Juryrapport Theo Thijssenprijs 2003
‘Wel, waar gaan we heen?’ vraagt de Nieuwe Maan. ‘Naar het holst van de nacht? Naar het circus? Naar de zee?’
‘Overal heen,’ roept Annetje Lie, ‘ik wil overal heen.’
‘Dat is het beste,’ zegt de Nieuwe Maan. ‘Dat is altijd het beste.’
De jury van de Theo Thijssenprijs 2003 bekroont in Imme Dros een auteur die net als Annetje Lie alle richtingen open wil houden, die geen gebaande paden bewandelt, maar zich net als de Nieuwe Maan telkens afvraagt: ‘Wel, waar gaan we heen?’ Zo heeft ze lezers van twaalf, achttien, zesendertig jaar meegevoerd naar Odysseus van Ithaka en Daan van Texel, kleuters naar China, en theaterpubliek naar liefde en oorlog.
Liefde, ik weet wel hoe liefde moet
en hoe zoet die is en hoe zeer die doet.
Wel, wat kunnen we er vinden? Een eenvoudige heldere stijl met het basale plezier van rijm en ritme, zoals in het stapelverhaal Dit is het huis bij de kromme boom (waar ik van droom wanneer ik droom), of de bijna onopvallende hexameters in haar vertaling van Homeros, of de variatie van stemmen in Odysseus, een man van verhalen of de poëtische lichtheid waarmee Annetje Lies angsten worden verwoord. Zo schreef ze in vele vormen een kwalitatief en kwantitatief rijk oeuvre bij elkaar.
En ze blijft onderweg. Samen met Harrie Geelen, wiens tekeningen en schilderwerk zoveel toevoegen aan menig boek.
Imme Dros begon haar carrière met dierenverhalen, zoals Duif, maar dapper, later opnieuw uitgegeven onder de titel Duif, de dappere duif, waarin een thematiek voorkomt die ook in latere boeken is aan te treffen: ‘dat iedereen mogelijkheden heeft, die er op een bepaald moment uit komen, eruit moeten komen’. Het mag duidelijk zijn dat dat ook voor haar geldt. Begin jaren tachtig vond zij grotere erkenning en meer publiek met De zomer van dat jaar, een roman die een vervolg kreeg in Lange maanden. Haar keuze voor een jongen, Daan List, als hoofdfiguur van deze verhalen lichtte ze eens toe met de opmerking dat ze met drie broers opgroeide en intenser naar jongens keek dan naar meisjes, die ze immers al vanuit zichzelf dacht te kennen. Haar grote voorkeur voor dialogen verklaarde ze ooit vanuit haar matige gezichtsvermogen. Of het nu aan ogen en