de dwarsliggers van Trouw van toen in hun verzet tegen de bezetter voor kwamen te staan met de dilemma's waar opvoeders van nu nog steeds mee van doen hebben. In haar visie moeten opvoeders het kind invoeren in de wereld zoals die is en tegelijk het ideaal voor houden die wereld te vervolmaken tot wat die zou moeten zijn. Die dubbele pedagogische taak van leerlingen invoeren en socialiseren in de bestaande cultuur | |
[pagina 35]
| |
en hen tegelijk opvoeden tot een kritische houding verplicht onderwijs en opvoeding tot een opgave ‘waarvan we nooit vakantie kunnen nemen.’ Tegen die opvatting worden wel bezwaren ingebracht: kinderen gaan niet naar school om opgevoed te worden maar om kennis te verwerven; opvoeden is een zorg voor het gezin en niet voor de school; leerlingen van heterogene achtergrond in een pluralistische multiculturele maatschappij kunnen onmogelijk dezelfde waarden en normen worden aangereikt. Dasberg maakt korte metten met die bezwaren door er op te wijzen dat praktisch elke Nederlandse burger de waarden en normen van de democratie accepteert, dat de democratie ook vreselijk kan falen zoals toen men Hitler legaal aan de macht liet komen en dat zoiets zich kan herhalen. Dat laatste vraagt om de nodige preventie door elke leerling ervan te doordringen wat er van hem of van haar als toekomstige burger wordt verwacht. Daarbij hoort zowel kennis van politieke en sociale rechten en plichten als een deugdelijke manier van leven. Maar Dasberg herinnert er ook aan dat elke onderwijskracht maar al te goed weet dat abstracte zaken in de klas concreet moeten worden. Dat geldt al evenzeer voor waarden en normen als gelijkheid voor de wet of vrijheid van meningsuiting die herkenbaar moeten worden in eigenschappen of in deugden als eerlijkheid en moed, opofferingsgezindheid en verantwoordelijkheid. Tegenwerpingen zoals van de pedagoog Kohlberg die spottend spreekt over ‘de zak met deugden’ die niet als leerstof uit het hoofd te leren valt, raken volgens haar niet het wezenlijke probleem, want dat bestaat er uit dat deugden als eerlijkheid soms ondeugden zijn en dat je soms moet liegen omdat de waarheid te veel pijn zou doen. ‘En de bezettingstijd was een schoolvoorbeeld van zo'n Umwertung aller Werte. Liegen tegen de moffen was goed, papieren vervalsen voor onderduikers was goed, stelen van de vijand was goed en in laatste instantie werd ook doden als deugd aangerekend’. Het ging toen niet om een ‘zak met deugden’, maar om unieke morele keuzes. Maar als die keuzes niet aan te leren zijn, welk richtsnoer is er dan om die unieke keuzes te kunnen maken? Dasberg erkent dat er op het terrein van morele opvoeding vooral vragen en maar heel weinig zekerheden bestaan, maar tegelijk merkt ze op dat de mensen rondom Trouw met grote innerlijke zekerheid wisten wat hen te doen stond. Zij putten hun kennis van goed en kwaad uit hun Godsgeloof, dat weliswaar geen kant en klare recepten oplevert, maar wel het voorschrift om de vervolgde te redden uit de greep van het Hitlerregime. Volgens Dasberg moet morele opvoeding leerlingen niet willen vertellen wat goed en kwaad is, maar hen bekend maken met het probleem der moraliteit, zonder daar kant en klare oplossingen bij te leveren. Die moeten ze zelf opsporen. Opvoeders moeten leerlingen laten zien uit welke vruchten gekozen kan | |
[pagina 36]
| |
worden en wat de gevaren daarvan zijn. Want iedereen plukt uiteindelijk zijn eigen appel van de boom van de kennis van goed en kwaad.
De rede van Lea Dasberg raakte bij velen een gevoelige snaar zoals bleek uit een stroom aan ingezonden brieven, en uit het artikel waarmee, hoogst ongebruikelijk, de minister van onderwijs elf dagen later reageerde.Ga naar voetnoot20. Kennelijk zag Ritzen zich door het pleidooi van Dasberg gesteund in zijn oproep aan het onderwijs om een nieuwe inhoud te gaan geven aan de pedagogische opdracht van de school. Dat pleidooi was niet overal in goede aarde gevallen en Ritzen vatte die kritiek als volgt samen: Mij is verweten een te simpele opvatting te koesteren, als zou het erom gaan normen en waarden over te dragen zoals je kennis over de Nederlandse bodemgesteldheid overdraagt. Sommigen verdenken mij er ook van, dat ik een setje waarden en normen achter de hand heb, dat op een goed gekozen moment in circulaire-vorm op de deurmat van de Nederlandse scholen zal vallen. Die misverstanden rekent hij zich zelf aan en vervolgens legt hij nogmaals uit waarom het hem te doen was. De pedagogische opdracht van de school behelst drie aspecten. Ten eerste heeft zij een algemeen maatschappelijke betekenis: de voorbereiding van leerlingen op hun leven in een democratische samenleving. Ten tweede betreft zij de relatie tussen onderwijs en levensbeschouwing. Ten derde gaat het om de verhoudingen binnen scholen, vooral die tussen leerlingen, leerkrachten en ouders. (..) Scholen helpen kinderen de kennis, houdingen en vaardigheden te verwerven die zij nodig hebben om op alle niveaus in een democratische samenleving te kunnen functioneren. Scholen kunnen dit overigens alleen als zij steun krijgen van ouders en van de maatschappelijke omgeving van de school. De verantwoordelijkheid voor morele opvoeding ligt in het verlengde van de verantwoordelijkheid voor moreel handelen, en die verantwoordelijkheid hebben wij allen. De overheid past daarbij een actieve rol. Zij moet en mag scholen op die verantwoordelijkheid aanspreken en daarbij ook wijzen op de beginselen en praktijk die onze rechtsstaat maken tot wat zij is. Scholen moeten naar mijn mening expliciet aandacht | |
[pagina 37]
| |
geven aan racisme en vreemdelingenhaat en daarin duidelijk stelling nemen. Zij moeten leerlingen duidelijk maken wat een democratie eigenlijk is, en wat dat vraagt van mensen die daarin mogen leven en werken. Meer algemeen gezegd: de waarden en normen die op hoofdlijnen in de eerste 23 artikelen van onze Grondwet staan, zijn voor scholen basismateriaal, en geen onderwijsprogramma is compleet zonder dat leerlingen daarmee actief in aanraking worden gebracht. (..) Ook na de rede van Dasberg en na de reactie van Ritzen is het debat over waarden en normen nog steeds niet uitgedoofd, integendeel. De regering Balkenende lanceerde de slogan ‘fatsoen moet je doen’, maar daarbij ging en gaat het niet zozeer om racisme en vreemdelingenhaat als wel om assimilatie, inburgering en terugverwijzing naar landen van herkomst. Daarnaast werd aan de Wetenschappelijke Raad voor de Regering om advies gevraagd inzake het waarden- en normenthema. In haar rapport wijst de Raad een apart vak waarden en normen onomwonden van de hand, en wijst ze het onderricht in de sociale en politieke grondrechten toe aan vakken als geschiedenis, maatschappijleer, aardrijkskunde en ook literatuuronderwijs. Tegelijk wijst ze op de noodzaak om in onderwijs en opvoeding aandacht te geven aan de zogenoemde kleine deugden. Volgens de Raad bestaat er zelfs een nadrukkelijk verband tussen de politieke en sociale grondrechten en de zogenoemde kleine deugden: Willen de grote waarden van de rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkheid en vertrouwen, voor een langere duur veilig gesteld worden, dan dient de samenleving kleine deugden te bevorderen, zoals waarheidsgetrouwheid, empathie en sympathie voor anderen, respect voor de mening van anderen en de bereidheid tot het corrigeren en laten corrigeren van de eigen oordeelsvorming. Sociale vaardigheden als flexibiliteit, responsiviteit en verantwoordelijkheidszin, een zeker pragmatisme en het kunnen verdragen van onzekerheid en ambivalenties vormen een goede voedingsbodem van een blijvende maatschappelijke pluriformiteit. Naarmate deze kleine deugden aangeleerd en geoefend worden op scholen en andere onderwijsinstellingen en naarmate ze in de dagelijkse praktijk worden beoefend, zullen de grote abstracte waarden van de rechtsstaat en de overige hoge, maar abstracte waarden van de samenleving als geheel beter tot hun recht komen en zal hun een langer leven beschoren zijn.Ga naar voetnoot21. | |
[pagina 38]
| |
Opvallend is dat de Raad met geen woord rept over de Tweede Wereldoorlog, terwijl een van de samenstellers van het rapport, Kees Schuyt, op persoonlijke titel in een artikel liet zien hoe de Italiaanse literatuurwetenschapper Gordon een moderne kleine deugdenleer uit het werk van Primo Levi had weten te destilleren.Ga naar voetnoot22. Die leer van dertien deugden omvat vier ethische, vier praktische, drie sociale en twee persoonlijke deugden. Goed kijken en nauwkeurig observeren was de eerste ethische deugd, zorgvuldig en precies taalgebruik de tweede, herinneren en vastleggen om te getuigen van de barbarij van Auschwitz de derde en de vindingrijkheid om bijvoorbeeld met een stuk ijzerdraad je broek op te houden de vierde. Het plaatsen van de dingen in het juiste perspectief was de eerste praktische deugd en de creativiteit van het scheppend ordenen de laatste praktische deugd. Als sociale deugden gelden common sense, vriendschap en het vertellen van verhalen. Dat laatste geldt, zegt Schuyt, voor Levi als ‘een levensfilosofie: ik vertel, dus wij bestaan. Het vertellen van een levensverhaal van elk gewoon mens schept een band en kent een plot die ons iets vertelt. Een sprookje boort de morele intelligentie van kinderen aan. Literaire verbeelding scherpt de morele sensitiviteit van volwassenen.’ Tot slot wijst Schuyt op humor en speelsheid als persoonlijke deugden, maar toch niet zonder nog eens nadrukkelijk te wijzen op de rijke toepassingsmogelijkheden zoals ze in onderwijs en samenleving voor het oprapen liggen: Het (maatschappelijke) geheugen wordt getraind in de geschiedenisles, het zorgvuldig spreken en schrijven in de taalles, het goed observeren, de trial and error in de exacte vakken. Op school ontstaan vriendschappen voor het leven. Maar al deze ethische, praktische en sociale deugden kunnen op alle andere plekken in de samenleving, in het gezin en op het werk, in perskamer en parlement, voorgedaan worden en nagedaan. Leren is afkijken. Er kunnen verhalen bij verteld worden, terwijl er geen regels hoeven te worden geformuleerd voor alle mogelijke handelingen in alle mogelijke situaties. Deze nieuwe deugden passen bij nieuwe, jonge mensen. Ze geven betekenis aan hun dagelijks leven en kunnen dienen als kompas voor een eigentijdse moraal. Die eigentijdse moraal hebben we te danken aan de ooggetuige van Auschwitz: Primo Levi. | |
[pagina 39]
| |
Het (jeugd)literair debatIn de literatuurwetenschap is sinds enige tijd weer nadrukkelijk sprake van een ethische wending in de literatuur en in de literaire kritiek. Die ethische wending komt er voor een literatuurwetenschapper als Elrud Ibsch op neer dat zij de tendens binnen de Holocaustliteratuur om zich los te maken van de documentaire en autobiografisch-getuigende literatuur ten gunste van een fictionele uitbeelding van de Holocaust begrensd ziet door het verhaal van de slachtoffers; haar hoop gaat uit naar een postmoderne esthetica met respect voor het slachtoffer.Ga naar voetnoot23. Dat fictionalisering en morele verbeelding, zelfs met inbegrip van een romance, een happy end en een komische toonzetting heel wel hand in hand kunnen gaan met het verhaal van Auschwitz, bleek uit de film met de zo provocerende titel: La vita è bella.Ga naar voetnoot24. Dat het kind in dit verhaal het concentratiekamp kan overleven is te danken aan het superieur pedagogisch inzicht en de briljante grappen van zijn vader en met name aan het strak volgehouden kindperspectief dat hij daarbij inneemt. Zo laat hij het voorkomen alsof de reis naar het kamp een verjaardagscadeau in petto heeft voor wie de meeste punten haalt met als hoofdprijs de grote tank die pappa in het kamp met andere mannen aan het bouwen is. En zo wordt het racisme in het bordje in een etalage: ‘Verboden voor joden en honden’ zorgvuldig met een grap gedemonteerd door het zoontje te wijzen op een winkel waar men geen Chinezen en kangoeroes toelaat om hem vervolgens te vragen waar hij de pest aan heeft. Dat blijken spinnen te zijn en samen met de Westgoten waar vader een hekel aan heeft, leidt dat voor hun eigen winkel tot het bordje: ‘Verboden voor spinnen en Westgoten.’ Dat zo'n kindperspectief, waarmee zelfs de fascistische Umwertung aller Werte zo succesvol te bestrijden valt, in het middelpunt van de (jeugd) literaire kritiek is komen te staan, zal dus niet hoeven te verbazen. Zo'n kindperspectief moet, zoals uit het voorbeeld van de aangehaalde film blijkt, dus zowel moreel als historisch kosjer zijn, wil het spel van de fictie als acceptabel en zelfs geslaagd ervaren kunnen worden. Maar worden er behalve dat morele ethos en een zeker historisch correcte representatie ook nog andere eigenschappen aan de aard en het effect van dat kindperspectief toegeschreven? Volgens Dresden heeft het kindperspectief ‘dat welbewust gehandhaafd blijft’ tot effect dat ‘het brute oorlogsgeweld onbegrepen op de achtergrond staat en, | |
[pagina 40]
| |
hoewel overal aanwezig, toch voornamelijk gesuggereerd wordt en klein gehouden is’.Ga naar voetnoot25. Volgens Anne de Vries is het perspectief in de kinderboeken over de Tweede Wereldoorlog sinds de jaren zestig van de vorige eeuw steeds ‘jonger’ geworden, terwijl de leeftijd van de hoofdpersoon tegelijk steeds meer samen is gaan vallen met die van de auteur tijdens het boek.Ga naar voetnoot26. Daardoor wist deze generatie auteurs zich, anders dan de generatie voor hen die de oorlog als volwassene had meegemaakt, emotioneel vrij te maken om ook hun gevoelens van toen met kinderen te kunnen delen. Juist dankzij die emotionele vrijmaking en juist dankzij het gebruik van het kindperspectief is het kinderboek over de Tweede Wereldoorlog naar zijn mening volwassen geworden. En volgens Harry Bekkering zijn veel kinderboeken over de Tweede Wereldoorlog heel lang in het avonturenverhaal blijven steken en om zo te zeggen pas met het gebruik van het kindperspectief in staat gebleken om een symmetrische communicatierelatie aan te gaan met het jeugdig publiek en daarmee het generatieverschil goeddeels te overstijgen. Deze typeringen verschillen licht van elkaar en zijn daarin vooral complementair. De wijze waarop Dresden het effect van het klein houden van de oorlog aan het kindperspectief toeschrijft, lijkt niet aan leeftijd gebonden, maar uit de voorbeelden die hij geeft, blijkt dat wel degelijk het geval te zijn. Zo merkt hij bij de ondertitel van Het bittere kruid van Marga Minco nadrukkelijk op dat onder ‘een kleine kroniek’ de kroniek van een kind of adolescent verstaan moet worden. De Vries reserveert het begrip kindperspectief voor de generatie auteurs die de oorlog als kind heeft meegemaakt en ziet emotionele vrijmaking als voorwaarde om er gebruik van te kunnen maken. Bekkering laat zien dat er binnen het genre van het oorlogsboek reden is om avonturenverhalen te onderscheiden van boeken over de oorlog waarin welbewust gebruik wordt gemaakt van een kindperspectief.Ga naar voetnoot27. Het gaat dus om een gradueel verschil, maar toch interessant genoeg, lijkt me, voor een proef op de som. | |
Het kindperspectief als proef op de somDaarvoor koos ik vier boeken, die geheel of ten dele op dezelfde plaats en in dezelfde tijd spelen van auteurs die de oorlog als volwassene, als kind of als lid van de ‘derde generatie’ hebben meegemaakt (in Arnhem en omgeving ten tijde van de Slag om Arnhem) te weten vader Herman Koch, dochter Else Koch (Els | |
[pagina 41]
| |
Pelgrom), zoon Herman Koch en Aidan Chambers met hun boeken Marius Blok bij de Tommies (De Arbeiderspers, 1963), De kinderen van het achtste woud (Kosmos, 1977), Eindelijk Oorlog (Meulenhoff, 1996) en Niets is wat het lijkt (Querido, 1999). Vader Koch is in 1906 geboren, Else Koch in 1934, Herman Koch in 1953 en Aidan Chambers in 1934. Hoe vertellen zij hun verhaal? | |
Marius Blok bij de TommiesHet boek van vader Koch begint op 5 september 1944 met een toespraak waarin de rector van het gymnasium bekend maakt dat de school voorlopig wordt gesloten. De volgende dag, het is Dolle Dinsdag, trekken de Duitse troepen zich terug en slaan N.S.B.-ers in paniek op de vlucht. Ook de lagere school gaat dicht, tot over een paar dagen de oorlog voorbij is, zegt de juf. Parachutisten komen op 17 september uit de lucht gedwarreld, de Rijnbrug wordt bezet en de bevrijding lijkt binnen handbereik, maar de aanvoer van troepen stagneert of valt in Duitse handen. Terwijl Marius met zijn vriend inlichtingen over de Duitse posities doorgeeft aan de Engelse commandant, zien ze overal mensen de binnenstad van Arnhem uitvluchten en de Eusebiustoren in brand staan. Er wordt gehamsterd en kelders worden klaar gemaakt als schuilplek en op 23 september moet iedereen de stad uit.
Illustratie Frits Behrendt. Uit: Marius Blok bij de Tommies.
| |
[pagina 42]
| |
Ze gaan op vier fietsen naar hun vaste vakantieboerderij in Herikhuizen: Claartje en moeder, vader met Thijs en Marius met Bert achter op de fiets. Veel bagage hebben ze niet meegenomen, want optimistisch genoeg denken ze dat ze binnen een paar dagen weer terug kunnen. Ze gaan nog twee keer terug om wat spullen op te halen, maar de tweede keer is hun huis leeggeplunderd. Het gastgezin Braakman bestaat uit vier personen en een knecht en verder zijn er nog vier oudere mensen en een onderduiker die in het verzet zit. Er hangt vaak een jolige en opgewonden sfeer en die wordt nog eens versterkt met een speurtocht of met het idee - het loopt dan tegen sinterklaas - om een sinterklaaspak in Arnhem op te halen. Dat leidt in Arnhem tot het hilarisch huzarenstukje dat ze de Britse parachutist die ze toevallig tegen komen in veiligheid weten te brengen door hem dat pak aan te laten trekken en op een handkar langs de patrouilles te leiden, terwijl hij minzaam wuift naar de Duitsers. Dezelfde soldaat blijkt every inch een Brit die van elke klus op de boerderij een sportieve wedstrijd weet te maken. In die avontuurlijke sfeer kan het bijna niet uitblijven dat Marius het spel van de oorlog gaat opzoeken door koerier te worden en het toeval wil dat hij daarbij zijn heimelijke liefde Petra als Rode Kruis-verpleegster tegen het lijf loopt. Prompt droomt hij van een gebroken been of van hoge koorts en van Petra die elk kwartier zijn voorhoofd komt betten en zijn lippen vochtig maakt. Later helpt hij piloten over de Rijn, wordt hij in Nijmegen in het Engelse leger opgenomen om vanuit de lucht de posities van het Duitse leger in de buurt van de vakantieboerderij nauwkeurig te traceren. Maar voordat het zover is, ziet hij eerst nog hoe verlaten de huizen er in Arnhem bij liggen: ‘Uit de ramen waaiden flarden van gordijnen, in de tuinen lagen brokstukken van meubels, deuren stonden open, maar geen mens zag je bezig in huis of tuin, geen geluid kwam door de open vensters.’ Mede dankzij het inlichtingenwerk van Marius loopt het offensief op rolletjes: op 16 april 1945 komt hij met de bevrijders naar de boerderij gereden waar iedereen hem allerhartelijkst en uiterst dankbaar onthaalt, op Theo na, die door zijn vrienden uit het verzet met een Rode Kruis-ambulance is opgehaald. De overwinning ligt in het verschiet en daarmee komt er, zegt Petra, ook een einde aan zijn rol als soldaat. En hij schikt zich er in om samen met haar weer over school na te gaan denken. | |
De kinderen van het achtste woudEls Pelgrom situeert haar verhaal op boerderij Klaphek waar alleen vader Hoek en Noortje (moeder is een jaar eerder gestorven en van andere kinderen is geen sprake) als évacuees onderdak hebben gevonden. Het leven op de boerderij zonder elektriciteit en waterleiding en met een poepdoos zonder spoeling wordt in kleuren en vooral in geuren opgeroepen samen met alle dagelijkse klussen | |
[pagina 43]
| |
als het voeren van de kippen, het melken van de koeien, het dorsen van het graan, het kloven van hout of het afstropen van een geslacht konijn. Intussen moet Noortje bijna elke dag weer denken aan wat ze een jaar eerder in Arnhem bij het station zag gebeuren: Midden op de weg liep een lange rij mensen. Ze hadden koffers in hun hand. Duitse soldaten met helmen op en de geweren in de aanslag, stonden ernaast. Ze zeiden niets en ze deden niets. De trams stonden ook stil en de mensen in de trams keken door de ramen naar buiten.
Illustratie Peter van Straaten. Uit: De kinderen van het achtste woud.
| |
[pagina 44]
| |
Noortje kan goed opschieten met de onderduiker Theo die in het verzet zit en tbc heeft. Er komt inkwartiering van Duitse soldaten, Theo houdt zich schuil en later in het verhaal wordt hij met een Rode Kruis-ambulance door het verzet weggehaald. Een Engelse parachutist wordt in veiligheid gebracht, een V2 komt zo dicht in de buurt neer dat de ruiten aan diggelen slaan. Op de boerderij wordt een bokje geslacht, een ziek paard gedood, begraven en 's nachts weggehaald door hongerige mensen en niet te vergeten niemand weggestuurd die aan de deur om melk en graan komt smeken met sieraden en kleren als ruilmiddel: ‘“Ik heb al een pak,” zegt Everdingen. Hou het maar, net als vroeger, bij elf cent voor een liter melk.’ Er wordt een kalfje geboren en met dat wachtwoord haalt een onbekende man tante Janna mee het bos in. Zij neemt Noortje mee om haar te helpen. In een hol in het bos ligt een vrouw op de grond met weeën. Noortje moet bijlichten, ziet het hoofdje van de baby komen, hoort haar huilen en vertelt de twee jongens die wakker zijn geworden om ze tot rust te brengen een mooi en lang volksverhaal. Van een grote mand wordt een wieg gemaakt en een paar dagen later wordt het meisje Sarah naar de boerderij gebracht, omdat ze de anderen met haar gehuil in het bos in gevaar brengt. ‘Daar heb je een mooi kerkkoor in huis gehaald’, vrouw, zei Everdingen. Ze bedenken dat het een kind van meneer Van Hoek is, en dat zijn vrouw in het ziekenhuis ligt. ‘Dan is Sarah mijn kleine
Illustratie Peter van Straaten. Uit: De kinderen van het achtste woud.
zusje’, zegt Noortje. Ze mag haar verschonen en haar de fles geven. Dat doet ze trouw, zelfs nadat de familie in het bos is meegenomen. De verslagenheid is alom: ‘Eigenlijk moeten we haar vertellen wat er gebeurd is. Ze kan het alleen nog niet begrijpen. Dus daarom hoeven we helemaal niets te zeggen.’ Haar vader schraapte een paar maal zijn keel. ‘Geef Sarah maar een schone luier. Meer kunnen we toch niet doen.’ Weer komen er Duitse soldaten, dit keer kindsoldaten die veel drank gevoerd krijgen om zich moed in te drinken. Een van hen deserteert: ‘Mir ist Angst’, want wat moet hij met niet meer dan een paar granaten tegen tanks beginnen? Even later trekken de Duitse troepen zich terug, maar ook al wordt de bevrijding | |
[pagina 45]
| |
een feit, het verhaal is nog niet uit. Sarah is nu zo groot geworden dat ze niet meer in de mand past, ze lacht steeds als ze Noortje ziet en die fluistert: ‘Sarah'tje van me. Ik laat jou nooit alleen hoor.’ Plotseling overlijdt het jongste kind van tante Janna, het mongooltje dat Zusje heet en dat Noortje vanaf de eerste dag heeft verzorgd. Na haar begrafenis duurt het nog een hele tijd voordat het Rode Kruis weet te melden dat de familie Meijer in het concentratiekamp is omgebracht. En als Noortje meent dat Sarah dan van hen is, zegt tante Janna: ‘Geen enkel kind is van ons, Noortje. Zusje was ook niet van ons, we hebben voor haar mogen zorgen. De Here heeft gegeven, en de Here heeft genomen.’ Twee weken later komt een familielid Sarah ophalen. En als Noortje later in school onder de les weer terug moet denken aan die tijd op de boerderij, ruikt ze het brandend hout en de pap van roggemeel, hoort ze Zusje weer krijsen en ziet ze Sarah weer met haar voetjes trappelen. | |
Eindelijk OorlogIn het boek van Herman Koch jr. brengt de ikfiguur in 1981 een bezoek aan het Museum van de Martelaren in Auschwitz en wordt daar onwel. Volgens zijn vriendin zou hij professionele psychologische hulp nodig hebben. Wanneer zich dat in Londen herhaalt tijdens het kijken naar het tennissen in Wimbledon, komt de diagnose van de hartchirurg er op neer dat hij teveel mensen over de vloer heeft en dat al die familie van zijn vrouw haaks staat op zijn eigen familie die zo goed als uitgedund is. Hun sterfgevallen worden gaandeweg het thema
Bevoorradingsmanden die bij de luchtlandingsoperatie in de omgeving van Arnhem gedropt werden. Uit: Peter-Alexander van Teeseling, Over & Over. Ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem. Oosterbeek, Uitgeverij Kontrast, 2000.
| |
[pagina 46]
| |
van zijn verhaal, maar voordat het zover is, horen we eerst nog een memorabel feit over zijn geboorte: zijn grootvader heeft aan zijn moeder een mand als wieg voor hem geschonken en die wieg was bij de luchtlanding in Arnhem gedropt. Herman is dus in de wieg gelegd voor de Mozes die zijn volk uit de Tweede Wereldoorlog had geleid, als hij maar eerder was geboren. En ook bij een volgende gelegenheid wil het met zijn heldenrol zonder een leugentje om bestwil niet goed lukken. Tijdens de Dodenherdenking identificeert hij zich bij het monument aan de Apollolaan in Amsterdam waar vierentwintig gefusilleerde gijzelaars worden herdacht met de man die, met een fiere borst vooruit, schijnt te willen zeggen: ‘Schiet mij maar dood.’ Voor die houding heeft zijn oom Karl Pelgrom, die zelf beeldhouwer is, geposeerd. Op school vertelt hij dat het zijn oom is. En op de vraag of hij ook doodgeschoten is, antwoordt hij: ‘Dat weet ik niet. We hebben hem nooit meer teruggezien.’ Langzaam aan wordt het steeds duidelijker dat het hem behalve om de sterfgevallen van de familie ook nog om wat anders te doen is. Op bezoek bij de zus van zijn overleden moeder blijkt hij maar geen genoeg te kunnen krijgen van al die verhalen over de oorlog, zoals over tientallen doden bij een V1-inslag met als commentaar: ‘Het waren alleen maar évacuees.’ Zo ontdekt hij steeds meer dat je niet naar Auschwitz hoeft om martelaren van de oorlog te vinden en dat zijn tante zozeer een martelares van Arnhem werd dat ze de stad niet meer uit durfde en een oorlogstrauma bij een buurjongen had opgelopen toen ze met hem over de heg heen ooit een paar kussen wisselde. Maandenlang betastte ze nog haar buik uit vrees dat ze een kind kreeg. Maar dat zat er voor haar niet in, ze kwam niet verder dan een stukje uit wandelen gaan met Herman in de kinderwagen. Tot overmaat van ramp liet ze hem ook nog uit de wagen vallen om zich altijd schuldig te blijven voelen over die jongen die dat alles met wijdopen ogen had gezien als het onvermijdelijke teken dat het nu ook voor hem Eindelijk Oorlog was geworden. | |
Niets is wat het lijktJacob Todd krijgt in het boek van Aidan Chambers op een Amsterdams terras van een jongen die hij voor een meisje aanziet een pakje met een condoom, samen met deze spreuk: ‘Be ready. Niets in Amsterdam is wat het lijkt.’ En in het laatste hoofdstuk komt Hille bij hem langs, ontdekt het condoom en begint dan zijn broekriem los te maken. Hij werd op slag verliefd, toen hij haar zag bij de herdenking van de slag van Arnhem in 1994, waarbij de parachutisten van toen nog eens als confetti uit de lucht kwamen neergedwarreld, vastgebonden aan een jonge parachutist onder het motto: ‘Lever je aan mij over, ontspan je, geniet ervan en vertrouw erop dat ik je veilig aan de grond zet.’ Die zin herhaalt | |
[pagina 47]
| |
Hille met een kleine, toepasselijke variant als ze zijn broek losmaakt. En in het hoofdstuk dat daar weer aan voorafgaat geniet Jacob met de jongen uit het eerste hoofdstuk van hun gezamenlijk uitzicht op het IJ en ook een beetje van hem. Zo krijgen alle verwarringen waarin Jacob terecht komt, een voorlopig slotakkoord; verwarringen als valt hij nou op meisjes, op jongens, of op allebei? Of verwarringen als een dweperige bewondering voor Anne Frank te moeten delen met rijen bezoekers en een Anne Frank-museum vol. Of de verwarring over het soort relatie dat zijn grootvader Jacob Todd had, toen hij als soldaat in Oosterbeek door een gezin en met name door de dochter Geertrui werd opgevangen. Was dat alleen maar zorg voor een soldaat die de bevrijding kwam brengen? Of was er meer in het spel? Langzaam wordt het hem wel duidelijk dat het toen al evenzeer om ontluikende erotiek ging als in zijn eigen situatie. Zo wordt hier alles spiegelbeeldig verteld. Geertrui ontmoette haar ware Jacob voor het eerst, toen hij zo gewond was geraakt dat zijn militaire maatjes hem niet mee kunnen nemen bij de geplande terugtocht over de Rijn, nadat de luchtlanding Market Garden op Arnhem een brug te ver bleek. Jacob zal hun rugdekking geven vanuit de hoogste kamer van het huis van de ouders van Geertrui. Zij verzorgt en wast hem dagelijks en komt dan voor het eerst van haar leven in aanraking met het geslacht van een volwassen man. Was hij eerst nog ten dode opgeschreven, nu blijkt hij plotseling met haar, haar broer en zijn vriend Dirk mee te kunnen naar de boerderij van diens ouders, waar meer onderduikers zitten. Bij een razzia weet de moeder van Dirk geen andere oplossing te verzinnen dan Jacob in de bedstede te leggen met Geertrui als tbc-patiënt ruggelings over hem heen. De Duitsers raken verlamd van schrik, maar Jacob reageert omgekeerd: ‘Ik voelde hoe Jacobs geslacht hard werd tussen mijn dijen.’ Na deze Wonderbaarlijke Wederopstanding des Vleses van die eerder toch zo doodvermoeide soldaat schieten alle waarschuwingen en vermaningen van de catechisatie door Geertrui heen, maar ze trekt haar plan en gaat zich reinigen: ‘Zo ging ik vastberaden op weg naar Jacob, en gaf mezelf aan hem.’ Van die liefde knapt Jacob zienderogen op, hij is onverzadigbaar tot hij ineens dood voor haar voeten neer valt. Na haar rouw blijkt ze zwanger van hem en als Dirk haar ten huwelijk vraagt, duikt ze om zo te zeggen met haar komend kind bij hem onder. Terwijl wij de eerste hoofdstukken van dit verhaal lezen, haalt kleinzoon Jacob aan zijn graf in Oosterbeek foto's van zijn opa voor de geest: als kleine jongen, op de motorfiets, vlak voor zijn trouwen met oma, zijn laatste vakanties en in uniform. En een goed half boek verder moet hij, als hij het naadje van de kous weet, alles aan zijn oma gaan vertellen. | |
[pagina 48]
| |
Polemos patèr pantoon, zo zeiden de Grieken, en dat met name het oorlogsverhaal vele vaders en daarmee vele varianten kent, blijkt volop uit deze vier romans. Ze delen met elkaar een kind- of adolescentenperspectief of zijn doorvlochten van herinneringen aan de oorlog als kind. In het eerste boek Marius onder de Tommies houdt de vader als alwetende verteller zijn verhaalmarionetten strak in het gareel zoals met name blijkt wanneer hij aan het slot Marius via het meisje op wie hij verliefd is, laat weten dat het nu weer de hoogste tijd is om aan de studie te gaan beginnen. Dit boek over de oorlog hoort in menig opzicht tot de categorie die Harry Bekkering omschreef als het avonturenverhaal over de oorlog, zij het dat de heldendaden behalve voor vaderland en vaderstad ook worden verricht voor het meisje van je dromen en zij het dat de sfeer in en om de oorlogsstad Arnhem heel goed is getroffen. Het derde boek is een absurdistische postmoderne roman over de Tweede Wereldoorlog waarbij de eigen martelaren niet in Auschwitz maar in Arnhem blijken te verkeren zoals allengs duidelijk wordt uit oral history, museumbezoek, fotoboeken en herhaald bezoek aan een deerniswekkende tante voor wie de oorlog zo veel was dat ze er haar leven lang geen man meer bij kon hebben. Het vierde boek heet een adolescentenroman te zijn, maar de spiegelbeeldige constructie geeft je samen met de eindeloze redeneringen, redevoeringen en raadgevingen van wijze oude mensen het gevoel dat je in een dialoog van Plato bent beland, zij het dit keer nogal eens rond tegeltjeswijsheden en gekunstelde morele dilemma's van zo goed als uitgeleefde mensen. Een ideeënroman die eerder geschikt lijkt voor gebruik onder bejaarden die nog net voor hun dood schoon schip willen maken met hun verleden dan voor adolescenten die om zo te zeggen nog voor de misstappen van hun leven staan, ofschoon... Moet je als je in de terminale fase verkeert en al tot euthanasie besloten hebt andere direct betrokkenen met dat verleden opschepen, terwijl je kind al door een andere man is gewettigd? Over die keuze is men het dan ook niet eens. Moet je het boek in dat opzicht lezen als het testament van een vrouw die haar grote liefde tot over het graf wil laten regeren? Of is het enkel het pure liefdesverhaal met haar ware Jacob dat ze aan diens kleinzoon als haar kostbare herinnering wil overdragen? Kortom, de titel Niets is wat het lijkt is in menig opzicht voor velerlei uitleg vatbaar. De tweede roman springt er om tal van redenen met kop en schouders boven uit. Wat mij bij herlezing het meest heeft verrast, is dat in deze roman de feitelijke herinnering zo naadloos in de fictionele constructie overgaat met als allesoverheersende indruk dat je van doen denkt te hebben met uitsluitend authentieke jeugdherinneringen. Die illusie wordt zelfs niet verbroken, terwijl je wel anders weet uit de vergelijking met wat vader in zijn boek over het verblijf | |
[pagina 49]
| |
op die boerderij heeft opgeschreven of uit interviews hebt kunnen opmaken. Dat lijkt bij critici als de al geciteerde Harry Bekkering en Anne de Vries of Bregje Boonstra al niet anders.Ga naar voetnoot28. Daarbij gaat het er niet alleen om dat vader Koch als alwetende volwassen verteller zich emotioneel geen raad weet met de zo beschamende jodenvervolging, maar ook dat Els Pelgrom met het kindperspectief de jodenvervolging zo klein weet te houden dat het voor Noortje niet verlammend uitpakt. Hoe zit die paradoxale vorm van grootbrengen door de oorlog klein te houden dan in elkaar? Geldt ook voor het succes waarmee deze kunstgreep wordt toegepast dat die vele vaders kent? Heeft de naadloze inbedding van haar latere bewustwording van de genocide van de joden in haar authentieke herinneringen als évacué misschien alles te danken aan de moreel-intuïtief zo rotsvaste tante Janna? Aan het vaste ritme van de natuur met de dagelijkse zorg voor al het kleinvee op de boerderij? Aan de mythische ruimte die ze heeft gecreëerd met dat hol waar de kinderen van het achtste woud in wonen? Met die ruimte waar Sarah ter aarde kan komen om binnen de kortste keren vanwege haar geschrei en de veiligheid voor de anderen naar de boerderij gebracht te worden om daar alle ruimte te geven aan Noortjes zorg en genegenheid? Kinderboeken over een oorlog als de Tweede Wereldoorlog doen er pas echt toe, wanneer ze niet alleen literair goed zijn verteld maar ook appelleren aan de morele verbeelding, een historisch beeld geven van toen en ook alle kans geven aan de jeugdige hoofdpersonen om iets aan de situatie ten goede te keren. Die morele, historisch-realistische en pragmatische literatuuropvatting gaat hier samen met een mythische, sprookjesachtige literaire verbeelding. Die wonderlijke combinatie geeft aan het kindperspectief in dit oorlogsverhaal een moreel ethos mee waarmee de pedagogische communicatie op de maat van het jeugdige publiek wordt uitgeserveerd. En dat vraagt in het bijzonder om dosering van wat er wél en niet verteld wordt. Die pedagogische dosering blijkt zowel uit wat Pelgrom weglaat als uit wat ze toevoegt. Uit beeld blijven haar broers en haar moeder zodat alle aandacht op tante Janna valt als ook op haar alter ego Noortje. Daardoor wordt tante Janna, om de titel van een beroemd boek te citeren, de altruïstische persoonlijkheid die Noortje stap voor stap tot model gaat nemen.Ga naar voetnoot29. Toegevoegd wordt het mongooltje Zusje, want zij ont- | |
[pagina 50]
| |
breekt althans in het boek dat haar vader over hun gastgezin schreef. Die toevoeging leidt er toe dat Noortje de zorg voor haar krijgt toevertrouwd. Eerst vervlecht Els Pelgrom haar authentieke herinneringen met de niet geziene - zie de Duitse soldaten - herinnering aan de wijze waarop joden in Arnhem werden weggevoerd. Vervolgens breidt ze het gezin van tante Janna uit met het mongooltje Zusje om Noortje te stimuleren in haar zorgzaamheid. Daarna laat ze Sarah ter aarde komen in het achtste woud om haar vervolgens om veiligheidsredenen voor de rest van het gezin op de boerderij te laten verzorgen. Daardoor wordt haar het concentratiekamp bespaard en kan Noortje die onrechtvaardigheid ietwat compenseren in haar zorg voor Sarah. En ten slotte leert ze via haar grote voorbeeld tante Janna accepteren dat je ook af moet kunnen staan. Zo weet Els Pelgrom het voorbeeld van tante Janna in de figuur van Noortje op kinderlijk niveau te genereren. In die figuur loopt het perspectief van haar alter ego als kind en het perspectief dat ze als volwassene op de jodenvervolging heeft ontwikkeld, in elkaar over. En dat alles is zo naadloos geënt op haar authentieke ervaringen in en rond de boerderij dat de lezer het kindperspectief van de verteller ervaart als het perspectief waarmee Noortje ‘aus einem Gusz’ terugblikt op haar ervaringen in de oorlog. Voorbeelden van altruïsme als dat van tante Janna, die aan het verhaal van de Barmhartige Samaritaan doen denken, blijken volgens Dorien Pessers overigens veel minder uitzonderlijk dan Kohlberg veronderstelt in zijn morele stadiatheorie.Ga naar voetnoot30. Ze verwijst daarvoor naar de studie van Oliner en Oliner, maar ze had ook naar de jeugdliteratuur als rijke bron van morele verbeelding kunnen verwijzen met ervaringsdeskundigen in morele wederkerigheid als tante Janna en niet te vergeten ook Noortje. Zulke vrouwenportretten als voorbeelden van morele ontwikkeling geven een heel ander beeld dan de stadia van morele ontwikkeling zoals Kohlberg die heeft geschetst.Ga naar voetnoot31. Dat is al evenzeer het geval in het voorbeeld dat de moeder van Malika Blain was voor haar dochter en voor de schrijfster Joke van Leeuwen, die daarover het boek Bezoekjaren schreef nadat ze haar zoon, die jarenlang gevangen gehouden werd, brieven schreef. Met dit initiatief gaf ze steun aan Amnesty International door met zulke brieven politieke gevangenen een hart onder de riem te steken en politici onder druk te zetten.Ga naar voetnoot32. Joke van Leeuwen deed dat samen met Malika Blain, om vervolgens | |
[pagina 51]
| |
opnieuw samen met haar een heel boek over al die bezoekjaren te schrijven, waarin zijn moeder om de zoveel tijd een uurtje op bezoek mocht komen. Bezoekjaren die de wens doen leven om net zo flink in en ook uit te kunnen pakken: Mijn moeder had handige borsten. Ze waren zo groot dat er een heleboel onder verstopt kon worden. Brieven en tijdschriften en papieren met informatie, die bracht ze allemaal vanonder tegen haar borsten aan de gevangenis in en uit, zodat niemand ze controleerde of verbood. Ik begon ook borsten te krijgen. Daar konden alleen nog maar snippers onder.Ga naar voetnoot33. |
|