Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Nienke van Hichtum-prijs 2003: juryrapport en dankwoordOp 12 december jl. is de Nienke van Hichtum-prijs uitgereikt aan Peter van Gestel voor zijn boek WinterijsGa naar voetnoot1., dat eerder al onderscheiden is met een Gouden Griffel en de Woutertje PieterseprijsGa naar voetnoot2.. Hieronder het juryrapport en het dankwoord van de auteur. In 1903, dit jaar precies een eeuw geleden, schreef een bekende kinderboekenschrijfster de eisen op waaraan volgens haar een goed kinderboek moest voldoen: ‘Allereerst voele men het warme, liefdevolle hart van den auteur er in kloppen; dan zij de vorm artistiek, de inhoud boeiend maar niet prikkelend, de stijl vloeiend en los, de woordenkeus eenvoudig en sober, en voor de kinderen begrijpelijk; en, last but not least, als geheel zij het even aantrekkelijk voor volwassenen als voor kinderen (dit is trouwens het kenmerk van ware kunst) en, zoo mogelijk, door zijn warmen, bezielenden inhoud van opvoedende kracht, zoowel voor ouders als voor kinderen!’ Winterijs van Peter van Gestel gaat over drie Amsterdamse kinderen die elkaar vlak na de Tweede Wereldoorlog tijdens een zeer koude winter tegenkomen en korte tijd intensief met elkaar optrekken. Alle drie de kinderen hebben ellende achter de rug: Thomas heeft zijn moeder aan de griep verloren, Zwaans joodse ouders zijn in een concentratiekamp vermoord, net als zijn oom, de vader van Bet; Bets moeder is daardoor geestelijk totaal in de war geraakt. Het verhaal is niet spannend, het is intrigerend: Thomas blijkt niets van de jodenvervolging te weten en stukje bij beetje komt hij van Zwaan en Bet te weten wat de joden in de oorlog is overkomen. Van zijn kant houdt Thomas zijn verdriet om zijn moeder en zijn onaangepaste vader verstopt. De kinderen kunnen alleen maar uiterst spaarzaam over hun verleden en hun verdriet praten. Hun vriendschap is er niet minder intensief om: de maanden die ze met elkaar optrekken zijn vrolijk en avontuurlijk, intiem ondanks de ingebouwde afstandelijkheden, vol verliefdheden en ruzietjes, vol van alles wat jeugdvriendschappen zo onvergetelijk maakt. Winterijs is mooi geschreven, in een vloeiende losse stijl met sobere zinnen en scherpe dialogen die het dunne ijs waarop de drie kinderen schaatsen voort- | |
[pagina 92]
| |
En ook aan de eerste eis van Nienke van Hichtum - want zíj was het die in 1903 het eerdergenoemde credo formuleerde - over het warme, liefdevolle hart van de auteur dat men in een goed boek moet voelen kloppen, voldoet Winterijs. Daarom kennen wij de prijs die naar haar is genoemd, de Nienke van Hichtum-prijs, dit jaar toe aan de eigenaar van dat hart: Peter van Gestel. | |
[pagina 93]
| |
Dankwoord Peter van GestelKees de jongen van Theo Thijssen gaat over een gezonde Hollandse jongen in een tijd dat gezonde Hollandse jongens bedreigd werden door schrijnende armoede, geestdodende kantoorbaantjes en mensonvriendelijke fabrieksarbeid, een tijd vol benarrende fatsoensnormen, geloofsovertuigingen, en jeukerig ondergoed - een tijd waarin allerlei militairen zoals De Ruijter, Tromp, Coen en Van Heutz en onbezonnen maar ook ietwat naargeestige zelfmoordenaars als Van Schaffelaar en Van Speyk de helden waren aan wie ze een voorbeeld moesten nemen. Thijssen schreef zijn boek in de twintiger jaren van de twintigste eeuw, in een periode dus tussen twee wereldoorlogen waarin niet een kruidenier op de kleintjes lette, maar de overheid zelf - Kees de jongen speelt omstreeks het einde van de negentiende eeuw, toen een cent nog een cent was, en de paar gegoede burgers die er waren, op last van de dichter Tollens aan arme mensen een kruimel van hun brood, en een vezel van hun jas moesten geven. Kees is een jongen van een jaar of elf en hij is zoals alle jongens een dagdromer, in die dromen is hij nu eens een held, dan weer een gewiekst schaker of een uiterst talentvolle violist, een vlucht uit de werkelijkheid zou je kunnen zeggen, maar dat vind ik onzin, je hersenen moeten de hele dag wat te doen hebben, anders verveel je je suf, en dagdromen zijn even noodzakelijk voor de bloedsomloop en de spijsvertering als de dagelijkse maaltijden, natuurlijk: in die dromen is de wereld vaak wat lichter en vrolijker dan in de werkelijkheid, maar heel vaak ook niet, ze kunnen ook gruwelijk en wreed zijn als sprookjes, niet voor niets zijn alle kinderen gek op sprookjes, alleen al om die reden. Kees heeft echter zeer nette dagdromen, ook het meisje Rosa Overbeek, op wie Kees verliefd is, komt alleen voor in de door de schrijver gekuiste dagdromen, ja, eigenlijk is het hele boek op zijn beurt weer een dagdroom van Theo Thijssen, dus: Kees de jongen is een dagdroom van een oudere man over een dagdromende jongen uit de Amsterdamse Jordaan, en eerlijk gezegd: dat is een waarlijk schitterende combinatie, een meesterproef van een auteur die zelf schuilgaat in het liefdevolle portret van een jongen die hem niet vreemd is, in de idealisering van alles - de tijd, de andere mensen, en zelfs van de navrante sociale omstandigheden, kunnen we niets anders zien dan een ruime dichterlijke verbeelding, de werkelijkheid wordt hooghartig de rug toegekeerd, wat een aardige eigenschap is van veel boeken. En zeker van kinderboeken. Overigens: Kees de jongen is geen kinderboek, al zou het in deze tijd misschien wel als zodanig zijn uitgekomen; wees dus op uw hoede: veel kinder- of | |
[pagina 94]
| |
jeugdboeken zijn vaak geschikter voor volwassenen dan op het eerste gezicht lijkt, ach ja, heel veel kinderboeken zijn dagdromen van een schrijver, en waarschijnlijk een heleboel andere boeken ook, gesublimeerde dagdromen, of sterker gezegd: gesublimeerde, in dagdromen verborgen zelfportretten.
Ik citeer nu twee coupletten uit het gedicht Herinnering en droom van Willem Wilmink, waarin hij vertelt hoe hij als volwassen man door de straten van zijn jeugd loopt, en het huis passeert waar hij als kind heeft gewoond.
Al sinds vele jaren ben ik
in een droom hier langsgekomen:
in mijn dromen zelf herken ik
al die vroegere dromen
In de man zit nog een jongen
en die zal daar altijd blijven
en wie schrijver is geworden
zal daarover schrijven
Nu hoort u het es van een ander. Willem Wilmink stierf op 2 augustus 2003 in zijn geboortestad Enschede, niet ver van zijn ouderlijk huis. Ik had liever gezien dat hij niet was doodgedaan, maar ja, zo gaat het nu eenmaal. Een groot dichter. Dat zijn gedichten vaak door anderen worden gezongen is een aardige bijkomstigheid, van belang is het niet - van belang zijn wel de vele gedichten van Willem Wilmink, die naar mijn idee dan ook met grote zorg opnieuw moeten worden uitgegeven, in een mooie reeks die door de boekhandelaren wordt gekoesterd, zodat zijn bundels altijd te krijgen zijn. Van de minstrelen zullen we afscheid moeten nemen, van Wilmink zijn gedichten niet - het gebazel in de media was treurig. In tegenstelling tot Thijssen was Wilmink geen wijzer geworden man die mild terugkeek op zijn jeugd, als geen ander leefde hij in die jeugd - de dagelijkse beslommeringen van een volwassen mens baarden hem veel zorgen en paniek, echt raken deden ze hem niet en hij vergat ze al snel als hij met een duvel in de hand terugdacht aan zijn scholierentijd, de werkelijkheid voor hem, in zijn herinneringen wordt niet gedagdroomd maar alles opnieuw beleefd, in de echte werkelijkheid dwaalde hij wat verdwaasd rond - daaraan en mede aan zijn grote talent natuurlijk danken wij zijn unieke oeuvre.
Diep in de schaduw van deze twee fenomenen - Thijssen en Wilmink - zal ik u nu iets over mezelf en vooral over Winterijs vertellen. In mij zit ook een jongen, maar | |
[pagina 95]
| |
zo diep verborgen dat ik me af en toe gek moet zoeken naar hem, ik had eigenlijk geen herinneringen aan de strenge winter van negentienzevenenveertig - de periode waarin het verhaal van Winterijs zich afspeelt - ja, ik wist nog dat het erg koud was en de grachten bedekt waren met een laag keihard en goor geworden sneeuw. Maar wat ik precies deed en wat ik zoal voelde, ik had er geen flauw idee meer van. Toch ben ik over die tijd gaan schrijven, het werd een lange zoektocht vol omwegen en ik vermaakte me met de twee tienjarige hoofdfiguren, het zogenaamde straatschoffie Thomas en zijn joodse leeftijdgenoot Piet Zwaan, een stille jongen met een wat ouwelijk gedrag. In allebei herkende ik mezelf, maar eerder dan een zogenaamd dubbelportret werd het een verhaal over de wonderlijk intense vriendschap tussen twee tienjarigen - zo'n vriendschap die naar mijn idee maar kort kan duren, in Winterijs zijn het de uit de Tweede Wereldoorlog voortkomende omstandigheden die een einde maken aan het directe contact tussen de twee jongens, dus in feite ook aan de intensiteit van de vriendschap. Thomas is onder meer verliefd op een meisje uit zijn klas - hij wordt praktisch verliefd op alle meisjes die hij ontmoet, dus veel zegt dat niet. Het meisje heet Liesje Overwater - anderen hebben mij erop gewezen dat die naam erg lijkt op Rosa Overbeek, de naam van het meisje uit Kees de jongen op wie Kees met volle overgave verliefd wordt. Is dat toeval of een vreemd spel van het onderbewuste? Eerlijk gezegd: het is mij een zorg. Thomas krijgt geen kus van Liesje Overwater, en zij denkt er niet aan om ‘Fijnerd, lieverd’ tegen hem te zeggen - dit en meer van die zaken heeft Winterijs geloof ik de atmosfeer van een tijdsdocument gegeven, en in zo'n document kennen kinderen van tien nog niet de mooie, hogere gevoelens die ze later in hun leven nog zoveel ellende zullen bezorgen. Ja, de ikfiguur, een van de jongetjes die ik in mezelf had ontdekt, vertelt nuchter en met de nodige wrevel zijn verhaal, hij kijkt wel mooi uit iets over zijn dagdromen te vertellen, en daarmee slaat hij natuurlijk heel wat over, ik wil maar zeggen: een zoektocht is iets anders dan wat Thijssen en Wilmink deden, vast en zeker is dit weer zo'n dom verhaal van een auteur over zijn eigen werk, maar toch: Wilmink leefde in zijn dromen, Thijssen speelde ermee, want de laatste stond kaarsrecht in een leven vol sociale verantwoordelijkheid, vol plichten en ambities die hem zelfs in de Tweede Kamer brachten, en daar hoort een dichter niet huis, maar ook wanneer je als dichter ergens verblijft waar je niet thuishoort, blijf je een dichter, mooi is dat. Ik heb tijdens het schrijven aan Winterijs van alles teruggevonden waarvan ik dacht dat het allang in mijn onderbewuste was verdronken, en kijk, als een auteur, zoals ik misschien, van allerlei onzin over zijn boek vertelt, dan blijft hij toch de auteur van dat boek, dat neemt niemand hem af, een troostrijke gedachte. Wat ik zie als een tijdsdocument is misschien net als zoveel andere boeken een schrijversdroom die de geur van authenticiteit heeft. | |
[pagina 96]
| |
In de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog werden alle oorlogsgruwelen langzaamaan zichtbaar; het was vreemd dat ik me dit bij het schrijven van Winterijs kon herinneren want in de tijd zelf kon het me echt niet schelen, net als mijn hoofdpersoon had ik andere dingen aan mijn hoofd. Wat de grote mensen deden hoorde erbij en was van weinig belang - Thomas nam net als zijn leeftijdgenoten alles voor wat het was: in huis brandde maar één kachel en dus had je het 's winters altijd koud in de keuken, je land was bezet en je wist niet anders, je had een hekel aan de moffen want dat hadden je vader en moeder ook - wanneer je ouders rooms-katholiek waren, was jij ook rooms-katholiek, neem Pietje Bell - die is vrolijk omdat hij een vrolijke vader heeft, Pietjes buurjongen, de zoon van drogist Geelman, is even dor en cententellerig als zijn vader, hij heet dan ook Jozef - als je ouders antisemitisch waren, was jij het ook, sommige religies hadden een kerk en sommige religies niet. Maar iets van verbazing is er altijd, zeker bij de gevoelige kinderen onder ons. Winterijs is zoals u misschien weet een jeugdboek, en daarom gaat het over kinderen, dat is geen noodzaak bij een kinderboek, maar ik weet niet hoe het anders moet. Wie niet over kinderen wil lezen late mijn boeken met rust, maar ja, wie er is nu zo verdorven dat hij niet over kinderen wil lezen? In die vreemde wezens zit de aard van het beestje. In ieder geval: ik dank u, mevrouw de wethouder, en u, dames en heren van het bestuur van de Jan Campertstichting, en u, dames en heren van de jury, recht hartelijk voor de toekenning van de Nienke van Hichtum-prijs voor Winterijs, ik ben er zeer verguld mee, zestien jaar geleden werd ik er ook mee vereerd, en dat - ik kan het niet laten om het te zeggen - was twee jaar nadat Willem Wilmink voor zijn schitterende prozabundel Het verkeerde pannetje dezelfde prijs had gekregen, en wat ik ook nog wil zeggen: leest u toch allemaal vooral weer eens Afkes tiental, een schitterend jeugdboek uit 1903, uiterst sober en sensitief geschreven, ja, door een vrouw natuurlijk, want alleen een vrouw kan tien kinderen uit elkaar houden, een man raakt van drie kinderen al in de war - door het laatste komt het dat bijna al mijn hoofdpersonen enig kind zijn, meer kan ik niet aan. Ik dank u voor uw aandacht. |
|