Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Auteurs zonder context
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het kinderboek in heden en verleden. Dat resulteerde binnen tien jaar in een nieuw handboek, De hele Bibelebontse berg (1989). De receptie van dat boek en de ontwikkelingen binnen de jeugdliteratuur zelf waren aanleiding tot een stevig debat over de ideale geschiedschrijvingGa naar voetnoot3.. Direct na het verschijnen van De hele Bibelebontse berg was er zowel waardering als kritiek voor de inhoud. Fors waren de bezwaren van Anne de Vries. Hij vindt het boek onevenwichtig en onvolledig. Als voornaamste oorzaken noemt hij de onzorgvuldige verwerking van beschikbaar onderzoek en het ontbreken van bibliografisch onderzoek.Ga naar voetnoot4. Inventarisatie van wat in de loop der tijd aan literatuur voor kinderen is verschenen, is een noodzakelijke voorwaarde voor goede geschiedschrijving. Onvoldoende kennis van het aanbod geeft een vertekening van de historische situatie. Dat besef heeft inmiddels geleid tot gedegen onderzoek naar de achttiende- en negentiende-eeuwse kinderliteratuurGa naar voetnoot5.. Deze studies hebben het traditionele beeld van de kinderliteratuur in deze eeuwen op een aantal punten herijkt. Tien jaar na publicatie van De hele Bibelebontse berg werd het boek nog altijd beschouwd als een belangrijke impuls voor het historische onderzoek naar de kinder- en jeugdliteratuur. Tegelijkertijd werd de roep om een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis steeds luider. De behoefte aan meer visie op geschiedschrijving dan De hele Bibelebontse berg biedt, was onder meer de aanleiding tot het symposium Tot volle waschdom. Nieuwe hoofdstukken voor de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur dat in 1999 in Utrecht werd gehouden. De verschillende bijdragen laten zien dat in de jaren negentig de overtuiging is gegroeid dat een (jeugd) literaire geschiedschrijving zich zou moeten richten op (de wisselwerking tussen) tekst én context. Die opvatting is mede een gevolg van recente ontwikkelingen in de jeugdliteratuur zelf. Het naoorlogse jeugdboek en vooral dat van na 1970 staat volop in de aandacht. De literaire emancipatie van de jeugdliteratuur die sindsdien heeft plaatsgevonden, houdt de gemoederen bezig en heeft geresulteerd in een pleidooi voor een geschiedschrijving waarin jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur geïntegreerd besproken worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en waarin nagegaan wordt welke positie beide vormen van literatuur innemen in het literaire polysysteem. Maar hoe zit het met de periode 1900-1945? Op een enkele uitzondering na lijken onderzoekers weinig aandacht voor dit tijdvak te hebben. Wat is het beeld dat ontstaat op basis van de beschikbare handboeken en meer specialistische studies? Voor een antwoord op deze vraag hebben we in totaal vier algemene handboeken en vijf specialistische studies onderworpen aan een analyse. Er is gekeken naar hoeveel ruimte en aandacht de periode 1900-1945 toebedeeld kreeg, welke genres aan bod komen, welke auteurs en titels ruim aandacht krijgen en of de beschrijving van deze periode neutraal dan wel oordelend is. Om te beginnen schetsen we het beeld per handboek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene jeugdliteraire handboekenHet jeugdboek in de loop der eeuwenJ. Riemens-Reurslag biedt in Het jeugdboek in de loop der eeuwen (1949) een enigszins eenzijdige en gekleurde geschiedschrijving van het jeugdboek. Ze beziet haar eigen tijd als duidelijk beter en ontwikkelder dan het verleden, getuige uitspraken als ‘Aan dit [psychologisch] inzicht was Campe niet toe, ook Suze Groshans niet, en eigenlijk is het nog weinig tot de jeugdliteratuur doorgedrongen’ (blz. 167) en ‘Annie Gebhard staat al op een hoger plan’ (blz. 177). Van de in totaal 255 bladzijden zijn er 56 (blz. 166-222) gereserveerd voor de periode 1900-1945. Na enkele algemene hoofdstukken (onder meer over het volkssprookje
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als belangrijkste tendensen in deze periode noemt Riemens-Reurslag de zorg om de moraal en pedagogiek (‘het kinderboek is doodgepaedagogiseerd’), de opkomst van lijsten met aanbevolen boeken en het feit dat veel auteurs ook óver jeugdliteratuur schreven (zoals Nellie van Kol en Nienke van Hichtum). Aan afzonderlijke genres besteedt ze in deze periode geen aandacht. De volgende auteurs en titels krijgen enige aandacht: B.E. van Osselen-van Delden (‘veel talent’), Van Hille-Gaerthe (‘opmerkelijk fijn’, ‘prachtig van stijl en beeldend geschreven’), C. Joh. Kieviet, Dik Trom (‘typisch Nederlands’ en ‘dit is ons kinderboek’) en - zonder de auteur te vermelden - Pietje Bell (‘veel grover’ dan Dik Trom). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wormcruyt met sucykerDaalder geeft in Wormcruyt met sucyker een ‘historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur’. Dit in 1950 verschenen overzicht presenteert een keuze uit het aanbod vanaf de middeleeuwen tot 1949. Daalder overzag dus de gehele eerste eeuwhelft. Ongeveer de helft van de ruimte is toebedeeld aan de kinderlectuur van de twintigste eeuw, die in het algemene deel van Daalders geschiedenis is ingedeeld in de
Je krijgt de indruk dat deze geschiedenis een ruim overzicht geeft van wat er aan genres verscheen. Al blijkt uit opmerkingen van de auteur dat er een ‘onderstroom van onbeduidende en prikkellectuur’ was die in elk geval niet is behandeld. Maar Daalders geschiedenis is niet gerangschikt naar genres. Hij heeft auteurs uitgekozen die in zijn ogen ‘aanvaardbaar’ werk afleverden en per auteur geeft hij dan - soms door de schrijvers zelf ingeleverde - overzichten van titels, die de indruk van volledigheid geven. Per periode rangschikte Daalder de auteurs naar ‘hoofdfiguren’ en ‘belangrij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke figuren’, met soms nog (zie de periode 1920-1940) een opsomming van óok aanvaardbare kinderboeken/auteurs. Nellie van Kol, Ida Heijermans, Nienke van Hichtum, Cor Bruyn, Leonard Roggeveen en J.M. Selleger-Elout zijn Daalders hoofdfiguren tussen 1900 en 1940. De belangrijkste kinderboeken waren voor hem Afke's tiental en de beide boeken over Lijsje Lorresnor. Bij de kinderpoëzie valt Daalders lof voor Pig Pag Pengeltje van P. van Renssen op. In de inleidingen op de twintigste eeuwse perioden legt Daalder verbanden met de contemporaine literatuur voor volwassenen (invloed van de Tachtigers) en ook met algemene culturele ontwikkelingen die pedagogische gevolgen hadden, zoals het feminisme en de verzuiling. Hij ziet, juist na 1900, een tendens van ‘toenemende afwijzing van moralisering en schoolmeesterij’. Alhoewel er geen afzonderlijke aandacht is voor tijdschriften en reeksen komen ze wel ter sprake, bijvoorbeeld bij de beide hoofdfiguren Nellie van Kol en Ida Heijermans, die hun ereplaats meer te danken hebben aan redactiewerk dan aan de artisticiteit van hun eigen werk voor kinderen. De oordelen van Daalder hebben alles te maken met zijn opvattingen over kinderliteratuur. Elders in dit nummer worden die opvattingen uitvoerig besproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hele Bibelebontse bergIn 1989 verscheen, na Daalder, de eerste ‘echte’ jeugdliteraire geschiedenis: De hele Bibelebontse berg. Net als Daalder begint ook deze de geschiedenis niet bij Van Alphen, maar bij de middeleeuwen. De twintigste eeuw neemt een relatief groot deel van het geheel in beslag: 173 bladzijden op een totaal van 635 (exclusief bijlagen en register). Veel minder dan de helft wordt besteed aan de periode 1900-1945 (zie hierna). Wel komen er nog gedeeltes bij uit de hoofdstukken over het Vlaamse kinderboek (12 blz.), over de reclame (35 blz.), over uiterlijk en vormgeving (ca. 27 blz.) en over drukkers en uitgevers (ca. 10 blz.), wat het totaal over de periode 1900-1945 globaal op zo'n 170 bladzijden brengt. Het hoofdstuk over de twintigste eeuw bestaat uit acht paragrafen waarin een thema of genre wordt verkend en waarin vanaf 1900 tot in het heden lijnen worden getrokken. Voordeel is dat zo een ontwikkeling in beeld komt. Nadeel is dat de eigenheid van de vooroorlogse periode (eigen genres, de sterke verzuiling, de strikte scheiding in jongens- en meisjesboeken) minder uit de verf komt. De bijdragen van Harry Bekkering en Aukje Holtrop lijken niet gebaseerd op grondige studie van het contemporaine aanbod, maar op een vergelijking van boeken die toch al gecanoniseerd waren (bijvoorbeeld door Daalder, door vele herdrukken of door jeugdherinneringen) met moderne titels. Bovendien zien de auteurs het moderne jeugdboek nogal eens als meerdere van het vooroorlogse. Dat blijkt uit opmerkingen als ‘De grote ommekeer komt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad, daar is ieder het over eens, na de tweede wereldoorlog, in eerste instantie met het werk van Annie M.G. Schmidt’ (blz. 356), ‘En ook sprookjes, speciaal geschreven voor kinderen, komen pas na de oorlog tot bloei’ (blz. 428) en als klap op de vuurpijl: ‘Hoe leuk sommige van deze boeken ook zijn, het zijn toch vooral grappige verhalen, over kinderen in komieke situaties, die de dingen ook zo komiek kunnen zeggen. Als het meevalt zijn die verhalen grappig geschreven, maar dat is het dan wel. Dat in die boeken met ironie de wereld omvergehaald wordt, kun je niet zeggen. En dat de humor gebruikt wordt om tegenstellingen te verzoenen - toch een van de populaire definities van humor - is ook niet waar. Wie zulke criteria aanlegt, kan in de eerste helft van de eeuw maar een boek aanwijzen en dat is geen echt kinderboek: Kees de jongen. (...) Na de oorlog verandert er iets aan de toon van veel kinderboeken (...) Er verschijnen boeken die veel beter geschreven zijn, virtuozer en een stuk scherper’ (blz. 400 en 402). Dergelijke opmerkingen getuigen, bij het ontbreken van genoemde degelijke studie, van arrogantie of op zijn minst van lichtzinnigheid. Achtereenvolgens komen de volgende thema's aan de orde: het historische jeugdboek, het avonturenboek, het kindervers, het komische kinderboek, het meisjesboek, sprookjes en fantastische vertellingen, het realistische jeugdboek en het maatschappijkritische kinderboek. Belangrijke namen bij de historische
In de paragraaf over het avonturenverhaal komt geen enkel vooroorlogs boek aan bod. Auteur Bekkering waagt zich, zoals hij zelf grif beaamt, niet aan een definitie (blz. 330): ‘Uit het voorgaande bleek in elk geval dat “kwajongensavonturen” zoals beschreven door auteurs als De Vletter (Zeven jongens en een oude schuit), Van Abkoude (Pietje Bell, Kruimeltje), Kieviet (Dik Trom) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Schuil (De Katjangs) er niet toe gerekend worden.’ (blz. 330). Heel erg duidelijk is dat ‘voorgaande’ echter niet. Verder maakt de auteur het zichzelf erg moeilijk door te weigeren over triviale literatuur te spreken. Hij wijdt wel uit over het algemene probleem van wat te doen met triviale literatuur in jeugdliteraire geschiedschrijving en wijst op zowel literair-pedagogische bezwaren tegen als bijval voor serieboeken, sensatieromans en strips, maar gaat niet inhoudelijk op deze boeken in. Als ‘een soort exemplum van het genus’ besteedt hij ruim aandacht aan de (naoorlogse) Bob Evers-serie, om vervolgens over te gaan tot een bespreking van het oorlogsboek als subgenre van het avonturenboek. De kwajongens komen wel aan bod in de paragraaf over humoristische jeugdboeken: Dik Trom en Pietje Bell. Daarnaast noemt Holtrop kort de humoristische meisjesboeken van Top Naeff, overigens zonder vermelding van titels, en van Cissy van Marxveldt (Een zomerzotheid). Na een uitgebreide inleiding bij het kindervers over Van Alphen en diens doorwerking in de twintigste eeuw
Ook mager is de aandacht voor het vooroorlogse boek in het hoofdstuk over sprookjes en fantastische vertellingen. Er wordt wel in algemene zin gesproken over sprookjes (‘wanneer is een verhaal een sprookje geworden?’), maar vervolgens noemt Holtrop alleen A.D. Hildebrand met zijn Bolke de Beer, en Leonard Roggeveens De ongelofelijke avonturen van Bram Vingerling. Geen woord over de vele uitgaven en bewerkingen van klassieke sprookjes. Het vooroorlogse meisjesboek krijgt meer ruimte toebedeeld. Geen wonder, want het is de glorietijd voor het meisjesboek. Holtrop noemt als belangrijke twintigste-eeuwse auteurs Marie Boddaert (Roswitha), Top Naeff (Schoolidyllen) en Cissy van Marxveldt (Joop ter Heul en Een zomerzotheid komen uitgebreid aan bod, Kwikzilver, Pim de Stoetel, de Kingford-school en de Marijke-serie worden alleen genoemd). Voor het serieuzere meisjesboek noemt ze Sanne van Havelte, Anna Hers (Het Beugeljong), F. De Clercq-Zubli (De Blijde Stilte) en Diet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kramer. Deze laatste krijgt een ‘aparte vermelding’ met De Bikkel, Stans van de Vijfjarige en Roeland Westwout, ‘mooie meisjesboeken die (...) bijna ook voor jongens geschikt zijn’ (blz. 419). In het hoofdstuk over realisme in kinderboeken worden Ot en Sien van Jan Ligthart en H. Scheepstra uitgebreid besproken, evenals Afke's tiental van Nienke van Hichtum, Lijsje Lorresnor van J.M. Selleger-Elout, Jaap Holm en z'n vrinden van W.G. van de Hulst en Jongensdagen van Theo Thijssen. Het is opmerkelijk dat ook de jongensboeken van J.B. Schuil hier besproken worden. Ze zouden beter passen bij de avonturenverhalen of - maar die paragraaf ontbreekt - de jongensboeken. Het hoofdstuk over het maatschappijkritische kinderboek is vrijwel volledig gewijd aan het naoorlogse boek. Kruimeltje van Chr. van Abkoude en Afke's tiental van Nienke van Hichtum worden wel kort aangestipt, maar, zegt Holtrop, het eerste roept geen verontwaardiging op en het tweede is geen politiek boek, want ‘het doet geen aanval op de wantoestanden in de samenleving’. Een opmerking die - wederom - een eenzijdig moderne blik verraadt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
WonderlandHet boek Wonderland kwam uit bij de kinderboekententoonstelling Wonderland. Van Pietje Bell tot Harry Potter in 2002 en bevat ‘meer dan honderd onderwerpen uit de wereld van het
Voor het bespreken van de onderwerpen zijn specialisten gevraagd en die oordelen over het algemeen positief, zeker als het om een auteur of specifieke titel gaat. Van de 35 onderwerpen zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
er acht die buitenlandse kinderboeken behandelen. Dit zijn op zich als het ware algemeen gewaardeerde boeken, klassiekers. Voor de verhalen van Beatrix Potter zou bijvoorbeeld kenmerkend zijn dat ze een ‘feilloos gevoel voor avontuur’ hebben, ‘dat jonge lezers van toen en nu herkennen en waarderen’ (blz. 87). Dat geldt behalve voor de Peter Rabbit-verhalen, bijvoorbeeld ook voor de geschiedenissen van Niels Holgerson en Winnie-de-Poeh, voor de ‘Kleine huis’-boeken en voor titels als De wind in de wilgen, De geheime tuin, Emiel en zijn detectives en Vadertje Langbeen. Dat in Wonderland consequent de vertaalde titels worden gebruikt, wijst er mogelijk op, dat óok in de Nederlandse kinderboekengeschiedenis buitenlandse boeken en auteurs kunnen worden opgenomen. Speciale genres in Wonderland zijn Luilekkerlandboeken, kinderrijmen, ABC-boeken, liederenbundels, Sinterklaasboeken, zondagschoolboeken, kinderbijbels en RK-boeken. Bij dat laatste onderwerp figureren zowel Arendsoog als frater Rombouts en de Keurraad. Misschien kun je ook de Bob Evers-serie en de Kameleon-reeks tot de genreonderwerpen rekenen, of de meisjesboeken van Cissy van Marxveldt, in Wonderland vertegenwoordigd door die over Joop ter Heul. De behandelde auteurs zijn Joh. H. Been, L. Penning, W.G. van de Hulst, Van Renssen en Han G. Hoekstra. Schoolidyllen heet ‘een van de allermooiste Nederlandse meisjesboeken’ (blz. 80); Afke's tiental biedt nog steeds veel herkenbaars; het schoolboek over Ot en Sien werd een klassieker; Jongensdagen illustreert Thijssens opvattingen; het succes van de boeken over Pietje Bell en Kruimeltje wordt verklaard, evenals dat van De scheepsjongens van Bontekoe en ook wat liefhebbers aan Bram Vingerling bindt; na een halve eeuw is er nog steeds belangstelling voor Daantje en Okkie Pepernoot; de strip over Bulletje en Bonestaak is niet alleen geestig, maar ook een van de weinige voorbeelden van socialistische kinderliteratuur; en ‘er bestaat geen aardiger, ontroerender boerenkind’ dan Lijsje Lorresnor. Het zijn voorbeelden waaruit moge blijken dat bij de titel-onderwerpen de beschrijvingen gemakkelijk tot waarderende oordelen hebben geleid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Specialistische jeugdliteraire studiesWat heten goede kinderboeken?Anne de Vries behandelt in zijn dissertatie Wat heten goede kinderboeken? opvattingen over jeugdliteratuur. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij geen speciale titels of auteurs bespreekt die typerend zijn voor de ontwikkeling van het kinderboek tussen 1900 en 1950. Sterker nog: citaten uit door De Vries aangehaalde beschouwingen of recensies mogen niet worden gezien als signalen voor het literairhistorische belang van de daar besproken kinderboeken. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat immers om de (kinder)literatuuropvattingen
De Vries heeft ongeveer een eeuw aan opvattingen geanalyseerd, namelijk uit de periode 1880-1980. De eerste eeuwhelft is dan ook goed vertegenwoordigd: ongeveer de helft van het proefschrift gaat over de perioden 1880-1930 en 1930-1960. Het onderzoeksdoel is uiteraard ook bepalend voor de genres die aan de orde komen. Sommige genres, zoals indianenverhalen of boeken vol kwajongensstreken, komen voor, omdat pedagogen ze verguisden, of boeken met evangelisatie als doelstelling, omdat (protestants-christelijke) pedagogen een pleidooi voor dat genre hielden. De Vries heeft bijvoorbeeld de boeken over Dik Trom en Pietje Bell dan ook als casus behandeld, om opvattingen over kinderboeken te illustreren. Hetzelfde geldt voor het genre lectuurgids, dat belangrijk was als institutionele factor. Deze voorbeelden verduidelijken met name opvattingen waarbij het kinderboek vooral als middel in de opvoeding werd gezien. Er zijn na 1900 ook beoordelaars geweest die de esthetische functie van het kinderboek benadrukten. Belangrijk, juist voor deze periode, is nog een ander onderscheid dat De Vries maakte, namelijk het al dan niet oordelen vanuit een politieke of religieuze invalshoek. Dat leidde voor de periode voor 1930 tot een overzicht met beschouwers als Nellie van Kol, Hendrik Stamperius, Theo Thijssen, J.W. Gerhard, Nienke van Hichtum en frater Rombouts. In dat overzicht zijn ook beoordelende instituties van belang, zoals de Gereformeerde Zondagschool Vereeniging Jachin, de (katholieke) Rafaelcatalogus, de Keurraad (later IDIL). Belangrijke namen ná 1930 zijn bij De Vries onder andere D.L. Daalder, Cor Bruyn, W.G. van de Hulst en Anne de Vries. Van institutioneel belang wordt dan de ‘georganiseerde’ boekbeoordeling via De kleine vuurtoren (met o.a. Margreet Bruyn) en het jeugdbibliotheekwerk (met L.M. Boerlage). De Vries onthoudt zich van eigen (waarde) oordelen en ook dat past bij zijn onderzoeksdoelstelling: het gaat níet om de vraag wat goede kinderboeken zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De goede kameraadDe goede kameraad is een jubileumuitgave ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van uitgeverij Van Holkema & Warendorf. Joke Linders en Toin Duijx delen de geschiedenis en het fonds van deze uitgeverij op in vier tijdvakken: 1891-1914, 1914-1940, 1940-1970 en 1970-1991. Het aantal bladzijden is ongeveer gelijkelijk over deze perioden verdeeld. Elk hoofdstuk begint met een algemeen pedagogisch-literaire karakteristiek van de betreffende periode. Tendensen die ze signaleren in de vooroorlogse periode zijn: zorg voor opvoeding, nadruk op artistieke opvoeding van het kind, geloof in de invloed van het boek en een grote kinderboekenproductie. Na de algemene schets beschrijven de auteurs aan de hand van enkele genres en thema's boeken en auteurs uit het fonds. In de periode 1891-1914 komen zo achtereenvolgens avontuur & spanning, historische verhalen, rijmpjes en versjes, artistieke prentenboeken en bibliotheken (series) aan bod. Bij avontuur en spanning gaat het vooral om vertalingen en bewerkingen van buitenlandse klassieken, zoals Huckleberry Finn en Kapitein Maryat. Bij de historische verhalen wordt werk van E. Molt (Dieryc de schrijnwerker) en C. Joh. Kieviet (Fulco de minstreel, Het slot op den Hoef) genoemd. Meer namen vallen bij de rijmpjes en versjes: F.H. van Leent, S. Abramsz (Rijmpjes en versjes uit de oude doos), E. Dopheide-Witte (tante Lize), Agatha Snellen en Marie Hildebrandt. De laatste duikt ook op als tekstschrijver bij de prentenboeken, evenals B.E. van Osselenvan Delden. In de bibliotheken van Van Holkema & Warendorf publiceren onder meer Suze Andriessen (‘jongedamesromans’),
In de periode 1914-1940 komen slechts drie ‘genres’ aan bod: meisjesboeken, jongensboeken en boeken voor het jonge kind. De eerste twee komen zowel aan bod in het begin, waar het over de prijsvragen uit 1928 en 1932 van de uitgever gaat, als in aparte paragrafen. Opvallend is dat het genomineerde boek Het beugeljong, van Anna Hers, meer aandacht krijgt dan het uiteindelijk bekroonde boek Wij met ons vijven in Rome, van Tine Cool. Het boek van Hers verdient kennelijk volgens Linders en Duijx eerder opname in de literaire canon dan het boek van Cool. Ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
der worden de bekroonde jongensboeken Averij van Marie van Zeggelen en De Vrededwinger van Arie den Hertog vermeld, als ook het tweede bekroonde meisjesboek, Beroepsfilm van R.W. Dodewaard-Godschalk. In de paragraaf over jongensboeken wordt alleen Dick Laan genoemd (met onder meer De raad van zeven en Het geheim van de zwarte monnik), in de paragraaf over ‘het serieuze meisjesboek’ vallen meer namen: J. Riemens-Reurslag (‘onbekommerde meisjesboeken’), Sanne van Havelte, Marie Schmitz, Tine Brinkgreve-Wicherink, Anna van Gogh-Kaulbach, J.P. Zoomers-Vermeer en Willy Petillon. In de paragraaf voor jonge kinderen komen Nelly Bodenheim en Josephine Siebe uitgebreid aan bod. Uiteraard is dit boek beperkt, doordat het gebonden is aan het fonds van de jubilerende uitgever. Ondanks titels in het fonds komt het jongensboek er bekaaid van af, evenals het informatieve jeugdboek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
A is een aapjeEen genre dat in de meeste handboeken er nogal bekaaid van af komt, is het ABC-boek. In 1995 verscheen, als begeleidende catalogus bij enkele tentoonstellingen over ABC-boeken het boek A is een aapje. Diverse auteurs schrijven hierin een bijdrage over het genre. Voor de periode, 1900-1945, zijn met name de hoofdstukken van Rudolf Geel (over de historie van A is een aapje) en van Bregje Boonstra (over ABC-boeken in de twintigste eeuw) van belang. Geel vermeldt eigenlijk alleen het bekende A is een aapje met illustraties van Rie Cramer, en dit valt welbeschouwd ook buiten de boot, omdat het uit 1950 is. Informatiever is Boonstra. Zij beschrijft de ontwikkeling van leerzaam naar leuk. Ze stelt dat het vooroorlogs ABC-boek zich kenmerkt door rijmdwang, later wordt het allemaal origineler. Boonstra noemt de volgende namen: B.E. van Osselen-van Delden, M.C. van Oven-van Doorn, P. van Renssen en E. Dopheide-Witte; daarnaast de illustratoren Rie Cramer, Bas van der Veer, Jan Wiegman, Daan Hoeksema en Nelly Bodenheim. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Babs' bootje krijgt een stuurmanMeisjesboeken krijgen relatief veel aandacht in de diverse handboeken. Eigenlijk is het een te grove aanduiding voor een diverse groep boeken. Wat begon als aanduiding van de uitgever lijkt steeds meer een genreaanduiding te worden.Ga naar voetnoot7.. De bij de tentoonstelling over Hans Borrebach horende catalogus, Babs' bootje krijgt een stuurman, probeert een en ander te nuanceren. Zo stelt Gabriel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bos dat ‘meisjesboeken te snel, te gemakkelijk
Behalve het hoofdstuk van Bos bieden de hoofdstukken over Cissy van Marxveldt en van A.M. Nachenius-Roegholt informatie over de periode 1900-1945. Uiteraard worden bij Van Marxveldt Joop ter Heul en Een Zomerzotheid als klassiekers vermeld. De boeken van Nachenius-Roegholt spelen net als die van Van Marxveldt in de betere milieus. Daarmee houdt de gelijkenis op, want ze zijn een stuk serieuzer en moraliserender, aldus Jetske Bilker. Beide paragrafen zijn beschreven vanuit een moderne, vooral sociologische blik: hoe zijn de vrouwbeelden in deze boeken en welke lessen krijgen jonge lezeressen mee? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jeugdliteraire tijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757-1942In 1992 publiceerde Marjoke Rietveld-van Wingerden Voor de lieve kleinen, een proefschrift dat via een aantal thema's de ontwikkeling van het Nederlandstalige jeugdtijdschrift presenteerde en de opvattingen in die tijdschriften weergaf. Jeugdliteraire tijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757-1942 is een bibliografie en geeft (dus) een inventarisatie en beschrijving van het jeugdtijdschrift. Rietveld-van Wingerden verdeelde de ontwikkeling vanaf 1757 in acht perioden. Vier daarvan bestrijken de eerste helft van de twintigste eeuw, een tijdvak dat ruim de helft van het boek vult. Van de beschreven tijdschriften zijn er 170 van voor 1900 en 252 uit de periode tussen 1900 en 1942. Het moge duidelijk zijn dat deze bibliografie níet gaat over jeugdboekenauteurs of over kinderboeken. De aandacht gaat geheel naar het genre ‘jeugdtijdschrift’, ofwel ‘gedrukte werken voor de jeugd van 3-17 jaar, met een gevarieerde inhoud, die op bepaalde tijden verschijnen in een vast aantal afleveringen per jaar en waarvan het einde niet vooraf bepaald is’ (blz. 10). De tijdschriften worden per twintigste-eeuws decennium beschreven, na korte inleidingen waarin Rietveld-van Wingerden enkele tendensen aangeeft. Rond de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuwwisseling kregen bestaande tijdschriften het bijvoorbeeld moeilijk, bleken nieuwe tijdschriften vaak eendagsvliegen en begonnen kranten met jeugdbijlagen. Na 1910 komen er ook katholieke en striptijdschriften. Het aandeel van Nederlandse illustratoren neemt dan toe. De Eerste Wereldoorlog heeft invloed op de prijsontwikkeling en de beschikbaarheid van papier, dús op de levensloop van een aantal tijdschriften. In de jaren twintig is ook op de tijdschriftenmarkt de verzuiling goed zichtbaar. Een speciale vermelding krijgt Zonneschijn, dat zich ‘als enige jeugdblad vóór de Tweede Wereldoorlog nadrukkelijk ten doel stelt kwaliteit en publicatiemogelijkheden van (beginnende) schrijvers en illustratoren te verbeteren’ (blz. 215). De recessie zorgde voor het einde van tijdschriften en soms voor fusies, maar in de jaren '30 kwamen er ook nieuwe, ‘identiteitsgebonden’, tijdschriften (bijvoorbeeld bij radio-omroepen, in verband met het pacifisme en gelieerd aan het nationaal-socialisme). Opnieuw zorgde een wereldoorlog voor problemen: tijdschriften houden op te bestaan, ook al wegens dreiging van censuur (of het moeten doen van concessies) en papierschaarste. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een beeld van een canonWie de beelden uit de diverse handboeken over elkaar legt, ziet een redelijk herkenbaar landschap ontstaan. Er komen, met andere woorden, herhaaldelijk dezelfde namen terug. Deze auteurs vormen de binnenste ring van de canon. Je zou ze met Daalder de hoofdfiguren kunnen noemen in de periode 1900-1945 (met tussen haakjes, indien regelmatig genoemd, de bekendste titels):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel minder of zelfs eenmalig genoemd zijn de volgende auteurs. Of ze daadwerkelijk tot de bijfiguren behoren, zal nader onderzoek moeten uitwijzen:
Al deze namen kunnen dienen als uitgangspunt voor nader onderzoek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel lastiger is het om te zien wie en wat al dan niet ten onrechte onvermeld blijft. Qua genres en thema's vallen wel enkele witte vlekken aan te wijzen. Zo is er tot nu toe weinig geschreven over katholieke jeugdboekenGa naar voetnoot8. over detectives, over informatieve jeugdboeken, over versjes en gedichten, over sprookjes en over subgenres als ‘beroepenboeken’ (jeugdromans waarin een bepaald beroep, dat de hoofdpersoon heeft of krijgt, centraal staat) en voetbalverhalen. Enkele van deze onderdelen komen overigens verderop in dit nummer aan bod. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Auteur en tekst in contextHet al eerder genoemde symposium Tot volle waschdom maakte zijn ondertitel Nieuwe hoofdstukken voor de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur waar. Een aantal hiervoor gesignaleerde witte vlekken kreeg meer kleur. Zo werden genres als het sprookje en het stripverhaal, in de besproken studies nagenoeg afwezig, in bijdragen van Theo Meder en Hans Matla nadrukkelijk naar voren gehaald. Belangrijker misschien nog wel is dat dit boek aanzetten bevatte tot een visie op (jeugd)literatuurgeschiedschrijving. Het ontbreken van een dergelijk concept was volgens Ghesquiere in haar inleiding het voornaamste minpunt van De hele Bibelebontse berg. Haar ideaal is een literatuurgeschiedschrijving naar het model van de Duitse reeks Handbuch zur Kinder- und Jugendliteratur, een project onder leiding van Th. Brüggemann. Een dergelijke geschiedschrijving betekent een verbreding ten opzichte van de bestaande, omdat er niet alleen ruimte is voor belangrijke genres, auteurs en illustratoren, maar ook voor dominante opvattingen over literatuur en pedagogiek. Het is een pleidooi voor een literatuurgeschiedenis waarin aandacht is voor auteur, tekst én context. Iets van waar dat toe leidt, wordt al zichtbaar in Tot volle waschdom. Twee van de vier thema's, ‘uitgevers en boekverkopers’ en ‘leescultuur’, richten zich nadrukkelijk op de vraag naar de betekenis van institutionele factoren binnen het jeugdliteraire veld. De bijdragen van Holtrop over Nienke van Hichtum en Dongelmans over uitgeverij Kluitman (die betrekking hebben op de periode die in deze bijdrage onder de loep genomen is), Salman, De Glas, Booy, Dane en Mooren sluiten aan bij de algemene tendens die De Glas signaleert voor wat betreft de studie van literatuur: ‘In de literatuurwetenschap is, mede door de opkomst van de receptieesthetica, meer aandacht gekomen voor de institutionele bepaaldheid van literatuuropvattingen die een historische periode kenmerken.’Ga naar voetnoot9. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het begrip literatuuropvattingen krijgt terecht steeds vaker een prominente plaats toebedeeld in (jeugd)literatuurstudies. In tal van hedendaagse studies staat de vraag naar opvattingen over de aard en functie van (kinder)literatuur centraal. In hun benadering van het probleem kiest een aantal onderzoekers voor systeemtheoretische uitgangspunten. Eén van de theorieën die genoemd wordt als een zinvol theoretisch kader is de polysysteemtheorie van Even Zohar die voor de jeugdliteratuur verder is uitgewerkt door Zohar Shavit en in Nederland is geïntroduceerd door Rita Ghesquiere. Een polysteemtheoretisch kader biedt ruimte aan zowel een meer institutionele benadering van de jeugdliteratuur als ook een meer tekstimmanente invalshoek. Deze ‘veelkantige benadering’Ga naar voetnoot10. lijkt voor de jeugdliteratuurgeschiedschrijving de meest vruchtbare. Op deze wijze kunnen de relaties tussen de verschillende literaire systemen - zoals die tussen de Vlaamse en de Nederlandse jeugdliteratuur, tussen de oorspronkelijk Nederlandstalige en vertaalde literatuur en die tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur - worden blootgelegd en kan de invloed van instituties als de literatuurkritiek op het totstandkomen van de canon worden nagegaan. Een geschiedschrijving vanuit een dergelijk perspectief geeft inzicht in het samenspel van factoren dat, vanuit opvattingen over kinderen en literatuur, het (jeugd)literaire veld vorm geeft.Ga naar voetnoot11. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|