Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
‘Wachtwoord Emiel!’
| |
[pagina 113]
| |
Bovendien speelt Berlijn ook in het kinderboek een belangrijke rol. Emiel is maar een provinciale jongen uit Neustadt en vindt ‘Berlijn (...) natuurlijk geweldig. Je hebt een gevoel alsof je in de bioscoop zit.’ Wellicht onderstreepten de filmvergelijkingen voor Kästner, die Emil und die Detective in 1928 schreef, het grootsteedse karakter van zijn vertelling. Of misschien stond Kästner al bij voorbaat verfilming van zijn verhaal voor ogen. Emiel en zijn detectives is immers tot zes maal toe verfilmd: voor het eerst reeds in 1931 en het meest recent in 2001. Erich Kästner (1899-1974) is als journalist werkzaam geweest en was een productief schrijver van boeken en cabaret voor volwassenen en kinderen. Zijn ervaringen aan het front in WO-I maakten hem tot pacifist en fervent tegenstander van totalitaire systemen. Vanwege de nazikritische toon in zijn werk kreeg hij in 1933 een schrijfverbod en verschenen veel titels voor het eerst in Zwitserland. Kästner wordt gewaardeerd om zijn geestig-laconieke stijl en positieve grondtoon. Die is te herleiden tot zijn overtuiging dat elke nieuwe generatie of jeugd over het vermogen beschikt om wereld en maatschappij vooruit te helpen. Deze vooruitgangsgedachte heeft Kästner overgenomen uit de Verlichting. In 1960 ontving Erich Kästner voor zijn gehele oeuvre de Hans Christian Andersenprijs. Dat Emil und die Detective zeer succesvol is geweest, blijkt niet alleen uit de diverse verfilmingen maar ook uit het gegeven dat de jeugdroman in tenminste 24 talen is vertaald. Illustratie Walter Trier. Uit: Erich Kästner. Emiel en zijn detectives. Een roman voor kinderen. Houtekiet/Fontein, 1997 (Fonteins Klassieke Jeugdboeken).
| |
[pagina 114]
| |
Als intussen volwassen lezer was ik er bij herlezing van het boek benieuwd naar wat die Emiel nou ook weer voor figuur zou zijn. Hoe tijdloos zou zijn heldendom blijken? En zouden verhaal en stijl de tand des tijds hebben doorstaan? Nou, dat viel niet mee! Maar nu loop ik op mijn bevindingen vooruit. Eerst een korte weergave van het verhaal. Emiel is de enige zoon van mevrouw Tafelpoot, die als weduwe een eenvoudige kapsalon voert en het niet breed kan laten hangen. Haar moeder woont bij een tante van Emiel in Berlijn en voor haar heeft mevrouw Tafelpoot geld gespaard, dat Emiel gaat brengen. Ondanks zijn oplettendheid en het feit dat hij de envelop met geld zelfs in zijn binnenzak heeft vastgespeld, ontdekt hij wanneer de trein het Berlijnse Zoo Bahnhof binnenrijdt dat zijn 140 Mark (120 voor oma en 20 Mark zakgeld) weg zijn. Dat Kästner zijn schrijvershart links droeg en in zijn moralisme niet al te zuinig was, illustreert onder meer het volgende intermezzo, nog uit het eerste hoofdstuk van het verhaal: Sommigen van jullie vinden misschien dat je over honderdveertig mark niet zo ernstig hoeft te praten als mevrouw Tafelpoot het met haar zoon deed. En voor iemand die tweeduizend of twintigduizend of misschien wel honderdduizend mark in de maand verdient, is dat ook helemaal niet nodig. Enfin, Emiel komt al snel tot de conclusie dat hij zich bij oma en tante niet zonder het geld kan vertonen en dat hij evenmin onverrichter zake naar huis terug kan keren. Schuldgevoel om een jongensstreek in Neustadt, waar hij met vriendjes het gezicht van het standbeeld van de groothertog besmeurd had maar betrapt was door de wijkagent, weerhoudt hem ervan om de politie erbij te halen. Blijft hem dus geen alternatief over dan de bebolhoede coupégenoot achterna te gaan. Emiel achtervolgt deze man, die zich in de trein als ‘Grondijs’ had voorgesteld, totdat deze zich op het terras van een café aan de Kaiserallee installeert en een lunch bestelt. Gelukkig maakt Emiel hier kennis met Gustaaf, een jongen met een toeter en een fiets die de wijk Wilmersdorf als zijn broekzak kent: | |
[pagina 115]
| |
Illustratie Walter Trier. Uit: Erich Kästner. Emiel en zijn detectives. Een roman voor kinderen. Houtekiet/Fontein, 1997 (Fonteins Klassieke Jeugdboeken).
De jongen met de toeter dacht een ogenblik na. Toen zei hij: ‘Nou, ik vind die dievengeschiedenis tof. Reuzefijn, op m'n woord van eer! En, joh, als je er niks op tegen hebt, help ik je.’ Gustaaf trommelt al zijn vrienden op. Ze leggen al hun geld bij elkaar en met zo'n 6 mark en een flinke dosis vindingrijkheid schaduwen ze Grondijs totdat die de volgende ochtend zijn hotel verlaat. Omsingeld en gevolgd door een grote meute kinderen ruikt de man onraad en stapt een bank binnen. Emiel gaat hem met een paar vrienden achterna en voorkomt dat de man zijn buit witwast. De dief, die onder vele valse namen blijkt te opereren, wordt gearresteerd. Dan ontdekt de politie dat hij ook de bankrover is naar wie ze al weken op zoek zijn. De verdienste van Emiel en zijn detectives levert hen een coverstory op. En als klap op de vuurpijl krijgt Emiel niet alleen veel taart maar verdient hij ook de duizend Mark beloning die de bank had uitgeloofd. U heeft het gemerkt: het is lastig om een neutrale samenvatting te geven van Emiels avonturen. Kästners onverbloemde moralisme gaat storen en je ergernis aan zijn opvoedende dialogen of vertellersopmerkingen neemt toe | |
[pagina 116]
| |
naarmate je verder in het verhaal vordert. O, wat is Emiel toch een week moederskindje! Vergelijk het gesprek dat Emiel halverwege de achtervolging van Grondijs heeft met ‘de professor’, het brein van de jongensbende. Emiel heeft hem net uitgelegd dat zijn moeder hem ook in de schaarste van hun huishouden graag verwent. Dat vindt hij zo tof van haar dat hij altijd voor het eten thuis is, zelfs als dat voor zijn moeder niet eens hoeft: ‘Maar daarom ben ik nog geen moederszoontje. En wie dat niet gelooft, die plak ik achter het behang. Het is eigenlijk heel eenvoudig om te begrijpen.’ De straatdetectives denken er ook allemaal aan om hun ouders tijdig te informeren dat ze vanwege de bijzondere actie om de beroofde Emiel te helpen, later thuis zullen zijn dan normaal. Emiel vindt al hun ouders in Berlijn maar ‘jofel’. Waarop de professor verklaart dat zijn ouders zo coöperatief zijn omdat hij zich nochtans aan zijn belofte houdt om niets onbehoorlijks of gevaarlijks te doen. De belangrijkste voorbeeldrol is misschien niet eens gereserveerd voor Emiel, maar voor zijn kleinste nieuwe maat. Kleine Dinsdag heeft als communicatieschakel twee dagen naast de telefoon gezeten, hoewel het jochie natuurlijk liever direct had deelgenomen aan de spectaculaire achtervolging. Het is vanwege deze onbaatzuchtigheid, dat Emiels oma Kleine Dinsdag tijdens het overwinningsfeestje luid prijst en allen een vreugdedansje maken. De reactie van Kleine Dinsdag onderstreept zijn bijna onmenselijke heldendom: ‘Dank jullie wel. Maar het is overdreven. Jullie zouden het ook gedaan hebben. Nogal logisch! Een echte jongen doet wat hij doen moet. En daarmee uit!’ Als klap op de vuurpijl heet het laatste hoofdstuk zelfs: ‘Valt er iets van te leren?’ Een retorische vraag natuurlijk. Kästner probeert zijn moraal nog olijk te verpakken. Emiels familie zit eindelijk bij elkaar en dan blijkt iedereen een per- | |
[pagina 117]
| |
soonlijke boodschap te hebben opgepikt. Emiel vindt dat je geen mens zomaar moet vertrouwen. Zijn moeder wijst erop dat je kinderen nooit alleen op reis moet laten gaan. En die malle oma relativeert alle ernst met een krachtige samenvatting, namelijk: ‘Dat je geld altijd per postwissel moet sturen,’ bromde oma en ze giechelde als een speeldoos. Het voor de moderne lezer belegen opvoedvingertje van Kästner wordt op sommige momenten gecompenseerd door een aanstekelijke kinderblik. Zo roept het vlotte, jongensachtige vernuft waarmee de professor en zijn kornuiten de logistiek van hun actie organiseren (‘Wachtwoord Emiel!’), herkenning en bewondering op. En de groteske droom die Emiel heeft in de trein, is met humor geschreven en geeft op een overtuigende manier inzicht in tot welke enorme proporties schijnbaar onbeduidende kinderlijke zorgen kunnen uitgroeien. Hiernaast zullen veel jonge lezers smullen (of misschien beter: gesmuld hebben) van de scène waarin een leger van stalkende straatkinderen de boef Grondijs insluit: een aanstekelijke verbeelding van hoe jeugd ouderdom onvermijdelijk overwint. En nog steeds dragen de vrolijke tekeningen van Kästners huisillustrator Walter Trier, die in enkele lijnen karakters en situaties schetst, relativerend zonder karikaturaal te worden, in belangrijke mate bij aan de sfeer van het verhaal. Tijdloos is Emiel en zijn detectives niet (meer), vrees ik. Interessant is het boek om enkele korte scènes en om het historische kindbeeld dat het uitdraagt. Maar doordat de eigenlijke plot van het verhaal, de actie van de kinderen, ingeklemd zit tussen een uitvoerige inleiding en bijna oneindige finale, heb je daarvoor als lezer veel geduld nodig. Emiel is geen Tom Sawyer, Pieter Bas of Winnie-the-Pooh. Het is een eenvoudige, brave jongen uit de provincie. Lola zou hem in haar haast zo omver lopen. |
|