| |
| |
| |
Dichters dansen niet
Sjoerd Kuyper
Op 17 mei 2003 werd in Bergen de A. Roland Holst Penning uitgereikt aan H.C. ten Berge. Sjoerd Kuyper hield ter ere van deze gelegenheid de A. Roland Holstlezing. Hij besprak daarin de verschillen tussen literatuur voor kinderen en die voor volwassenen. Een onderwerp dat goed aansluit bij de discussie die in de volgende bijdrage wordt gevoerd: de discussie tussen Ted van Lieshout en Anton Korteweg.
Er is een aantal belangrijke verschillen tussen literatuur voor kinderen en die voor volwassenen. Het meest voor de hand liggende is natuurlijk, dat wie voor kinderen schrijft, rekening moet houden met de leeftijd van zijn lezers. Lezen ze het boek zelf, worden ze voorgelezen, wat kunnen ze technisch aan en wat emotioneel? Zijn er zaken waar je ze het liefst verre van wilt houden? Ja. Dat schept beperkingen. Als je voor volwassenen schrijft, geniet je een absolute vrijheid. Je mag zinnen van drieduizend woorden gebruiken, woorden van drie letters, cynisch zijn als de barre duivel, en geen onderwerp is onbespreekbaar. Of... zijn er ook dingen die je voor volwassenen niet kunt schrijven en voor kinderen wel?
Vier jaar geleden overleed een mij zeer dierbare vriend. Ik wilde een gedicht schrijven over onze vriendschap, zijn dood en het verdriet. Een gedicht voor volwassenen, want wij waren twee volwassenen. Het lukte niet, absoluut niet. Ja soms, heel soms, wilde er iets op papier komen: korte zinnen, in een taal die helder was als water, voor ieder kind te begrijpen. Het leken woorden die in de poëzie voor volwassenen waren uitgestorven. Hoe kon dit?
U kent, dames en heren, de geschiedenis van de Nederlanders en hun poëzie waarschijnlijk beter dan ik: ooit leefden wij in kleine kuddes, later in dorpen, wij kenden iedereen. De wereld was niet groter dan het dorp, ons brein kon alles omvatten. Geboorte, liefde, dood - alles was tastbaar. Wie brood kon bakken, bakte brood voor de anderen. Wie kon vissen, ving vis voor de anderen. Wie lange armen had, stak 's avonds de lantaarns aan voor de anderen. Wie goed met woorden om kon gaan, schreef liedjes. Voor de anderen. Oeloeboeloeliedjes eerst, om op te dansen rond het vuur, daarna gezangen die iedereen snapte, over geboorte en de wonderbare kracht van moeder maan, over de liefde en het bouwen van een huis, over het aanspoelen van de walvis, de jacht en de dood. Woorden van troost voor wie die woorden zelf niet vinden kon.
| |
| |
Later werden de liedjes gedichten, neergeschreven op papier. De verhalen werden romans. En nog steeds kon iedereen ze begrijpen. Ook de kinderen. Want de wereld was niet groter dan hun dorp - als ze geboren werden zagen ze in één oogopslag alles wat ze moesten weten en de boeken gingen nergens anders over. Ze huiverden bij de avonturen van Odysseus, schaterden om Don Quichot, gingen met Gulliver op reis, floten de liedjes van Brederode op straat. Er was geen verschil tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen. De dichter schreef voor iedereen die woorden zocht. Wie handig was met riet, dekte alle daken. Wie slim was kon alles weten en begrijpen wat er in de zichtbare wereld omging. God zorgde voor de rest. Maar er bleek meer te zijn op aarde dan menigeen bevroedde en alles werd blootgelegd. Schepen voeren uit en kwamen terug, krakend van verhalen, de dodo maakte een tournee langs alle havens, de tijd werd uitgevonden en niet lang daarna de klok, kathedralen leunden op hun boogconstructies. De wereld groeide in de lengte en de breedte en de diepte. Waar je ook keek, erachter was meer. God werd een geur die op een winteravond langs het huis trok en angst achterliet. Wie alles nog wou weten en begrijpen, moest behoorlijk zijn best doen. Want het enige wat niet groeide, was ons brein. Dat bleef dorpsgroot. Er bleek een vlotter op te zitten: vol is vol. Wij konden niet meer alles weten. En op de dag waarop de laatste alwetende mens stierf, het zal in het midden van de negentiende eeuw geweest zijn, op diezelfde dag werd het eerste kinderboek geschreven.
Nee, ik moet het anders zeggen: op die dag werd een boek voor het eerst kinderboek genoemd. Als betrof het een nieuw fenomeen. Maar dat was het niet. Want dat eerste kinderboek was een boek als alle boeken die tot dan toe geschreven waren, een boek voor wie zelf geen woorden vinden kon voor zijn liefde of zijn verdriet. Bestemd voor kinderen en volwassenen. Maar het werd kinderboek genoemd. Door wie? Door schrijvers en dichters die besloten voortaan alleen nog maar voor volwassenen te schrijven.
Zij waren in vergadering bijeen en constateerden unaniem dat de wereld niet meer te bevatten was. Zij stonden oog in oog met wat zij niet anders konden benoemen dan: chaos. Een onoverzichtelijke bende, niet meer te beteugelen door hun geest die ten overstaan van deze materie de grootte van een gehucht aannam. Wat doen wij nu? zo vroegen zij zich af. Moeten wij ons tegen de chaos verzetten? Kunnen we niet. Leggen wij ons erbij neer? Willen we niet. Dansen wij vrolijk mee? Dichters dansen niet. Gaan wij de chaos nauwkeurig beschrijven? Dat redden we nooit in een mensenleven! En toen sprak een dichter: ‘Vergroten! We gaan de chaos vergroten door wat wij schrijven!’ Aldus werd besloten. Jottem. ‘En de mensen?’ sputterde er een nog tegen. ‘Moeten wij ze niet meer verliefd maken en troosten?’ ‘Het zijn er veel te veel geworden,’ rie- | |
| |
pen de anderen, ‘daar is geen beginnen aan.’ Zo werd die ene weggehoond. Zij ging kinderboeken schrijven. ‘Wij zijn vrij!’ riepen de dichters. ‘Vrij om te schrijven wat we willen!’
Niemand woonde meer in een dorp, iedereen woonde in de wereld en de wereld werd groter en tot overmaat van ramp kwam er een tweede wereld bij: de wereld van de media, die nog oneindig veel groter is dan de eerste, en bovendien een wereld waarin alles vals is en onecht; een wereld waarin oorlogen worden opgenomen in een studio, dezelfde studio als die waarin ze de maanlanding filmden, en de verwekking van koningin Wilhelmina; een wereld waarin valse emoties ons beeldscherm doen smelten. Als je in zo'n wereld ware emoties in je poëzie stopt, denken de mensen al gauw dat jij ze ook voor de gek houdt en dat je vriendin er helemaal niet vandoor is! Dan is je eigen kop, je ego, je laatste toevluchtsoord.
En zo ontstond het meest opvallende verschil tussen literatuur voor volwassenen en die voor kinderen: kinderboeken gaan altijd over de lezer. Zelfs als in een gedicht het woordje ‘ik’ opduikt, is die ‘ik’ de lezer van het gedicht, niet de schrijver. Literatuur voor volwassenen daarentegen gaat altijd over de volwassen auteur. Hoe kwistig hij ook strooit met hij en zij, het gaat uiteindelijk altijd over hem en niemand anders.
Ter illustratie: tijdens een literaire lezing in het kunstenaarscentrum alhier, vertelde een dichter een anekdote. Hij had een gedicht geschreven over een tochtje naar het strand. Een dame had het gelezen en was enthousiast naar hem toegekomen: ‘Dichter! Zoals u die tocht beschrijft! Zo was het precies! Ik ging als kind vaak naar het strand en ik herkende wat u schreef, alles kwam weer bij me boven. Het was alsof ik het opnieuw meemaakte. Dank u!’ Dat had de dame gezegd. ‘En dat,’ zei de dichter met een lachje dat welhaast explodeerde van afgrijzen, ‘dat was dus niet de bedoeling. Ik had het anders moeten schrijven. Want het is mijn gedicht!’
Kortom: de grote emoties worden zodanig vervalst en breed uitgemeten in de media, dat de dichters zich schamen en zich opgesloten hebben in bunkers van taal. En ik verzeker u: daar wordt niet gedanst. U denkt misschien dat ik overdrijf. Dat dacht ik zelf ook, toen ik met het schrijven van dit verhaal begon. Maar ik was nog niet halverwege, of in een groot artikel in de NRC, over de huidige stand van zaken in de Nederlandse poëzie, las ik: ‘Het is poëzie die de taal niet zozeer gebruikt als een instrument voor de overdracht van gedachten en denkbeelden, als wel poëzie die in de taal zelf gebeurt en die met satanisch plezier de taal afbreekt, vergruist, drevelt en met voorhamers bewerkt...’ Het is te hopen, dames en heren, dat deze filosofie geen gemeengoed wordt in de wereld van, ik noem maar iets, het poppentheater. De schrijver van het artikel
| |
| |
concludeert: ‘Dat de Nederlandse poëzie zich in deze richting beweegt is onmiskenbaar en dat is een ontwikkeling om vrolijk van te worden.’
Blijft de vraag waarom iemand op het moment dat bijna alle anderen zich grimmig op de chaos stortten moedig voortging op het gebaande pad en boeken van troost bleef schrijven voor kinderen en volwassenen, al werden ze sindsdien dan ook kinderboeken genoemd. Was het uit heimwee naar een wereld waarin alles kenbaar en overzichtelijk was en die daardoor veilig leek, en die nu alleen nog voortleefde in de kindertijd, een buikgrote, huisgrote, straatgrote, dorpsgrote wereld die je in één oogopslag bevatten kon? Was het een volwassen vlucht uit de chaos die was ingetreden? Ongetwijfeld. Maar er speelde ook liefde voor kinderen mee. Het kan niet anders of de man, of de vrouw, ik weet bijna zeker dat het een vrouw was, die het eerste boek schreef dat kinderboek genoemd werd, hield van kinderen. Wie niet van kinderen houdt, kan geen kinderboeken schrijven. Ze was een idealiste, geen twijfel mogelijk. Ze schreef immers niet voor zichzelf, ze schreef voor anderen, en ze schreef niet over zichzelf, ze schreef over haar lezers.
Ze dacht: ik moet mijn boek spannend maken, of ontroerend, of humoristisch, zodat ik mijn lezers direct bij de kladden grijp en ze het verhaal in één ruk uit willen lezen. Want als ze halverwege afhaken, lezen ze misschien nooit meer een boek. En dan is veel verloren.
Ze dacht: ik moet me tijdens het schrijven helemaal inleven in de kinderen in mijn boek, ik moet die kinderen worden, ik moet met hun ogen de wereld inkijken, opdat de lezers denken: zo is het, krijg nou wat - het gaat over mij! Zodat ze het verhaal niet lezen, maar beleven.
Ze dacht: ik moet mooie, heldere taal gebruiken, met soms een vleugje poëzie. En hier en daar mag het best een beetje boven hun pet gaan, want dan moeten ze sprongetjes maken en dat is leuk om te zien en ze groeien ervan. Het gaat erom dat ze een zuivere taal krijgen aangeboden, want wie zijn taal beheerst, kan zichzelf beheersen en hoeft niet als een straatvechter het leven door - taal als een wapen tegen de chaos die hen wacht. Ja, ze was werkelijk een idealiste.
Ze dacht: moet al die chaos in mijn boek? Moeten er soldaten in het prikkeldraad hangen, stervend op niks af; moeten vaders, opgehitst door drank en drugs, hun kinderen kastijden; moeten dikke kinderen gepest worden tot ze hun kop in de gasoven proppen? In mijn boek? Ze worden er in de werkelijkheid mee geconfronteerd en dat is al erg genoeg. Want ze hebben in hun geest nog niet de kelders ontdekt waarin ze de ellende weg kunnen stoppen.
Ze dacht: één ding moet ik in ieder geval niet doen, ik moet het niet erger maken dan het al is. Ik moet de chaos niet vergroten, liever verkleinen. Ik moet
| |
| |
een wereld creëren die dorpsgroot is - een veilige uitkijkpost vanwaar het kind de chaos van een afstand kan bekijken, zonder mee te hoeven doen. En omdat een kind niet kan ingrijpen in het boek dat het leest, moet de schrijver zorgen dat het goed afloopt. Soldaten mogen dood, vrienden zelfs, maar er moet troost zijn aan het eind, opdat de lezers niet met lege handen achterblijven.
Ze dacht: er moet warmte zijn in mijn boek, vertrouwen in elkaar, ik moet een stevige basis leggen waarop ze later zelf voort kunnen bouwen, mijn lezers, vaste grond onder hun voeten, een stevig maal in hun maag, zodat ze niet meteen honger hebben als ze de wereld intrekken. De navelstreng wordt doorgeknipt, de hartstreng moet heel blijven. En dan hoop ik dat ook volwassenen mijn boeken zullen lezen en dat ook zij er troost uit kunnen putten.
Dat dacht ze, en zo, dames en heren, denk ik er ook over. Precies zo. En dat het heerlijk is om tijdens het schrijven in een kind te kruipen en zo door een veilige wereld te lopen, da's een beloning - idealisme dat zichzelf beloont. Je snapt niet dat er mensen zijn die geen kinderboeken schrijven.
Ik ben kinderboekenschrijver. Maar soms, heel soms, voel ik de behoefte om mijn volwassen verdriet over de dood van een volwassen vriend te verwoorden in een vers voor volwassenen. Ik zou zo graag een nieuw Egidiuslied schrijven - dat schitterende gedicht dat door de eeuwen heen duizenden troost heeft geschonken bij het verlies van een vriend. Ook ik zou graag in eenvoudige taal aan mijn vriend vragen waar hij is gebleven, waarom ik moet leven nu hij is doodgegaan, en dat ik zo naar hem verlang, dat hij de liefste vriend was die een man maar hebben kan... Zo helder. In diezelfde woorden. Maar ze zien me aankomen. Erger nog: ik zie me zelf aankomen! Mijn volwassen lezers zouden denken dat ik maar wat zat te verzinnen en dat ik helemaal geen dode vriend heb! Die doem ligt collectief over de dichters van vandaag. De bunkers zijn hermetisch dicht.
Eigenlijk zou alle literatuur anoniem gepubliceerd moeten worden. Dan had je geen goede dichters meer, alleen goede gedichten. Wat een opluchting zou dat zijn! Voor iedereen: voor de lezers, maar vooral ook voor de dichters zelf. Geen schaamte meer om wat de taal is aangedaan, geen gene om de door de media gemangelde emotie. Iedereen kon vrijuit zijn hart opengooien om met zijn poëzie troost te bieden aan een ander, er was geen ego in het spel, alle bunkers konden plat. Poëzie voor kinderen is anoniem. Kinderen malen niet om de naam van de schrijver. Het gedicht onthouden ze. Want ze kunnen erom lachen, of ze vinden het spannend, of het troost ze. Mijn gedicht over mijn vriend is bijna af. Het schrijven gaat soepel, nu ik besloten heb dat het voor kinderen is en niet langer alleen over mijn verdriet gaat. Ik kan alle woorden gebruiken, want de woorden zijn nog nieuw, hebben geen valse lading aan
| |
| |
boord. Voor kinderen is de taal nog niet vertroebeld. Er staat, zo menen zij, wat er staat. Ze hebben gelijk. Er zijn wel degelijk dingen die je voor volwassenen niet kunt schrijven en voor kinderen wel. Ik had het wel gedacht.
Dus als u ooit troost zoekt, lees een kinderboek! Maar u moet er snel bij zijn, want de kinderen van Nederland zijn in de afgelopen decennia massaal zo hoogbegaafd geworden, dat de ouders het een gotspe vinden ze nog langer op te voeden, dat de regering het geldverspilling vindt om ze nog langer gedegen onderwijs te bieden, dat de heren en mevrouwen recensenten en professoren kinderliteratuur alleen nog aandacht wensen te besteden aan boeken waarin de chaos wordt vergroot. Het zal niet lang meer duren of onze kinderliteratuur is volwassen! En dan is de cirkel rond, dan is de literatuur in Nederland zoals ze lang geleden was: geen verschil meer tussen boeken voor volwassenen en die voor kinderen. Alleen, die boeken zullen niet meer over de lezer gaan, als eertijds, geen liedjes meer bevatten van troost en van vertrouwen, nee, ze zullen gaan over schrijvers die hun ego vrijelijk uit mogen wringen boven de hoofden van hun lezers. Dan is nergens meer troost. U moet er dus razendsnel bij zijn. Of... heel goed opletten.
Want soms, op windstille nachten in de meimaand, als de wonderbare kracht van moeder maan zich voelen doet, wordt er in achtertuinen rond een vuur gedanst. Daar worden gedichten geschreven over geboorte en dood, over de liefde en het bouwen van een huis, over de jacht en het aanspoelen van de walvis, gedichten voor volwassenen die ook voor kinderen te begrijpen zijn, gedichten waarin de chaos even niet lijkt te bestaan. Dan trekken ze de duinen door naar zee, de dichters, en rijden op de ruggen van dolfijnen. Zij mogen dat. Zij alleen.
Dit was een lezing voor volwassenen. |
|