Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
Is er een ‘Vlaamse school’?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
Dendooven ‘een ware Vlaamse school van illustratoren is opgestaan’. Gerda Dendooven is het met van Duin eens. Ze is van mening dat Kristien Aertssen de eerste illustratrice is geweest ‘die een andere frisse wind liet waaien dan de zoetsappige’. Naast Aertssen noemt Dendooven Klaas Verplancke, André Sollie, Erica Cotteleer, Anne Westerduin en Gregie de Maeyer als vernieuwende illustratoren. De toonaangevende illustratoren van vandaag zijn voor een groot deel autodidacten, met verschillende vooropleidingen. Iedereen die hun werk gezien heeft, weet dat het gaat om een bonte verzameling van uiteenlopende stijlen. De illustratoren uit dit artikel bevinden zich in het gebied tussen het vrije expressieve werk en de tekstgebonden illustraties. Voor de een ligt de uitdaging in het spanningsveld dat gevormd wordt door de doelgroep enerzijds en eigen ontdekkingsdrang anderzijds; de ander zoekt zijn inspiratie in materiaal en techniek. Ze delen de visie dat illustraties in deze tijd niet langer een louter dienende functie hebben. De beelden vertellen een eigen verhaal, met als doel de lezer te prikkelen. Maar deze gemeenschappelijke visie is een algemene trend in illustratorenland en niet typisch VlaamsGa naar voetnoot7.. Zijn er dan wel gemeenschappelijke kenmerken aanwezig die de aanduiding Vlaamse school rechtvaardigen? Op basis van beschrijvingen en definities uit de kunstgeschiedenis kan het begrip ‘school’ gedefinieerd worden. Vervolgens moet het werk van een aantal Vlaamse illustratoren worden beschreven. Gekozen is voor: Koen Fossey, Klaas Verplancke, Andre Sollie, Gerda Dendooven, Kristien Aertssen, Ingrid Godon en Carll Cneut. Koen Fossey, omdat hij een nieuwe digitale weg insloeg; hij maakt hoofdzakelijk gebruik van computertechnieken. Klaas Verplancke maakt deel uit van deze selectie vanwege zijn grote doorbraak in de illustratiewereld aan het begin van deze eeuw. Het is bovendien interessant om te zien hoe hij computeren handmatige technieken met elkaar combineert. André Sollie is net als Koen Fossey begonnen in de jaren zeventig en heeft deel uitgemaakt van ‘de gevestigde orde’. Ook hij breekt met zijn oude stijl en begint met iets nieuws. Dat het eigenzinnige werk van Gerda Dendooven aan bod komt, spreekt vanzelf. Zij heeft immers - volgens Lieke van Duin - aan de wieg van de Vlaamse school gestaan. Het werk van Kristien Aertssen kan niet onopgemerkt blijven. Zij wordt door Dendooven gezien als een van de illustratoren die baanbrekend werk verrichtte. Ze sloeg, met haar naïeve, kleurrijke en beweeglijke beelden, een andere weg in dan de gangbare. Ten slotte Ingrid Godon en Carll Cneut, die eind jaren negentig, begin twee duizend veel prijzen hebben gewonnen. Hoewel zij zich duidelijk van elkaar onderscheiden, toont hun werk ook interessante over- | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
eenkomsten. Na de beschrijving van de stijlen en technieken komt een aantal illustratoren zelf aan het woord over het al dan niet bestaan van de Vlaamse schoolGa naar voetnoot8.. | |||||||||||||||||||||
Het begrip school in de kunstgeschiedenisHet begrip school in traditionele zin duidt op overeenkomsten in het werk van een groep kunstenaars in een bepaalde plaats en tijd. Het gaat om vernieuwing en overeenkomst in idealen over kunst en maatschappij, stijl en werkwijze. Zoals bijvoorbeeld de Haagse school. Het werk van deze groep schilders stond bekend om de fotografische lichtinval, sfeer, stemming in de grijs getinte landschapsschilderijen van de zee en de polders rondom Den Haag. Of de Amsterdamse school, een groep architecten die met hun decoratieve versieringen van gevels en uitbundig metselwerk hun stempel drukten op de Amsterdamse volkshuisvesting in het begin van deze eeuwGa naar voetnoot9.. De Amerikaanse kunstcriticus Robert Hughes vraagt zich af of er in de jaren zeventig en tachtig sprake kon zijn van een Londense schoolGa naar voetnoot10.. Hij geeft een definitie van het begrip school die wellicht ook van toepassing kan zijn op de Vlaamse school: (...) wanneer men de aanwezigheid van enige op zichzelf staande talenten wenst te signaleren, die door gemeenschappelijke sympathieën met elkaar verbonden zijn, en die het feit dat hun werk afwijkt van de gestandaardiseerde kunst elders, naar buiten durven uitdragen. Voor Hughes is overeenkomst in stijl en werkwijze niet de norm die het begrip school bepaalt. Het gaat hem om gemeenschappelijke sympathieën en de durf om te vernieuwen, om af te wijken van het gangbare. Uit het bovenstaande blijkt dat de aanduiding Vlaamse school pas gerechtvaardigd kan worden, als duidelijk is of een van beide definities van toepassing is. Daarvoor is het belangrijk om eerst het werk van bovengenoemde illustratoren te beschrijven. | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
Het werk van de Vlaamse illustratorenEen aantal illustratoren in dit artikel heeft een grafische opleiding gedaan en anderen hebben les gehad aan de kunstacademieGa naar voetnoot11.. Bij sommigen is deze grafische invloed nog duidelijk in de illustraties aanwezig, bijvoorbeeld bij Koen Fossey, die zich helemaal op de digitale technieken heeft gericht. Bij anderen speelt de grafische achtergrond voornamelijk een rol bij de totale vormgeving van een boek, zoals bij Klaas Verplancke en Carll Cneut. Voor het beschrijven van de stijlen van deze zeven illustratoren is uitgegaan van de technieken die zij gebruiken. Globaal zijn er twee technieken te onderscheiden: computer- en handmatige technieken. De laatste is nog onder te verdelen in werken met collages, schilderen of het gebruik van pen en potlood. Daarnaast worden de ideeën van de illustratoren over de relatie tekst en beeld beschreven. Hoewel in de inleiding al is aangegeven dat hun visie deel uitmaakt van een gemeenschappelijke trend, is het interessant om te kijken naar onderlinge nuanceverschillen. | |||||||||||||||||||||
Nieuwe mogelijkheden met de computerNa het maken van een aantal eigen prentenboekenGa naar voetnoot12. stopte Koen Fossey met illustreren in het begin van de jaren negentig en sloeg een nieuwe weg in. Hij nam de tijd om driedimensionale kunstwerken van afvalmateriaal te maken. Hier maakte hij vervolgens foto's van, die hij bewerkte met de computer. Hij begon met het aanleggen van een speciaal archief met eigen beeldmateriaal. In 2000 creëert Fossey zijn eerste figuren voor animatiefilmpjes en prentenboeken. Met behulp van speciale computerprogramma's kan hij foto's manipuleren, aan stukken knippen, sampelen en tot digitale collages aan elkaar voegenGa naar voetnoot13.. Op deze wijze zijn de illustraties in NoachGa naar voetnoot14. tot stand gekomen. Fossey gebruikt tweedimensionale en driedimensionale beelden. De personages in dit boek zijn gemaakt van afvalmateriaal. Hij gebruikt veel natuurlijke materialen met zachte bruine en groene tinten als: hout, zand, steen of gras. Dit combineert hij met felle kleuren. De lichamen zijn onregelmatig geproportioneerd met grote hoofden, dikke rompen en dunne ledematen. Dynamische beelden worden afgewis- | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
seld met verstilde beelden, waardoor een ritmisch geheel ontstaat, dat samenvalt met de twee verhaallijnen. Het verhaal is anders dan de bijbelse titel doet vermoeden. De beelden sluiten naadloos aan bij die vervreemding van het oorspronkelijke verhaal.
Verplancke vindt het gebruik van handmatige technieken belangrijk, want daarmee blijft het handschrift van de illustrator zichtbaar. Toch aarzelt hij niet om deze technieken te combineren met de computer om een beter resultaat te bereiken. Het woordenboekGa naar voetnoot15. is het eerste boek waarin Klaas Verplancke collages heeft gemaakt met digitale- en handmatige technieken. OzewiezewozeGa naar voetnoot16. is het resultaat van een opdracht om met oude traditionele versjes een nieuw modern boek te maken. Daarom kiest hij voor een oude typografische stijl uit de jaren dertig gecombineerd met digitale kleurtechnieken uit deze tijd. In zijn nieuwste boeken blijft hij de computer gebruiken voor de kleur en maken beweeglijke beelden plaats voor verstilde, eenvoudige beelden met dikke onregelmatige zwarte contourlijnen. Voor Verplancke is illustreren communiceren, dat wil zeggen: hij wil dat zijn beelden drempelverlagend zijn, ze moeten de lezer uitnodigen om verbanden te leggen met de tekst. Bij een vrij zwaar filosofisch verhaal zoals WortelsGa naar voetnoot17., kiest hij voor eenvoudige beelden, realistische vormen en een vervreemdend kleurenpalet. Hij zoekt de uitdaging in het spanningsveld | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Illustratie Klaas Verplancke. Uit: Jan van Coillie, Ozewiezewoze. De Eenhoorn, 2000.
dat wordt gevormd door de doelgroep enerzijds en zijn eigen ontdekkingsdrang anderzijds. | |||||||||||||||||||||
Experimenteren met de schaar en andere materialenEind jaren tachtig begint André Sollie zelf gedichten te schrijven en daarmee creëert hij tevens de ruimte om, net zoals Fossey, een nieuwe weg in te slaan: zijn realistische illustraties maken plaats voor karikaturale tekeningen met een sobere lijnvoering en spitse humor. Sollie gaat nog verder, hij vereenvoudigt zijn beelden en brengt ze terug tot de essentie. Hij experimenteert met diverse materialen en technieken: tekenen met inkt op keukenpapier, combineren van verf en gouache op golfkarton en het maken van collages met bestaand beeldmateriaal. Met deze laatste techniek maakt hij de illustraties in Het ijzelt in juniGa naar voetnoot18.. Hoewel de beelden veel realistische fragmenten bevatten, zijn ze toch abstract. Zijn combinatie van tekst en beeld roept vragen op: Sollie geeft vaak losse fragmenten die passen bij de sfeer en gevoel in de tekst en daar mag de lezer zelf mee puzzelen. Met zijn sobere, suggestieve beelden daagt hij lezers uit om zelf verbanden te leggen met de tekst. Gerda Dendooven ontwikkelt zich begin jaren negentig door te experimenteren met verschillende materialen en technieken. In Dokter DeterGa naar voetnoot19. maakt zij gekleurde illustraties met acrylverf gecombineerd met potlood,
Illustratie André Sollie. Uit: Het ijzelt in juni. Querido, 1997.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
knippen en plakken. Personages hebben sliertige lijven en zweven door de lucht evenals dieren en andere voorwerpen. Deze surrealistische beelden sluiten aan bij de bizarre, beeldende tekst van Toon Tellegen. In het Slowaakse sprookje Luna van de boomGa naar voetnoot20. heeft ze dit knip en plakwerk extremer doorgevoerd en gecombineerd met potlood. Haar expressieve beelden in grove lijnen, met robuuste vormen en felle kleuren vormen een contrast met de gangbare elegante, lieflijke illustraties bij sprookjes. Aanvankelijk zijn het de personages waar Dendooven emoties aan toekende. Later maakt zij steeds meer gebruik van compositie en kleurgebruik om emoties te verbeelden. Dendooven zoekt niet alleen wat er in een tekst gezegd wordt, maar ook wat onuitgesproken blijft en vervolgens kiest ze wat ze wil tonen of verhullen. Ze speelt met lichaamsverhoudingen en compositie. Zo komen bizarre, surrealistische beelden tot stand. | |||||||||||||||||||||
Verf en penseel zijn het basismateriaalHoewel Kristien Aertssen gebruik maakt van verschillende technieken overheerst het schilderachtige in haar werk. De kleuren die ze gebruikt noemt ze ‘snoepjeskleuren’, ze houdt van turkoois en roze. In de tweede helft van de jaren negentig gaat zij over tot eenvoudigere vormen, uitbundige kleuren en krachtige composities. Ze weet deze beeldelementen volledig uit te buiten. In BolGa naar voetnoot21. tekent ze transparante dikke contourlijnen en leeft ze zich uit in ronde vormen. In het KoekeloerelaantjeGa naar voetnoot22. wisselen dikke zwarte en dunne fragiele contourlijnen elkaar af. Ze werkt met verschillende technieken: collage techniek wordt gecombineerd en afgewisseld met pen en waterverf. Ze heeft de tekst op een creatieve wijze vorm gegeven, soms door een beeld uit de tekst letterlijk weer te geven, maar ook door dingen aan de tekst toe te voegen of de tekst in het beeld te verwerken. Aertssen illustreert graag gedichten omdat deze ruimte laten om zelf iets met de tekst te doen. Met haar oog voor detail, beeldgrapjes en kleur sluit zij aan bij kinderen. Ingrid Godon vindt direct contact met het materiaal onmisbaar. Ze werkt veel met olieverf, acrylverf of aquarelverf in combinatie met potlood, pen of inkt. Door te vereenvoudigen en steeds te blijven zoeken naar de essentie van een afbeelding ontwikkelt ze langzamerhand een trefzekere stijl die zich kenmerkt door speelse lijnvoering, grote technische beheersing en gedurfde vlakverdeling. Het duinlandschap in Wachten op matroosGa naar voetnoot23. is realistisch. De personages zijn een- | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
Illustratie Gerda Dendooven. Uit: Toon Tellegen, Dokter Deter. Querido, 1997.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
voudig in hun vormgeving, ze hebben iets terughoudends, soms haast iets deemoedigs. Godon tekent eenvoudige vormen met zachte kleuren en dikke zwarte lijnen. In iedere tekening overheerst een richting. Dit draagt bij aan de verstilling van haar illustraties. In De vogels van heer DroogstempelGa naar voetnoot24. en Hoe de wereld begonGa naar voetnoot25. maakt Godon steeds meer gebruik van collages met diverse soorten papier en behang. Verstilling blijft een belangrijk stijlkenmerk. Haar aansluiting bij de tekst en de doelgroep zit hem in de echtheid van haar beelden. Dit komt voor een deel door de realistische elementen in haar illustraties zoals vorm en kleur. Daarnaast weet zij de emoties van personages trefzeker te tekenen. Carll Cneut werkt graag met acrylverf en kleur. Hij brengt de verf in meerdere lagen over elkaar heen aan. Zo kan hij net zolang aan de kleurschakeringen sleutelen totdat het klopt. Om te vermijden dat hij zichzelf gaat herhalen, voegt hij in ieder nieuw boek andere materialen en technieken aan deze basis toe. In zijn nieuwe bekroonde boek Het ongelooflijke liefdesverhaal van Heer MorfGa naar voetnoot26. hebben de personages prachtige fel gekleurde circuskostuums aan. Net als Godon kiest hij voor eenvoud en een krachtige compositie, maar zijn beelden zijn abstracter en dynamischer. Zo is het circus van de Heer Morf op de eerste bladzijde teruggebracht tot enkel een gestreept tentzeil met een koord waar
Illustratie Carll Cneut. Uit: Het ongelooflijke liefdesverhaal van Heer Morf. De Eenhoorn, 2002.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
Morf op balanceert. Aan de gelaatsuitdrukking van Morf valt niets af te lezen, toch is zijn eenzaamheid duidelijk aan het totale beeld te ontlenen. Met zijn strakke lijnvoering zorgt hij ervoor dat zijn afbeeldingen richting krijgen, waardoor dynamiek ontstaat. Anders dan Godon sluit Cneut aan bij zijn doelgroep met overdrijving en weglaten. De bizarre verschijning van de kolossale Woeste MieGa naar voetnoot27. op haar kleine voetjes, is daar een voorbeeld van. Cneut schildert afgesneden beelden die de fantasie prikkelen. Met zijn abstractie wil hij ruimte laten en de lezer een kans geven om op een eigen manier te kijken en een persoonlijke interpretatie aan het verhaal toe te voegen. | |||||||||||||||||||||
Een Vlaamse school?Uit dit overzicht blijkt dat er grote diversiteit is in beeldvorming en technieken bij deze groep Vlaamse illustratoren. leder experimenteert met uiteenlopende materialen en technieken. Elke illustrator heeft uiteindelijk zijn eigen stijl ontwikkeld. Voor Klaas Verplancke is dit een reden om niet over een Vlaamse school te spreken. André Sollie deelt zijn mening en zegt dat er beter van een ‘Vlaamse boom’ gesproken kan worden omdat de vertakkingen de verscheidenheid aan stijlen goed weergeven. Kristien Aertssen vindt De Vlaamse school een begrip dat beter past bij de illustratoren van de toekomst. Omdat zij zijn opgeleid op een van de vier opleidingen die elk hun eigen accent leggen, afhankelijk van de illustratoren die er les geven. Het is duidelijk dat deze drie mensen hun antwoord baseren op de traditionele opvatting van het begrip school. Voor degenen die op zoek zijn naar overeenkomst in stijl en werkwijze is er geen Vlaamse school. Toch is het Gerda Dendooven die eind jaren negentig zegt dat er zich ‘zoiets als school van Vlaamse illustratoren begint af te tekenen’Ga naar voetnoot28.. Zij denkt aan onder andere Klaas Verplancke, Carll Cneut en Kristien Aertssen omdat deze illustratoren op een zeker moment tegelijkertijd een nieuwe
Illustratie Ingrid Godon. Uit: André Sollie, Wachten op matroos. Querido, 2000.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
richting insloegen. ‘Eigenlijk was Kristien Aertssen de eerste die een andere wind liet waaien dan de zoetsappige’ zegt ze. Voor Dendooven is ‘de durf om af te wijken van het gangbare’ bepalend voor het begrip school en daarmee sluit zij aan bij de definitie van Hughes. Carll Cneut heeft een andere interessante gedachte die aansluit bij ‘de gemeenschappelijke sympathieën’ van Hughes. Voor hem is de invloed van de gemeenschappelijke Vlaamse schilderstraditie duidelijk aanwezig. Hij is zich bewust van het feit dat hij beïnvloed wordt door de schilderstraditie van de Vlaamse primitievenGa naar voetnoot29. en de Vlaamse expressionistenGa naar voetnoot30. en gaat er vanuit dat zijn collega's daar ook niet aan ontkomen. Zo vertelt hij tijdens een telefonisch interviewGa naar voetnoot31. dat hij met een aantal collega illustratoren naar het Centraal museum is geweest. Het viel hem op dat ze dikwijls naar dezelfde schilderijen van Vlaamse expressionisten liepen. In het werk van bijvoorbeeld Dendooven, Verplancke en Godon zijn sporen van deze traditie terug te vinden, zegt hij. Hij noemt de kernachtige compositie en vormaspecten (vervormde lichamen met grote hoofden, dikke kolossale lijven). Het is nog de vraag of zijn collega's deze mening delen. Godon zegt in ieder geval dat zij onder andere beïnvloed is door de Vlaamse primitieven. Een laatste argument dat het bestaan van een Vlaamse school bevestigt, is door alle illustratoren genoemd: het belang van de grote vriendschappelijke verbondenheid. Ze hebben elkaar nodig want illustreren is een eenzaam vak. Door het uitwisselen van ervaringen, het bezoeken van beurzen, tentoonstellingen en feesten, is er een goede basis voor productie. Volgens Ingrid Godon hangt het begrip Vlaamse school echter veel meer samen met het feit dat de aandacht voor de Vlaamse illustraties de laatste jaren enorm is gestegen. En daarmee heeft zij een punt van overeenkomst benoemd, dat weliswaar niet meer past binnen een van de definities, maar dat wel door andere ondervraagden bevestigd wordt: sinds de tentoonstelling in Bologna (1998)Ga naar voetnoot32., is in Vlaanderen een gunstig klimaat voor illustratoren is ontstaan. De illustratorenbeurzen van het Fonds voor de Vlaamse letteren en de activiteiten | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
van het Centrum voor leugdliteratuur Villa Kakelbont, dragen eveneens bij aan de promotie van kinderillustraties. In dit rijtje neemt uitgeverij De Eenhoorn een bijzondere plaats in, omdat deze uitgeverij het mogelijk maakt te experimenteren met illustratiestijlen en vormgeving van boeken. Dit laatste gedeelte maakt duidelijk dat ook externe factoren als de organisatie van tentoonstellingen, het uitreiken van beurzen en de uitgeverijen, een enorme stimulans zijn geweest voor het ontstaan van een specifiek Vlaams klimaat. | |||||||||||||||||||||
ConclusieWanneer we de definitie van Hughes als uitgangspunt nemen is er sprake van een Vlaamse school. In het kleine taalgebied Vlaanderen leeft en werkt rond de eeuwwisseling een groot aantal talentvolle illustratoren. Hun illustraties wijken af van de gangbare trend uit de jaren zeventig en tachtig. Ze kiezen voor expressievere, dynamische en meer opzichzelfstaande illustraties. Hun stijlen en technieken zijn divers, maar hun vriendschappelijke en tevens professionele verbondenheid is groot. Zij hebben een geschiedenis met veel buitenlandse concurrentie achter de rugGa naar voetnoot33.. Dit heeft hen gedwongen steeds kritisch naar eigen werk te kijken en ontwikkelingen in hun vakgebied over de grens nauwlettend te volgen. Nu is het moment aangebroken vruchten te plukken van hun jarenlange inspanningen. Ze weten zich nu duidelijk te onderscheiden van elkaar en van illustratoren in andere landen. Uit bovenstaande blijkt eveneens dat externe factoren zoals de organisatie van tentoonstellingen; het uitreiken van beurzen en de aanwezigheid van uitgeverijen die risico's durven nemen, onmisbaar zijn geweest voor het ontstaan van de Vlaamse school. | |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
|
|